Horae Belgicae
(1968)–A.H. Hoffmann von Fallersleben[p. 13] | |
VIII. Mijn liefken mijn Somer.1.
Het loof valt van de bomen,
de bloemkens slapen al,
en niewers horic clinghen1, 3.
der voghelkens gheschal.
2.
Wat roect mi, of de lover2, 1.
of gheel si sijn of groen;
wat roect mi, wat de bloemkens
en wat de voghels doen!
3.
Mijn liefken is mijn somer,
mijn hoop op die ic bouw,
en al de lover spruten,3, 3.
als ic mijn liefken schouw.
4.
Mijn liefken is mijn somer,
mijn wensch en mine coor,4, 2.
en al de voghels singhen,
als ic mijn liefken hoor.
5.
Mijn liefken is mijn somer,
mijn liefken is mijn lust,
en al de rosen bloejen5, 3.
so dicmael si mi cust.5, 4.
|