Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Notenkraker en muizenkoning (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Notenkraker en muizenkoning
Afbeelding van Notenkraker en muizenkoningToon afbeelding van titelpagina van Notenkraker en muizenkoning

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.23 MB)

Scans (10.92 MB)

ebook (6.25 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Illustrator

L.W.R. Wenckebach



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Notenkraker en muizenkoning

(1978)–E.T.A. Hoffmann–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 33]
[p. 33]


illustratie

Zesde hoofdstuk.
De ziekte.

Toen Marie als uit een diepen slaap ontwaakte, lag ze in haar bedje en de zon scheen glinsterend door de bevroren glasruiten naar binnen. Vlak voor haar bed zat de chirurgijn Wendelaar en die zei zachtjes: ‘Nu is ze wakker.’ Toen kwam mevrouw Staalboom naderbij en keek haar met een heel bezorgd gezicht aan. ‘Och moedertje-lief,’ fluisterde Marie, ‘zijn nu die leelijke muizen allemaal weg, en is die goeie Notenkraker in veiligheid?’ - ‘Zeg toch zulke gekke dingen niet, kindlief,’ zei moeder, ‘wat hebben de muizen met je notenkraker te maken? Foei, jij stout kind, wat heb je ons een angst bezorgd! Dat komt er van, als kinderen ongehoorzaam zijn en niet doen wat hun ouders zeggen.

[pagina 34]
[p. 34]

Je hebt gisteren nog tot laat in den nacht met je poppen gespeeld, toen heb-je slaap gekregen, en 't kan zijn, dat je van een muisje geschrokken bent, maar ik heb die hier anders nog nooit gezien. Nu, je hebt, hoe dan ook, met je arm een ruit van de speelgoedkast stukgestooten en je zóó bezeerd, dat mijnheer Wendelaar de stukjes glas uit de wond heeft moeten halen. Hij zegt, dat het maar weinig gescheeld heeft, of er was een ader doorgesneden, en als dat gebeurd was, had-je voorgoed een stijven arm gehouden en je hadt ook wel dood kunnen bloeden. Goddank, dat ik even na middernacht wakker werd, en toen eens kijken ging, of je goed en wel in je bedje lag. Toen ik je niet vond, ging ik naar de huiskamer. Daar zag ik je vlak voor de kast bewusteloos op den grond liggen, je arm vol bloed. Ik was haast ook flauw gevallen van den schrik. Daar lag je nu, en om je heen zag ik eenige van Frits z'n looden soldaatjes liggen en nog andere poppetjes, gebroken suikermannetjes en stukken sinterklaaskoek. Notenkraker lag op je bloedende arm en je linker schoen een eind van je af.’

‘Och moedertje, moedertje,’ riep Marie, ‘ziet u nu wel, dat waren nog de overblijfselen van den grooten slag tusschen de muizen en de poppen, en ik ben zoo erg geschrikt, toen de muizen den armen Notenkraker, die het poppenleger aanvoerde, gevangen wilden nemen. Toen heb ik mijn schoen naar de muizen gegooid, en wat er verder gebeurd is, weet ik niet.’

Mijnheer Wendelaar gaf mevrouw Staalboom een wenk, en deze zei daarop heel vriendelijk tegen Marie:

‘Houd je nu maar kalm, kindje-lief. Wees maar gerust, de muizen zijn allen weg en Notenkraker staat gezond en wel in de glazenkast.’

Dokter Staalboom kwam nu in de kamer en sprak lang met den chirurgijn Wendelaar; toen voelde hij Marie's pols en ze hoorde wel, dat er over wondkoorts gesproken werd. Zij moest eenige dagen in bed blijven en drankjes innemen, hoewel ze, behalve een beetje pijn in haar

[pagina 35]
[p. 35]

arm, zich volstrekt niet ziek of onplezierig voelde. Ze wist, dat Notenkrakertje ongedeerd uit den slag gekomen was, en soms was het haar, of ze zijn stem hoorde en hij op een treurigen toon tot haar zei: ‘Marie, lieve jongejuffrouw, al veel heb ik u te danken; maar nog meer zoudt ge voor mij kunnen doen.’

Marie dacht er gedurig over, wat dat zou kunnen zijn; maar het wou haar niet invallen. Spelen kon Marie niet goed, omdat ze haar arm stil moest houden, en als ze eens wilde lezen of plaatjes kijken, dan begon het haar zoo wonderlijk te schemeren voor de oogen, dat ze er wel mede op moest houden. Zoo moest haar dus de tijd wel verschrikkelijk lang vallen, en verlangde ze altijd erg naar den avond, want dan kwam mama bij haar bed zitten en las haar wat voor, of vertelde mooie geschiedenissen.

Eens had mama juist het verhaal van Duimelijntje uitgelezen, toen de deur openging en oom Drosselmeier binnenkwam.

‘Nu kom ik toch zelf eens kijken, hoe het met ons ziek Marietje gaat,’ zei hij.

Zoodra Marie oom Drosselmeier met zijn koffiekleurig jasje voor haar bed zag staan, kwam de nacht van het muizengevecht haar weêr levendig voor den geest, en ze riep opgewonden:

‘O, oom Drosselmeier, wat heb je toen dien nacht leelijk gedaan! Ik heb je wel gezien, toen je op de klok zat en je jaspanden er overheen haalde, om te maken, dat ze niet hard slaan zou en de muizen zou verjagen. Ik heb het wel gehoord, hoe je den Muizenkoning riep. Waarom hielp je Notenkraker niet? Waarom hielp je mij niet, leelijke oom Drosselmeier? Het is jou schuld, dat ik hier ziek in bed moet liggen.’

‘Wat scheelt je toch, kind?’ vroeg mama erg verschrikt; maar oom Drosselmeier trok een van zijn malste gezichten en begon met een krassende, eentonige stem te zingen:

[pagina 36]
[p. 36]
 
‘Bom! Bom! Biere! niet zoo knorren!
 
Zoetjes moet de slinger snorren.
 
Porren! Porren!
 
Langzaam snorren!
 
Bierebom! daar slaat de klok.
 
Pling en plang! en hic et hoc!
 
Hic et hoc! en pling en plang!
 
't Is altijd weer de oude zang.
 
Poppenmeisje, wees niet bang!
 
 
 
Aanstonds heeft de klok geslagen. -
 
Muizenkoning weg te jagen! -
 
Opgepast!
 
't Uiltje krast.
 
Porren! Porren!
 
Langzaam moet de slinger snorren!
 
Draai den grooten wijzer om,
 
Piere-biere, bom-bom-bom!’ -

Marie keek oom Drosse meier met groote, verbaasde oogen aan; hij zag er zoo vreemd uit, nog leelijker dan anders, en sloeg met zijn rechterarm heen en weer, alsof hij Jan Klaassen uit de poppekast was. Ze zou wezenlijk bang voor hem geworden zijn, als moeder er niet bij was geweest, en als Frits, die juist de kamer was binnengekomen, niet hardop was begonnen te lachen.

‘Neen maar, oom Drosselmeier!’ riep de jongen, ‘wat bent u weer grappig vandaag. U doet net als mijn oude hansworst, dien ik laatst in de kachel gegooid heb.’

Mama bleef echter heel ernstig en zei: ‘Lieve mijnheer Drosselmeier, dat is een heel wonderlijke grap. Wat meent u daar toch mee?’

‘Lieve tijd,’ zei oom Drosselmeier lachend, ‘ken-je dan mijn oud horlogemakers-liedje niet meer? Dat zing ik gewoonlijk voor zulke patientjes als Marie.’ Toen ging hij gauw voor Marietje's bed zitten en

[pagina 37]
[p. 37]

zei haastig: ‘Wees er maar niet boos om, dat ik niet dadelijk den Muizenkoning al zijn veertien oogen heb uitgepikt; maar dat kon ik niet doen. In plaats daarvan heb ik nu toch wat anders voor je gedaan, dat je wel erg prettig zult vinden.’ Hierop greep hij in z'n zak en wat haalde hij nu langzaam, langzaam te voorschijn? - Notenkraker was het, wien hij heel handig de verloren tandjes weêr had ingezet en wiens kinnebak hij weêr in orde had gemaakt. Marie jubelde het uit van pleizier, en mama zei lachend: ‘zie je nu wel, hoe goed oom Drosselmeier het met je notenkraker meent.’

‘Je zult toch moeten toestemmen Marie,’ zei de vrederechter nu, ‘dat je notenkraker niet goed uitgegroeid is, en dat zijn gezicht niet bepaald mooi genoemd kan worden. Hoe die leelijkheid in zijn familie erfelijk is geworden, wil ik je weleens vertellen, als je 't weten wilt. Of ken je misschien de geschiedenis al van de prinses Pierlipat, de tooverheks Muizerink en den knappen horlogemaker?’

‘Hoor eens,’ riep Frits nu ineens, ‘hoor eens, oom Drosselmeier, u hebt den notenkraker z'n tanden wel ingezet en zijn kin hangt ook niet meer zoo los; maar waarom is zijn sabeltje weg? Waarom hebt u hem geen sabel omgehangen?’

‘Och wat,’ zei de vrederechter knorrig, ‘jij hebt ook altijd op alles wat aan te merken, jongen. Wat gaat mij de sabel van Notenkraker aan? Ik heb zijn wonden genezen; laat hij nu zelf maar voor een sabel zorgen, als hij er een hebben wil.’

‘Ja, daar hebt u gelijk aan,’ zei Frits, ‘als hij een flinke vent is, zal hij zelf wel zijn wapen terug zien te krijgen.’

‘Nu, Marie,’ zei de vrederechter ‘zeg me nu, of je de geschiedenis van Pierlipat kent.’

‘O neen,’ riep Marie, ‘ik weet daar niets van; vertel maar, lieve oom Drosselmeier, vertel maar.’

‘Ik hoop, beste Drosselmeier,’ zeide mevrouw Staalboom, ‘ik hoop dat je geschiedenis niet zoo akelig is, als we van je gewoon zijn.’

[pagina 38]
[p. 38]

‘Volstrekt niet, lieve mevrouw Staalboom,’ antwoordde Drosselmeier, ‘de geschiedenis, die ik dit geëerde gezelschap zal voordragen, is juist heel grappig.’

‘Toe, oom! vertel dan toch,’ riepen de kinderen, en oom Drosselmeier begon zijn verhaal.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken