Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre
poëzie

Subgenre
bloemlezing


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Horae Belgicae

(1968)–A.H. Hoffmann von Fallersleben

Vorige Volgende

CXXVII.
¶ Vanden reghenboghe

1.
OCh regenboge waer op stelt die ionghe helt zijn sinnen
 
Jc heb verteert mijn ionghe iuecht
 
Mijn goet ende al dat ic can ghewinnen
 
Die eerste ioncfrouwe die was claer
 
Dats maria die hoochgeloofde coninginne
2.
Staet op sondaer hier is te lange geslapen
 
Ons heer god die verleene mi eenen man
 
Die mi sal helpen waken
 
Ons heer god die verleene mi eenen man
 
die mi mijn helm mijn wapen op sal binden
[p. 193]
3.
Noch weet ick drie vorsten hooch geseten
 
Dat zijn drie heylige daghes lichten
 
Daer so wert bi gheleken
 
God vader, god sone, god heylighe gheest
 
Die roepen wi aen in allen onsen nooden
4.
Die iongelinc sprac, o doot mach ic met v niet verdinghen
 
Jc wil v gheuen wat ic hae
 
Ende wat ic can ghewinnen.
 
Jc wil v gheuen siluer ende root gout
 
Dat ghi mi laet leuen met mijnder vrouwen.
5.
Die doot sprac, met mi en is geen verdingen
 
die aerde en wil v niet langer draghen.
 
die lucht wil v verslinden
 
Maect v bereyt ghi iongelinck
 
die doot coemt met crachte aenghedronghen
6.
Die ionghelinck sprack, o doot en mach ic met v niet verdinghen.
 
So sette ict op gods ghenade
 
Ende op maria die hooch geboren coninginne
7.
Die doot sprac, ic heb gedient der werelt. so lange
 
Om eens so rijcker heeren sout
 
Wat gaf hi mi te loone
 
Mer een lijnen cleet ende clocken gheclanck
 
Als ick van deser werelt moeste scheyden
8.
Die ionghlinck sprack, och doot en sedt mi niet op een eynde
 
Ghelijck men die verloren kinderen.
 
Gheschiede mi dat, so waer mijn vruecht gans ten eynde


Vorige Volgende