De kameraadjes van Pietje Smeerpoets (ca. 1900-1910)–Heinrich Hoffmann– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] Keesje Spring in 't veld. Dit is Keesje Spring in 't veld; Van hem heb ik nog niet verteld. Dan eens springt hij als een visch, Die zoo pas gevanggen is; Of hij dompelt in den plas, Alsof hij op 't droge was; Als een sprinkhaan in de wei, Of een krekel op de hei, Als een eekhoorn op den tak, Als een haasje zonder dak; Soms ook in een regenton: Daarna droogt hij in de zon. ‘Keesje,’ spreekt zijn moe hem aan, ‘Laat dan toch dat springen staan, Luister naar hetgeen ik zeg.’ Als een ree springt Keesje weg; Op een koets, in een galop Springt het ventje achterop, Roept: Hoera! wat gaat dat snel! De koetsier die merkt het wel; Fluks neemt hij de zweep ter hand, Slaat er mede langs den kant Van de koets, doch raakt hem niet, Want Kees was weg, zoo gij ziet; Hij springt er af, en, och heer! Midden in het water neer. Vorige Volgende