Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Cursus Middelnederlands (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Cursus Middelnederlands
Afbeelding van Cursus MiddelnederlandsToon afbeelding van titelpagina van Cursus Middelnederlands

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.68 MB)

XML (0.61 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Cursus Middelnederlands

(1983)–Maaike Hogenhout-Mulder–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 116]
[p. 116]

8 Ballade

De Brugse patriciër Lodewijk van Gruuthuse (tweede helft 15e eeuw) bezat een voor die tijd indrukwekkende bibliotheek. Een van de Nederlandstalige codices uit zijn boekenbezit is in de literatuur bekend geworden als hét Gruuthuse-handschrift. Het is een bundel met gebeden, allegorische gedichten en liederen (met muzieknotatie), vervaardigd in de tweede helft van de 14e eeuw. Onder de liederen bevinden zich het beroemde klaaglied Egidius, waer bestu bleven, het Kerelslied en ook onderstaande ballade.

Ik geef de muziek en de tekst van het lied naar de uitgave door K. Heeroma (m.m.v. C.W. Lindenburg) in Liederen en gedichten uit het Gruuthuse-handschrift, Eerste Deel, Leiden 1966.



illustratie

 
Ne gheen solaes vor vrauwen minne!
 
Si sijn van herten reine!
 
Het lach een wijf van frisschen zinne
 
Bi haren boel alleine
5[regelnummer]
In anders arem vast ghemeine.
 
Si helsden vaste omtrent den crop:
 
‘Ay mi, lieve Jacop! ai mi, lieve Jacop!’
 
 
 
Der minnen spel si beide plaghen
 
Met groter melodien.
10[regelnummer]
Ende als si meest in vruechden laghen,
 
Viel soe in frenezien.
 
Ic wane, soe liet haer elder vrien,
 
Van vruechden riep soe den walop:
 
‘Ai mi, lieve Jacop! ai mi, lieve Jacop!’
 
 
15[regelnummer]
Haer boel was gram om dese worde,
 
Hi sprac: ‘sidi bezeten?
 
Wien waest dat ic hu nomen hoorde?
 
Hebdi minen name vergeten?
 
Wel an, ic wil de wareit weten,
20[regelnummer]
Mi dincke, ghi hout met mi u scop:
 
Ay mi, lieve Jacob!’
[pagina 117]
[p. 117]

Opmerkingen

1Aanbevolen lectuur: C. Lemaire, ‘De bibliotheek van Lodewijk van Gruuthuse’. In: Vlaamse kunst op perkament (catalogus bij een tentoonstelling van handschriften in het Gruuthusemuseum), Brugge 1981, blz. 207 t/m 229. In deze catalogus staat ook het Gruuthuse-handschrift beschreven, namelijk op blz. 230/31.
2avor oghen hebben (31) = denken aan.
bJob (34): de verpersoonlijking van iemand wiens geduld groot is, maar uiteindelijk uitgeput raakt (aldus het MNW).
3Frenesie (11) was eigenlijk de naam van een geestesziekte waarbij de patiënt leed aan waanvoorstellingen. Men dacht dat de hersenvliezen waren aangetast (door een abces bijvoorbeeld). Als extrinsieke oorzaak wordt genoemd warmte: drukkende warmte van het weer, bewegingen die het lichaam warm maken en emotionele opwellingen. (Zie hierover: H.H. Beek, Waanzin in de middeleeuwen, (2e druk) Hoofddorp 1974, waarin op blz. 83 t/m 90 de frenesis besproken wordt.)

Opdracht

1 Geef de vertaling van deze regel. (In verband met wat volgt, mag je wel aannemen dat de eerste twee regels ironisch bedoeld zijn.)
2 Welke naamval vertoont herten? Is de uitgang -n hier normaal?
3 Welke gramm. functie heeft Het?
3 Welke karaktereigenschap wordt aangeduid met van frisschen zinne?
4 boel = ....
5 Is het ontbreken van het lw vóór anders gebruikelijk?
5 vast ghemeine = ....
6 Si: Enkel- of meervoud?
6 crop (weinig gebruikt in toepassing op mensen) = ....
8 Van welk ww is plaghen de verl. tijd? Wat zijn de hoofdvormen?
8 Beschouw je minnen spel als één woord of als twee woorden? Waarom?
8/9 Wat betekenen deze regels?
11 Wat gebeurt er met het meisje?
12 Wie is Ic?
12 elder = ....
13 Beschouw je den walop als bijw. bep. van tijd of als l.v.?
16 sidi bezeten = ....
17 Hoe is de syntactische structuur van deze regel? (Zie blz. 82/83)
20 Van welk ww is dincke afkomstig? Waarom wordt de aanv. wijs gebruikt?
20 ghi hout met mi u scop = ....

[pagina 118]
[p. 118]
 
Si peinsde, als soe haer wel bedochte:
 
‘Wat duvle hebbic gheseit?’
 
Vele onsculden dat soe zochte,
25[regelnummer]
Si seide, het was haer leit.
 
Hi zwoer bi zijnre zekerheit:
 
‘Ghi sult ontfanghen menighen clop,
 
Ay mi, lieve Jacob!’
 
 
 
Dus was dat vraukin daer bedroghen
30[regelnummer]
Bi haren zotten wane.
 
Elc peinse om dat soe heift vor oghen,
 
Als men rolt in haer bane.
 
Men betert ghene wijfs met slane,
 
Nochtan so makensi menighen Job:
35[regelnummer]
Ay mi, lieve Jacob! ai mi, lieve Jacop!

22 Van welk ww komt bedochte? Is dit ww hier trans., intrans., onpers. of wederk. gebruikt?
23 Vormen de woorden Wat duvle wel of niet een woordgroep?
24 onsculden = ....
24 Wat kun je over de zinsbouw van deze regel opmerken? (Zie blz. 78/79)
25 Waarnaar verwijst het?
25 haer: Woordsoort?
26 bi zijnre zekerheit = ....
27 Wat belooft de jongen het meisje in deze regel?
29/30 Vertaal deze regels.
31 Wordt met Elc iedereen bedoeld?
31 dat: Woordsoort?
31/32 Wat betekenen deze regels?
33 wijfs: Enkel- of meervoud? (Zie blz. 29)
34 Nochtan = ....
34 Ontleed deze zin in zinsdelen.
1 t/m 35 In welke strofen past de slotregel goed, in welke niet?

9 Exempelen

Sinds het einde van de 12e eeuw is er in heel West-Europa een grote belangstelling voor het ‘exempel’, een korte stichtelijke anekdote waarin een mirakel, een legende of een ander vroom gegeven werd meegedeeld. De grote exempelboeken zijn meestal in het Latijn geschreven (bijvoorbeeld Caesarius van Heisterbachs Dialogus Miraculorum en Thomas van Cantimpré's Bonum universale de apibus (in het Middelnederlands: Biënboec)), maar al spoedig verschijnen er vertalingen van in de volkstaal, en worden exempelen uit deze boeken opgenomen in stichtelijke werkjes. De exempelen worden daarbij soms enigszins bewerkt, aangepast of vrij naverteld, zodat er soms verschillende lezingen van één exempel zijn.

Veel informatie over dit soort literatuur is te vinden in C.G.N. de Vooys, Middelnederlandse legenden en exempelen, 1926 (herdruk: Groningen/Amsterdam 1974).

De onderstaande anekdotes zijn gekozen uit: C.G.N. de Vooys, Middelnederlandse stichtelijke exempelen (Zwolle 1953).

 

1Een schoen mirakel van een maeldere hoe hi leerde malen sprinchanen

 

2Een maelre die sijnre konsten een groot meester was, soude op een tijt 3 malen die hystorie vander alder heylichster ioffrou sinte barbaren. Ende 4 als hi quam daer toe dat hi maken soude hoe dat des sceepers scape 5 verwandelt waren in sprinkellen, so hadde hi vergheten die sceppenes des 6 dierkens. Waer om hi viel op sine knyen ende bat der edelder bruyt cristi 7 dat si hem wonde toenen die sceppenesse des dierkens. Ende als hi was in

[pagina 119]
[p. 119]

Opdracht

1 Geef een vertaling van de titel van dit exempel.
1/2 Vergelijk de woorden maeldere en maelre. Van welk ww zijn ze afgeleid? Kun je een fonetische verklaring geven voor de d in maeldere? Zie je nog meer voorbeelden van dit verschijnsel in dit exempel?
2 sijnre konsten: Naamval? Waardoor wordt deze naamval veroorzaakt?
3 Bespreek de naamvalsuitgangen in de groep vander - barbaren.
4 Waarnaar verwijst daer toe?
5 Welk gedeelte wordt in so hervat?
6 Hoe is de morfologische bouw van het woord dierkens?
3/6 Vertaal: Ende - dierkens.
6 Hoe noem je de verbinding tussen twee zinnen zoals je die in deze regel ziet? Staat de pv. in de tweede zin op de plaats die je zou verwachten? (Zie blz. 83)
6 Bespreek de uitgangen in de groep der edelder bruyt cristi.

[pagina 120]
[p. 120]

8sinen ghebede, so quam ter stont een sprinkel ende spranc voer hem, also 9 dat hi dat dierken nam ende besaecht wel ende leyt daer na in een doese 10 wel toe besloten, ende also maecte hi voert die ystorie. Ende hi maecte de 11 dyerkens also profecteleec, dat eenen yegheleecken diese sach, docht recht 12 of si leefden. Daer na als dit ghesciet was, soe loec de maelre sijn doese op 13 om te besiene dat voerscreven dyerken. Ende hi en vant daer niet inne.

 

14Van enen scolierkene die een lesse singhen soude te mettene

 

15Men leest dat was een scolierken, die een lesse soude singhen op enen 16 kersnacht. Ende die scoolmeester hadde den scolierken gheseit, dat een 17 kindeken soude worden gheboren van eenre maghet, daer men den dienst 18 afhouden soude. Dit scoolkint was onnoesel, ende peysde, hoe hij dat 19 kindeken soude moghen sien, daer men soe veel blijscapen ende feesten af 20 hielt. Het gheviel dat dit kint des nachts een lesse singhen soude in die 21 kerke, ende het hoorde een kindeken weenen. Ende hi sach, dat kindeken 22 lach opten outaer. Ende soe wanneer dat dit scolierken sanc, soe screyde 23 dat kindeken, dat daer lach opten outaer in doexken ghewonden. Ten 24 lesten soe sach tscolierken soe vele op dat kindeken, dat sijn lesse qualic 25 sanc. Die meester waert gram, om dat tscolierken soe qualic sanc, ende 26 hieten voer hem sien, oft hi souden slaen. Tscolierken sanc vast voert, 27 ende dat kindeken screyde, soe dat scolierken weder qualijc sanc. Doe soe 28 nam die meester sijn hant, ende gaf den scolierken enen slach. Ende doen 29 soe seyde tscolierken: ‘Lieve meester, ic en can mijn lesse niet bat 30 ghesinghen om des kindekens wille, daer ghi ons af hebt gheseyt, want 31 het leedt en screyt opten outaer, ghewonden in doexken. Ende als ic 32 singhe, soe screyt’. Die meester seyde: ‘Waer leet dat kindeken?’ Gaet 33 ende wijset mij!’ Dat scolierken seyde: ‘Opten outaer leghet, in doexkens 34 ghewonden’. Doe seyde die meester toten scolierkene: ‘Bidt den kinde, 35 dat hij mijns ontferme, want ghij sijt beter dan ic’. Amen.

[pagina 121]
[p. 121]

8 Op welke twee manieren kun je de zin na hem voortzetten? (Zie blz. 78).
9 besaecht = ... + ....
9 Wat kun je opmerken omtrent het woord leyt?
10 Wat is de gramm. functie van de groep wel toe besloten?
10 Wat versta je onder die ystorie?
11/12 dat - leefden: Ontleed in zinsdelen.
11 docht is een vorm van het ww .... Waardoor onderscheidt zich dit ww?
11 Waarbij is het woord recht een bepaling? Wat betekent het?
12 Van welk ww komt loec (op)?
12/13 Vertaal Daer na - dyerken.
13 We hebben in deze zin te maken met een geval van syntactische homonymie (dat wil zeggen dat een zin ‘syntactisch gezien’ - en dus ook semantisch - op twee manieren geïnterpreteerd kan worden). Maak dit duidelijk.
14 Geef een vertaling van de titel van dit tweede exempel.
15 dat - scolierken: Ontleed in zinsdelen.
16 Welk fonetisch verschijnsel tref je in kersnacht aan?
17/18 Waarbij behoort de bijzin daer - soude? Wat is de betekenis ervan?
18 onnoesel = ....
18 t/m 20 Vertaal nu: Dit - hielt.
20 gheviel komt van het ww ... en betekent hier....
23 t/m 24 Welke functie heeft het eerste soe in 22? En het tweede? En het eerste soe in 24? En het tweede? (Zie blz. 71)
23 Lijkt doexken je enkel- of meervoud? (Zie blz. 29; vgl. ook r. 31 en 33)
25 Wat is het ond. bij sanc?
25 De pv. waert is afkomstig van het ww ..., dat behoort tot de ..e klasse van de sterke werkwoorden.
25/26 Vertaal: Die - slaen.
26 Hoe zou je het bw vast hier vertalen?
28 sijn hant: Wiens hand wordt bedoeld?
29 bat is de vergrotende trap van....
30 Hier staat ghesinghen en in 15 singhen. Wat is het verschil? (Zie blz. 37).
30 om des kindekens wille = ...
31 leedt komt van het ww .... Welk klankverschijnsel constateer je?
31 het leedt en screyt vertalen wij met .... (Zie blz. 48).
32 Wat is het ond. bij screyt?
35 mijns: Naamval? Waarom staat het woord in deze naamval?
34/35 Waarom vraagt de meester aan de scolier om voor hem te bidden?

[pagina 122]
[p. 122]

10 Van sente Waernere

De legende van de heilige Werner is een van de vele voorbeelden van middeleeuwse jodenhaat. In april 1287 werd het afschuwelijk verminkte lijk van de 14-jarige Werner te Bacharach gevonden. Men gaf de joden van Oberwesel, een naburig stadje, de schuld. Zij zouden hem op Goede Vrijdag hebben vermoord. De jongen werd in Bacharach begraven. Het graf van de jonge ‘martelaar’ trok veel bezoekers. Al spoedig was er sprake van wonderen die zich bij het graf zouden hebben voorgedaan. Er ontstond nu een grote verering voor Werner, die onder meer tot uiting kwam in de bouw van de Werner-kapel (waarvan de ruïnes nog te bezichtigen zijn). Hoewel er in 1428/29 een proces heeft plaatsgevonden op grond waarvan een zaligverklaring (en eventueel later een heiligverklaring) mogelijk geweest zou zijn, is Werner niet in het Roomse Martyrologium opgenomen. Wel heeft de kerk (tot 1961) zijn verering in het bisdom Trier geduld.

Het verhaal van de moord moet zich al spoedig hebben verbreid, want ca. 1290 heeft een monnik uit een klooster bij Oudenaarde een legende over Werner in het mnl. vervaardigd. Deze legende heeft deel uitgemaakt van Het Oudenaardse Rijmboek, een verzamelhandschrift, waarvan 33 (van de 257) bladen zijn bewaard. (Eén blad bevindt zich in Oxford, de rest in de Stadsbibliotheek van Oudenaarde, sign. 5576.) Twee van deze bladen bevatten een fragment van de Wernerlegende. De tekst wordt gegeven naar de uitgave door M. Gysseling in Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300), II, 1, 's-Gravenhage 1980. (De opgeloste afkortingen zijn hier niet gecursiveerd.)

 

Als de joden in het huis van Isaac (de iuede uit I) de jongen vermoorden, krijgt een dienstmeisje in de gaten wat er zich in de kelder afspeelt.

 
Dese iuede hi hadde dies hic seker bem
 
En kerstijn ioncwijf wonende met hem
 
De welke maercte der iueden daet
 
Dat si dien kinde daden quaet
5[regelnummer]
Ende dat si hem namen sijn lijf
 
Des wart gheware ysaacs wijf
 
Dat soe maercte haere quaetheden
 
Doe seide die vrowe gaet hier beneden
 
Ende vraegt vwen here of hi wille iet
10[regelnummer]
Vrowe seit soe des doic niet
 
Warumme seisoe quade beeste
 
Ne wetti niet dat haere feesie
 
Van haeren paesscen ghereden nv
 
Ende si te doene hebben van v
15[regelnummer]
Wrowe seisoe warumbe twi
 
So spraecti onhoefsce wort te mj
[pagina 123]
[p. 123]

Opmerkingen

1aHet onderwerp bij ghereden (13) ontbreekt. Waarschijnlijk heeft de kopiist in 12 si vergeten.
bIn het handschrift is sal in 26 boven de regel toegevoegd. Het hww was dus tijdens het schrijven vergeten. In verband met het laatste woord van 25 (ghoet) is het verleidelijk om te denken aan een oorspronkelijk rijmwoord moet, dus: wesen moet. Bij doorlezen moet de vergissing bemerkt zijn en er kan toen een hww (met ongeveer dezelfde betekenis) op de verkeerde plaats zijn ingevoegd. Beide volgordes (hww - inf. en inf. - hww) komen in deze fragmenten in de afhankelijke zin voor.
2aWie zich interesseert voor de historische achtergronden van de moord op Werner en de verering voor hem, zou zich in het volgende boeiende artikel kunnen verdiepen: F. Pauly, ‘Zur Vita des Werner von Oberwesel, Legende und Wirklichkeit’. In: Archiv für mittelrheinische Kirchengeschichte 1964, blz. 94.-109.
bDe huizen in Bacharach en Oberwesel hadden in de middeleeuwen vaak grote kelders, waarin de wijn bewaard kon worden. (Vgl. r. 8)

Opdracht

1 Wat betekent de woordgroep dies hic seker bem?
1 Waarom staat dies in de genitief?
1/2 Kun je op grond van hic, bem en En iets over plaats en tijd van ontstaan van deze tekst zeggen?
2 Wat is een kerstijn ioncwijf?
2 Wat wordt bedoeld met wonende met hem?
3 Wat is het antecedent van De welke? Komt het geslacht van het vn overeen met dat van het zn?
3 maercte: Voor welk dial. is de overgang er > ar/aer kenmerkend?
3 der iueden: Welke naamval? Wat is de functie van deze woordgroep?
4/5 Hoe zijn deze regels met het voorgaande verbonden?
6 Waarnaar verwijst het gen. object Des?
7 Waarnaar verwijst soe (= si)? En waarnaar haere?
8 t/m 26 In dit gedeelte treffen we een levendige dialoog tussen de vrouw en het dienstmeisje aan. Plaats de aanhalingstekens.
8 Wat voor soort bijw. bep. is hier beneden?
9 iet: Woordsoort? Betekenis?
10 doic = ... + .... Is deze spelling van de ww-vorm algemeen?
10 Waarvan is de genitief des afhankelijk?
11 Warumme vertoont weer een dial. kenmerk, namelijk ....
12 wetti: Los de enclisis op.
14 te doene hebhen = .... Kun je de -e van doene verklaren?
15 warumbe twi is een tautologische verbinding. Licht toe.
16 wort: Enkel- of meervoud? Motiveer je keuze. (Zie blz. 29)

[pagina 124]
[p. 124]
 
Hic weet wel ende dart wel swaren
 
Dat si mire hulpen twint begaren
 
Nv te desen tiden daer si sijn
20[regelnummer]
Hier onder metten heere mijn
 
Warumbe pute wat doen si dan
 
Vrowe dies ne gaet mi niet an
 
Wat si doen of wat si werken
 
Maer overwaer dar ict wel staerken
25[regelnummer]
Doen si wel quaet ofte ghoet
 
Dat hem vergauden noch sal wesen
 
Als hare vrowe wart gheware
 
An hare ioncwijf al openbare
 
Dat soe wiste der jueden daet
 
 
 
(Hier eindigt het fragment)

17 dar (in dart) komt van het ww ..., dat behoort tot de groep ... (Zie blz. 39)
17 Waarnaar verwijst het enclitische -t in dart?
18 twint komt meestal met een ontkennend element voor (en/ne), maar hier is dat niet het geval. Toch is ook hier de betekenis ....
18 mire hulpen: Naamval? Waardoor veroorzaakt?
17 t/m 20 Vertaal nu deze regels.
21 Wat is de betekenis van het scheldwoord pute?
22 Wat is het ond. bij gaet?
24 staerken = ....
26 De au in vergauden is ontstaan uit een .... Wat betekent het woord?
24 Waarnaar verwijst het enclitische -t?
25 Hoe zou je deze regel redekundig benoemen?
26 Waarnaar verwijst hem?
22 t/m 26 Vertaal deze regels.

11 Toverspreuken

Oude Germaanse toverformulues treffen we weinig aan in mnl. hss. Dit zal enerzijds te wijten zijn aan de strijd van het christendom tegen het oude bijgeloof, anderzijds aan de aarzeling dergelijke kennis aan het papier (of perkament) toe te vertrouwen, waardoor ieder in de gelegenheid zou zijn er gebruik van te maken.

In een 15e-eeuws Gents hs. vinden we onderstaande adviezen en toverformoules (naar W. Braakman, ‘Middelnederlandse zegeningen, bezweringsformulieren en toverplanten’. In: Versl. en Med. v.d. Kon. Vla. Ac. voor Taal - en Letterk., 1963).

In vele formules is duidelijk sprake van aanpassing aan het christendom.

1Omme den vierden dach corts te verdriuene. Ghaet sonder spreken 2 nuchtens huut uwen huuse sonder spraken toot up een kerkhof, ende 3 neemt een beenkijn van eenen doden mensche ende hanct dat an uwen 4 hals in een linen cledekijn ende draghet .xii. daghe lanc ende leest alle

[pagina 125]
[p. 125]

Opmerkingen

1tvleschs (17): lees tvlesch.
2asonder spreken (1): Veel toverhandelingen moeten zwijgend verricht worden.
bDoodsbeenderen werden vaak gebruikt om een kwaal te bestrijden. Ze zouden de ziekte overnemen. Na gebruik moesten ze wel teruggebracht worden, anders vond de dode geen rust.
cMedicina probata fuit saepe (11) = ‘Dit is vaak een probaat middel geweest’.
dIn regel 23 wordt gedoeld op het klassieke liefdespaar Pyramus en Thisbe.
eIn regel 25 worden waarschijnlijk de heidense goden Baäl en Astarte bedoeld.

Opdracht

1 Weet je welke ziekte bedoeld wordt met den vierden dach corts? (Via het Wdb. en een encyclopedie moet je er uit kunnen komen.)
2 nuchtens = ....
2 huut: In welk dialect hoort deze vorm thuis? Tref je hier nog meer dialectisch getinte woorden aan?
2 uwen huuse: Welke naamval? Volgt op huut altijd deze naamval?
2 Is de woordgroep sonder spraken niet overbodig in deze zin?
4 Wat kun je opmerken over de spelling van de laatste klinkers in linen en cledekijn?

[pagina 126]
[p. 126]

5daghe .v. pater noster den heleghen .v. wonden teeren ende ghi zult 6 ghenesen; dan draghet weder.

 

7Ic bezweere di, schicht, bi den helegen christi bloede ende bi den helegen 8 .v. wonden, dattu mi niet en scietes noch en wont, dat du also licht 9 werdet ende wech als onser lieuer vrauwen sweet was, doe si aers liefs 10 kints ghenas. Scicht, haelt dine pil als onse lieue vrauwe haren rechten 11 magedum dede. Medicina probata fuit saepe.

 

12Omme aexter oeghen te doene verdwinen. Nemt witten donderbaer ende 13 brecten in sticken ende lecht vp daexteroghe ende bint daer vp. Dit doet 14 .iij. of vier daghen, dan salse hute pulen. Dan neemt een been van den 15 kerkoue ende nopt daexteroghe mede ende secht .iij. werf: nv biddic 16 onsen heere iesus kerst dat dese aexteroghe also seere dwinen moete alst 17 tvleschs van desen doden beene verdwenen es. In den name svaders ende 18 tsoens ende schelichs gheest. In gods namen. Amen. Dan dracht weder vp 19 tkerkof dbeen.

 

20Om te hebben minne van enen wive. Ghi sult segghen .lx. daghe lanc 21 nuchteren: ay soete venis, goddinne van der minne, ic besuere di, dattu 22 bidder cracht ende bi der viertut dattu hebs in di, dattu hebs in di, dattu 23 hebs in di, dattu ontfancs mine bede also du ontfincs die bede van tisbe 24 ende van pieramuse ende doe so dat mi de ghene minne ende el niemene 25 dan mi, bi ascorot en bi balerlius, die princen sin van der minne.

[pagina 127]
[p. 127]

5 Waarom moeten er precies vijf pater nosters gelezen worden?
5 teeren is ontstaan uit ...+...
6 dan draghet weder = ....
7 t/m 11 Waar is de tweede toverspreuk voor bedoeld?
7 t/m 11 Kun je het gebruik van du (in plaats van gi) in deze spreuk verklaren? (Vgl. ook spreuk 4).
7 Hoe is de woordgroep den helegen christi bloede opgebouwd?
8 Vertaal: dattu - wont.
9 Wat wordt door ende nevenschikkend verbonden? Wat kun je opmerken over de leden van deze nevenschikkende groep?
9/10 doe - ghenas: Betekenis? Van welk type genitief kun je hier spreken?
10 haelt is niet een vorm van het ww halen, maar van het ww ....
10 Scicht: In een andere versie van deze toverspreuk staat hier scut. Welk woord past hier het beste? (pil = pijl)
11 Hoe is het woord dede hier gebruikt? (Zie blz. 49)
12 Beschouw je aexter oeghen als één woord of als twee woorden? Geef een grammaticaal argument.
12 donderbaer = .... Tot welk geslacht behoort dit woord?
12/13 Wat is het l.v. bij Nemt, brect, lecht en bint?
13/14 Dit - pulen: Vertaal deze zin. Wat valt je op aan de woordvolgorde?
13 aexteroghe is volgens het Wdb. onzijdig. Wordt het in deze spreuk ook zo gebruikt?
15 nopt komt van het ww .... Betekenis?
15 Welk woord(deel) ontbreekt in deze regel?
16 Christus - kerst: Welk klankverschijnsel?
16 moete: Welke wijs? Betekenis?
18 Waarom heeft gheest geen naamvalsuitgang?
19 tkerkhof/dbeen: Los de proclisis op. Wanneer verschijnt het eerste woord in proclisis als een t en wanneer als een d?
20 t/m 25 Vertaal dit gedeelte. (Let daarbij op de betekeinis van het woord princen en op de nevenschikking door het tweede ende in r. 24.)

[pagina 128]
[p. 128]

12 Torec

Het verhaal over Torec is een van de ‘losse’ Arthurverhalen in de Lancelot-compilatie (zie tekst 4). In tegenstelling met de andere toegevoegde verhalen is de Torec slechts zijdelings met de wereld van Arthur verbonden. J. Hogenhout (De geschiedenis van Torec en Miraude, diss. Leiden 1976) veronderstelt dat een bestaande ridderroman op een gegeven moment aangepast is aan de heersende ‘Arthurmode’. De basis van het ridderverhaal zou gevormd worden door een versmelting van twee sprookjes (de types 560 en 400 uit A. Aarne en S. Thompson, The types of the Folktale, 2e druk, Helsinki 1964). Het ons overgeleverde verhaal uit de 14e eeuw is in deze zienswijze dus niet in één keer ontstaan, maar is te beschouwen als het eindpunt van een lange traditie.

Hier volgt het begin van het verhaal naar de uitgave door M. en J. Hogenhout, Abcoude 1978.

Van den (coninc) ende vander (joncfrouwen) metten (cyrkel).
 
Die aventure doet ons cont
 
Dat in deser selver stont
 
Een coninc was, ende hiet Briant,
 
Ende was coninc int rode eylant.
5[regelnummer]
Ende hi voer jagen op enen tijt
 
In een wout, was herde wijt.
 
Een ever doe vor hem daer leet,
 
Daer hi sinen lieden na ontreet
 
Soe verre in geenen groten woude
10[regelnummer]
Dat hi quam, alst wesen soude,
 
Daer hi vant sittende op enen boem
 
Ene scone maget, dier hi nam goem,
 
Want si was so over scone.
 
Ende op haer hoeft stont ene crone.
15[regelnummer]
Dat was een di beste hoetbant
 
Diemen in die werelt vant.
 
Doen Briade derre joncfrouwen
 
Soe over scone vant int scouwen
 
Werd hi ontsteken van harre minne
20[regelnummer]
Ende sprac: ‘Joncfrouwe, live vrindinne,
 
Woudi, ic hulpe u ave gerne.’
 
‘Here, mine staets u niet te werne
[pagina 129]
[p. 129]

Opmerkingen

1De titels van de hoofdstukken staan in het hs. in de marges. Door het afsnijden van bladen tijdens het inbinden ging soms tekst verloren. Dat is ook bij de titel van dit hoofdstuk gebeurd. Wat tussen haakjes staat, is door Jonckbloet toegevoegd in zijn uitgave van de Lancelot-compilatie.
2ain deser selver stont (2) is een gebruikelijke, vage verwijzing naar het vorige verhaal in de compilatie (in dit geval: Lanceloet en het hert met de witte voet), het beste te vertalen met ‘toen, in die tijd’.
bBriade (17 en 25) is dezelfde persoon als Briant (3).
3Met het rode eylant (4) is waarschijnlijk Ierland bedoeld. Het is mogelijk dat er verband is tussen de naam van koning Briant in dit hoofdstuk (die de grootvader van Torec is) en de 10e-eeuwse Ierse koning Brian Bórahma.

Opdracht

titel Welke twee woorden kom je in dit fragment als synoniemen van cyrkel tegen?
1 Wat moeten we onder Die aventure verstaan?
2/3 Is een constructie als Dat - was in nnl. nog mogelijk?
3 ende hiet Briant: Wat kun je over deze constructie opmerken?
4 Wat wordt door Ende verbonden?
6 was herde wijt: Hoe is deze woordgroep met het voorgaande verbonden?
7 leet is de verl. tijd van het ww ... (vgl.: verleden week). Tot welke klasse van de sterke werkwoorden behoort dit ww?
8 Daer - ontreet: Ontleed in zinsdelen.
9 geenen = ....
10 Hoe zou je de bijzin alst wesen soude vertalen?
11 Daer: Woordsoort?
11 Waarbij behoort de groep sittende op enen boem?
12 goem nemen = ....
12 Het vn dier verwijst naar .... In welke nv. staat het? Waardoor wordt deze naamval veroorzaakt?
7 t/m 13 Vertaal nu dit gedeelte in goed nnl.
15 hoet is een spellingvariant van .... Welk klankverschijnsel constateer je?
15 Welke betekenissen kan de groep een di beste hoetbant hebben? (Zie blz. 68) Welke betekenis lijkt je hier het meest in aanmerking te komen?
19 ontstoken - ontsteken: Welke vorm is ‘klankwettig’?
19 Hoe is de semantische verhouding tussen de woorden harre en minne? (Zie blz. 67).
21 woudi: Los de enclisis op.
21 Wat biedt de koning hier aan?
22 Maak de syntactische structuur duidelijk van de groep mine - werne. Voor de betekenis kun je het Wdb. raadplegen (staen, betekenis c, en weren).

[pagina 130]
[p. 130]
 
In dien dat gijt wilt getemen
 
Dat gi mi te wive wilt nemen.’
25[regelnummer]
Briade seide: ‘Jayc, en trouwen.’
 
Op dese sake quam neder die joncfrouwe
 
Die soe over scone was.
 
Doe gingen si sitten in dat gras
 
Ende die coninc vragede doe hare
30[regelnummer]
Hoe si dus es comen dare.
 
Si seide: ‘Here, al nu ter stat
 
Heeft mi min vader hier gesat,
 
Om dat hi wilde dat mi name
 
Die gene die hier tirstwerf quame,
35[regelnummer]
Ende hi desen cyrkel van goude
 
Ane mi dan behuwen soude.
 
Ende wine oec hevet, nembermere
 
Sone gebrect hem goet noch ere.
 
Ende ic hete selve Mariole.’
[pagina 131]
[p. 131]

23 De bijw. bep. van voorwaarde in 23/24 wordt ingeleid door de als voegwoord fungerende groep .... Wat is de letterlijke betekenis ervan?
23 Het ww getemen wordt in het Wdb. ‘intrans.’ genoemd. Klopt dat met het gebruik in deze zin?
25 Het bw en trouwen betekent ....
26 Wat wordt met Op dese sake bedoeld?
30 Waarom heeft het volt. deelw. comen geen ge-?
31 al nu ter stat = ....
32 gesat komt van het ww .... Is dit de gewone vorm van dit volt. deelw.?
33/35 Wie wordt met hi bedoeld in 33? En wie met hi in 35?
35 Wat wordt door Ende verbonden?
31 t/m 36 Vertaal nu deze regels.
37 Waarnaar verwijst het enclitische -ne?
37/38 Ontleed in zinsdelen: wine - ere.

[pagina 132]
[p. 132]

13 Wat is dit voor een tekst?



illustratie

Opdracht

In 1891 gaf Van Veerdeghem de tekst uit van een blad perkament (waarschijnlijk uit de 15e eeuw) dat zich in de U.B. te Luik bevindt

[pagina 133]
[p. 133]

(sign. Brassine 1332). Hoewel de tekst ‘geene letterkundige en slechts een bitter geringe taalkundige waarde bezit, achtten wij hem het uitgeven waard, vooral als zeldzaamheid, als “raritieit”’, aldus de uitgever in Ts 10 (blz. 290).

Je ziet op blz. 132 en 134 een weergave van de voor- en achterzijde van dit blad. De vraag hierbij luidt: Wat is dit voor een tekst?

 

Om je te helpen daarachter te komen, is de groot geschreven tekst getranscribeerd. De woorden tussen de regels (die in het hs. in rood geschreven zijn) moet je zelf ontcijferen. Eerst lees je de tekst door; je begrenst de zinnen en zoekt de moeilijke woorden op om zo de inhoud van het geschrevene te begrijpen. Daarna probeer je een verband te leggen tussen de tekst en de boven geschreven woorden. Tot slot kun je je dan afvragen met welk doel een dergelijk ‘gedicht’ vervaardigd zal zijn.

Misschien lukt het je er helemaal zelf achter te komen. Zo niet, dan volgen op blz. 135 (na de transcriptie van de achterzijde) nog enkele aanwijzingen. Voorlopig moet je die aanwijzingen maar even bedekken.

 

Transcriptie van de tekst op blz. 132:

1*[regelnummer]
Snyt vant gebraden
2[regelnummer]
Coninc want v pou
2[regelnummer]
wels ende pons raden
3[regelnummer]
Thonis hont bast
3[regelnummer]
nies vint peren
4[regelnummer]
Pauwels sal me gaen teren
5*[regelnummer]
Bri vrou blaest aen
 
Aecht ons dochter moet schoelgaen
 
Hoert hier valentyn lopt haelt ons di wyn
 
Peter thys soen sprac tsal syn
 
Daer om wil wi sorgen
10[regelnummer]
(E)welic sal ons goris borgen
 
(Ro)ept geert dochter myn
 
Benedyt dat vrouken want si is seer fyn
 
Segt waer is ambroes v broer
 
(N)eemt doch lief leeuken tspit vant vier
15[regelnummer]
(Haest tsal ind) assche vallen
 
(Go)ris (mert) ghy niet mit allen
 
(P)hilips cruus broer sprac latyn
 
Nu (moeten) ons pan ser verdroncken syn
 
Ic wil syn een bly ghesel
20[regelnummer]
Urbaen roept ons dochter nel
 
Dat sy eens mit bonifaes
 
Coemt drincken wt odulphus glas
 
Drinct schoen lief het is petou
 
(Li)ef ian lebuyn scenct pe pou
25[regelnummer]
(T)apt vrou wilt martyn doch scencken
 
(E)nde dan voert grieten deylt drincken
[pagina 134]
[p. 134]


illustratie

Transcriptie van de tekst hierboven (vervolg van blz. 133):

27[regelnummer]
Syt vrolic lief magdaleen
 
J(ac)ob vrient weest bly mit een
*[regelnummer]
Peter reyct dat crusen
30[regelnummer]
Ende laet laurens eens busen
 
Maria drinct di brant wyn
 
Hy sou meeusken ende au ian quaet syn
*[regelnummer]
Gillis vly di v by di vrouwen
 
Het sal v byt cruus rouwen
35[regelnummer]
Lambert si di mat mau nie
 
Brengt mit v cos en chiel ie
*[regelnummer]
Baef wilt doch frans niet scelden
[pagina 135]
[p. 135]
 
Want nys victor selt gelden
 
Eet gal doch luyc vrient
40[regelnummer]
Di mechden syn van cris ende simon gedient
*[regelnummer]
Al is hubert bisscop
 
Wilboert oec een
 
M(aer lebuyn haelt) ons (knol)
 
Scenct lyskens claskyns vrou ce cle cri(s)
45[regelnummer]
Katryn brenct dit doch dries
*[regelnummer]
Drinct edel barber claeskyns vrou
 
Ende weest nu lucien trou
 
Drinct allen met thomas tsamen
 
Kors stehp ians kint segt Amen

Aanwijzingen

1Je hebt natuurlijk gezien dat de woorden tussen de regels verband houden met woorden of lettergrepen van de tekst. Het betreft namen van heiligen of van kerkelijke feestdagen. Ga eens na op welke dagen de genoemde heiligen vereerd werden en in welke volgorde ze hier genoemd worden. Je kunt de gegevens in een encyclopedie vinden. Het is helemaal mooi als je in de gelegenheid bent het volgende boek te raadplegen: E.I. Strubbe en L. Voet, De chronologie van de Middeleeuwen en de moderne tijden in de Nederlanden, Antwerpen/Amsterdam 1960, Tabel III, blz. 155-197.
2Als je de volgorde hierin hebt ontdekt, kun je je vervolgens afvragen waarom er voor sommige regels punten geplaatst zijn. (In de linker marge van de voorzijde zijn enkele punten verloren gegaan.)
3Daarna kun je nagaan of iedere strofe van 4 regels op dezelfde wijze is opgebouwd. Zo zou je bijvoorbeeld eens kunnen tellen of de strofen evenveel lettergrepen bevatten. (Opm.: De strofe van r. 41 t/m 45 lijkt ‘bedorven’. Kun je een reden verzinnen waarom men zo'n strofe zou gaan veranderen?)
4Met behulp van wat je nu gevonden hebt, moet je antwoord kunnen geven op de vraag of de streep door claskyns in r. 44 geplaatst is,
aomdat deze naam zo belangrijk was, of
bomdat deze naam daar niet hoorde.
5Tot slot zou je met behulp van Strubbe/Voet kunnen uitzoeken in welk bisdom van de Nederlanden deze tekst gelokaliseerd moet worden.

* De oplossing vind je op blz. 207.

[pagina 136]
[p. 136]

14 Die wrake van Ragisel

De Oudfranse Vengeance Raguidel is in de 13e eeuw in het Middelnederlands bewerkt. Van deze bewerking, die slechts fragmentarisch is overgeleverd, is weer een nieuwe (verkortende) bewerking vervaardigd, die, evenals de Torec, is opgenomen in de Lancelot-compilatie.

De teksten van Die wrake van Ragisel zijn (samen met een studie over de mnl. bewerkingen van de Oudfranse roman) uitgegeven door W.P. Gerritsen (Assen 1968, 2 delen). Het onderstaande fragment is ontleend aan deze uitgave. Het betreft r. 1915-1941 van de tekst uit de Lancelot-compilatie.

 

Walewein is in gezelschap van Ydeine, op wie hij hevig verliefd is, op weg naar een camp. Ze komen een ridder voorbij naar wie Ydeine uitdagend lonkt. De ridder voelt wel voor een avontuurtje; hij rijdt achter het tweetal aan en vraagt Walewein de jonkvrouw aan hem te laten, omdat zij zíjn geliefde is.

 
Walewein seide doe in gever u niet
 
Gine wintse op mi wats gesciet
 
Die ander seide dan ware niet goet
 
Dat wi vochten. mar nu doet
5[regelnummer]
Ene dinc die ic sal secgen u
 
Setse te middelcrite hier nu
 
Ende dien si meest mint ga te heme
 
Dit donct mi dbeste alsict verneme
 
Bi Gode dat si sprac Walewein
10[regelnummer]
Dus leidise daer in dat plein
 
Ende hietse gaen ten liefsten man
 
Ja Walewein sprac Ydeine dan
 
Setti mi nu te dele van desen
 
Ic sie wel gi wilt mins quite wesen
15[regelnummer]
Gi sijt mins mode ende sat
 
Gine const mins quite worden niet bat
 
Het scient wel gi mint mi clene
 
Doe ginc Ydeine saen na tgene
 
Ten riddere die na hare haect
20[regelnummer]
Desen heeft si blide gemaect
 
Hi namse in sinen arme doe
 
Ende cussetse daer Walewein sach toe
 
Ende varetse daer sire vaerde
 
Dies Walewein sere mesbarde
25[regelnummer]
Ay mi sprac hi live God
 
Hoe dul es hi ende wel sot
 
Die wiven geloeft nembermere
[pagina 137]
[p. 137]

Opdracht

1/2 Vertaal: in gever u niet Gine wintse op mi.
2 wats gesciet = .... Kun je de -s van wats verklaren?
3 De vreemde ridder begint hier te spreken. Waar eindigen zijn woorden?
3 Wat is het onderwerp bij ware? Waarom wordt hier de aanvoegende wijs gebruikt?
4 Kun je een verklaring geven voor de punt in deze regel?
6/7 Zeg in eigen woorden wat het voorstel van de vreemde ridder inhoudt.
7 ga: Geef persoon, getal en wijs van deze werkwoordsvorm. (Zie blz. 37)
8 donct komt van het ww ....
9 dat si = .... Waarom denk je dat Walewein zonder meer met het voorstel van de vreemde ridder akkoord gaat?
10 Hoe is de vorm leidise samengesteld?
10 Wat is een plein?
12 Hier begint Ydeine te spreken. Waar eindigen haar woorden?
13 Vertaal deze regel.
14/15 mins (2 ×): Naamval? Waarom staat het woord hier in deze naamval?
16/17 Vertaal deze twee regels.
18 Waarnaar verwijst tgene?
19 die na hare haect = ....
23 Vertaal deze regel. In welke naamval staat de groep sire vaerde?
24 Beschouw je Dies als een betr. of als een aanw. vn? Waarom staat het in de tweede naamval? Van welk type genitief kun je hier spreken?
26 Wat wordt door ende verbonden? Hoe noem je deze stijlfiguur?
27 Heeft het woord nembermere hier een ontkennende betekenis?

[pagina 138]
[p. 138]

15 Testament

Op 18 december 1334 heeft Diederic Pieters sone uit Brugge een testament laten opstellen. Een van de zaken die hierin genoemd worden, is de vijfdelige Spiegel historiael, een uitgebreid geschiedwerk, grotendeels door Van Maerlant geschreven. Hieronder volgen uit dit testament het gedeelte waarin sprake is van dit boek en het laatste deel (naar de uitgave van N. de Pauw in Middelnederlandsche Gedichten en Fragmenten, Eerste Deel, Gent 1903).

 

1Vord, so ghevic broeder Jacope ende sinen gheselle j spint tarwen, ende 2 den clusenighen i spint tarwen. Vort, so ghevic Hannekine, Jans soene, 3 Pieters soens, mijns broeders kinde, in beternessen ende in alemoesen de 4 vive deel van den speghel istoriale, ende vort, so ghevic hem xxx s. 5 groten tornoyse; ende ic bidde minen wive ende mire dochter, dat si 6 willen vorsorghen dit vorseit kint van houdnessen, van cledinghen, van 7 ate ende van dranke ende van sire bedurften x jaer ghedurende, ende, als 8 dese vorseide x jaer verleden zullen sijn, so willic dat dese vorseide xxx s. 9 grote, die ic hem hiervoren ghegheven hebbe, quite zullen sijn, ende de 10 vive deel van den speghel istoriale die zullen bliven Hannekins vorseit.

[pagina 139]
[p. 139]

Opmerkingen

1moeten (15): lees moete.
2aDe letter s (4) is de afkorting van het Lat. woord solidus, dat ‘schelling’ betekent. Omdat de munten die in de verschillende steden werden geslagen, niet allemaal dezelfde hoeveelheid zilver bevatten, was niet elke schelling evenveel waard. Er wordt daarom vaak bij gezegd welke waarde de schelling moet hebben. De grote tornoyse waren (zilveren) schellingen, die in de 12e eeuw voor het eerst in Tours geslagen werden. Zij waren 12 penningen waard, en er gingen 20 groten in een pond (zilver).
bDe heren van Gistel (11) vormden een Vlaams adellijk geslacht; ze woonden op een burcht in Gistel, een stadje in West-Vlaanderen.
cSnellegem (14) is een dorpje in de buurt van Brugge.
dDe zondag (33) was een zeer gebruikelijke dag om juridische zaken af te wikkelen.
eDe heilige Lucia (33) werd vereerd op 13 december.
3avorseiden (22): Het gedeelte waarin de namen van de testamentarisen voor het eerst worden genoemd, is niet opgenomen. (Zie r. 25/26)
bup tontfanghene (22/23) is te beschouwen als een contaminatie van upnemen en de verbogen infinitief van ontfanghen.
4Als je nog nooit een gezegeld stuk hebt gezien moet je eens kijken in Nederland in stukken door F.v. Anrooy e.a., Haarlem 1979; daarin vind je talloze oorkonden, verdragen, brieven, vonnissen, en dergelijke gereproduceerd.

Opdracht

1 broeder Jacope: Waarom heeft broeder geen uitgang en Jacope wel? (Zie blz. 29)
1 Wat is een spint?
1 In welke naamval staat tarwen? Waardoor wordt deze naamval veroorzaakt?
2 Welk achtervoegsel tref je aan in het woord clusenighen? Kom je het in nnl. woorden nog tegen? Is clusenighen enkel- of meervoud?
2/3 Maak de syntactische structuur duidelijk van de groep Hannekine - kinde.
3 beternesse is een synoniem van beteringe. Welke betekenis ken je toe aan de woordgroep in beternessen ende in alemoesen?
4 deel: Enkel- of meervoud?
5 t/m 7 Vertaal ende - ghedurende.
7 Tot welke woordsoort behoort ghedurende?
8 Van welk ww komt het deelw. verleden?
9 Waarnaar verwijst hiervoren?
9 quite = ....
10 Welke zinsdeel is Hannekins vorseit?

[pagina 140]
[p. 140]

11Vort, so ghevic minen wel lieven here Mijn here van Ghistele, mijn 12 grawe teldende paerd ende mijn beste aberguel, ii plate mouwen ende i. 13 scoot ende i. gorgiere, ende minen besten baerd met enen beckinele. 14 Vord, so ghevic den prochipape van Snellegherskerke, i. spint tarwen, 15 daerbi willic dat hie ij. messen doen moeten over mijn ziele, ende den 16 dissche van der kerke vorseit ij. spint tarwen (...).

 

17Ende, ommedat ic, Diederic vorseid, wille ende beghere dat alle dese 18 vorseide ghiften ende legate, die hiervoren ghescreven zijn, zullen bliven 19 ghehouden zeker, vast ende ghestade, so hebbic mijn jeghenwordich 20 testament voren gheseghelt met minen propren zeghele, uuthanghende in 21 kennessen, ende ic bidde ende hebbe ghebeden vriendelike omme Gode 22 minen vorseiden testamentarisen tlast van minen vorseiden testamente up 23 tontfanghene ende hem dermede te lastene na hare mogenthede ende 24 wethenthede in hare zielen.

25Ende wie, Willem van Arien, prochipape te Ghistele, Stasin Pieters soene 26 ende Jan Coudeveld, ontfaen ende hebben ontfanghen, omme de bede 27 van Diederic Pieters soene vorseit, tlast van sinen vorseiden testamente, 28 ende beloven dat wijt wel ende ghetrouwelike zullen achtervolgen ende 29 vulcommen na onser moghenthede ende wethenthede in onse zielen, ende 30 wie hebben dit jeghenwordich testament, ter bede ende ten versoeke van 31 Diederic vorseit, gheseghelt met onsen propren zeghelen, uuthanghende 32 in kennessen. Ghedaen int jaer Ons Heren doe men screef m.ccc.xxxiiii., 33 soendaghes na sinte Lucien dach.

11 t/m 13 Wat krijgt de heer van Gistel uit de nalatenschap?
14 Waarom krijgt de prochipape van Snellegherskerke ook wat tarwe?
16 Wat zal bedoeld zijn met de dissche van der kerke vorseit?
18/19 Wat betekent bliven hier? En wat ghehouden?
19 zeker, vast en ghestade: Drie synoniemen?
19 Wat wordt in so hervat?
19 jeghenwordich = ....
20 Wat wordt met voren bedoeld?
20 propren = .... Heb je enig idee waarom deze bijv. bep. zou zijn vermeld?
20/21 Waarbij behoort uuthanghende in kennessen? Wat betekent deze woordgroep?
21 t/m 24 Wat heeft Diederic de testamentarisen gevraagd?
23 hem: Woordsoort?
23/24 Is er verschil tussen mogenthede en wethenthede?
25/26 Hoeveel testamentarisen zijn er?
28 achtervolgen = .... En wat betekent vulcommen?
30 In ter bede ende ten versoeke wordt eigenlijk tweemaal hetzelfde uitgedrukt. Hoe noem je dit stijlverschijnsel? Zie je het hier vaker?
1 t/m 33 Noem enkele dialectische kenmerken van deze fragmenten.

16 Karel ende Elegast

Het verhaal over Karel en Elegast behoort tot het genre van de Frankische heldenepiek. De hoofdpersonen zijn Karel de Grote, de sympathieke verbannen leenman Elegast en de schurk Eggeric, die een aanslag op het leven van de koning heeft beraamd. ‘Al maken de fictieve elementen het ons moeilijk te geloven, dat de beschreven gebeurtenissen werkelijk hebben plaatsgevonden, in essentie bevat KE het verslag van een historische samenzwering tegen Karel de Grote,’ aldus A.M. Duinhoven in de inleiding bij zijn uitgave van het verhaal. De naam van de verrader Eggeric zou een verbastering zijn van Hardericus, een graaf uit Thüringen die in 785 een complot tegen Karel heeft gesmeed.

Naar alle waarschijnlijkheid is het verhaal oorspronkelijk in het Middelnederlands geschreven, mogelijk nog in de 12e eeuw. Het moet bijzonder populair zijn geweest, want het is vanuit het mnl. in het Duits en Frans vertaald en vanuit het Frans weer in het Noors en Deens. Geen van de twaalf mnl. bronnen (die voor een deel fragmentarisch zijn overgeleverd) kan echter het origineel zijn. Allemaal bevatten ze corrupte plaatsen: fouten, correcties van vroegere fouten en sporen van aanpassing aan een nieuwere tijd. Op grond van de overgeleverde mnl.

[pagina 141]
[p. 141]

Opmerkingen

1 Aanbevolen lectuur: A.M. Duinhoven, Bijdragen tot reconstructie van de Karel ende Elegast, deel 1 (Assen 1975) en deel 2 (Groningen 1981). In deel 1 tref je aan: een historisch overzicht van de tekstkritiek op de K.e.E., een beschrijving van de bronnen en een bespreking van talloze corrupte plaatsen aan de hand van een studie naar kopiisten- en zetters-gedrag. In deel 2 wordt dieper ingegaan op de inhoud van het verhaal. De twee centrale vragen zijn daar: a In hoeverre is de K.e.E. een verslag van een historische gebeurtenis? en b Hoe heeft het oorspronkelijke verhaal zich kunnen ontwikkelen tot dat wat wij nu als de K.e.E. kennen? Door tekstvergelijking, zorgvuldige tekstinterpretatie en tekstreconstructie komt de auteur tot opzienbarende resultaten.

[pagina 142]
[p. 142]

redacties (die niet verder teruggaan dan de tweede helft van de 14e eeuw) heeft Duinhoven de niet-overgeleverde tekst gereconstrueerd (van ca. 1350), die aan deze redacties ten grondslag moet hebben gelegen. (Deze redactie is dus wel anderhalve eeuw jonger dan het origineel!) Aan de uitgave van deze tekst (Karel ende Elegast, 's-Gravenhage 1982) heb ik het volgende fragment ontleend (r. 891-944).

 

Karel en Elegast hebben zich toegang verschaft tot het slot van Eggeric. Als Elegast al veel kostbaarheden naar buiten heeft gehaald, vindt Karel het welletjes.

 
Doe wilde Karel danen riden.
 
Elegast hiet hem ontbiden:
 
Hi wilde om een sadel gaen,
 
Die in der cameren ware gestaen
5[regelnummer]
Daer Eggeric ende sijn wijf in lach;
 
Die scoonste die nie man sach.
 
Hi en leeft niet die ie geseide
 
Die verweentheit van den gereide.
 
Ende ooc aen dat voorboech
10[regelnummer]
Es te prisene genoech:
 
Daer hangen an hondert scellen groot,
 
Die alle sijn van goude root,
 
Ende clincken als Eggeric rijt.
 
‘Geselle, doet wel ende ontbeit.
15[regelnummer]
Ic sal hem sinen sadel stelen,
 
Al soudic hangen bider kelen.’
 
Dit was den coninc onbequame.
 
Hi hadde eer ontbeert der vrame
 
Vanden sadel ende dat gewin
20[regelnummer]
Dan Elegast keerde weder in.
 
Doe Elegast quam ten gereide
 
Daer ic heden eer af seide,
 
Doe hijt waende dragen dan,
 
Die scellen die daer hingen an,
25[regelnummer]
Gaven sulc enen clanc
 
Datter Eggeric bi ontspranc
 
Uut sinen slape, ende seide:
 
‘Wie es daer te minen gereide?’
 
Hi woude trecken sijn sweert,
30[regelnummer]
Haddet die vrouwe niet geweert,
 
Die hem seinde ende vragede,
 
Wat ware dat hi jagede;
 
Often alven wilden verleiden?
 
Si nam hem dat swaert metter sceiden,
35[regelnummer]
Ende seide: ‘Daer en mach nieman in
 
Comen sijn, no meer no min.
 
Het es ander dinc dat u deert.’
 
Si bemaenden ende besweert
[pagina 143]
[p. 143]

Opdracht

1 danen: Zinsdeel?
2 hiet is de verl. tijd van .... Betekenis? ontbiden = .... Welk woordje voegen wij toe in een dergelijke zin?
4 ware gestaen = .... Kun je het gebruik van de aanv. wijs hier verklaren?
5 Wat is het ond. bij lach? Wat merk je op?
6 Wat is het antecedent van Die (het eerste)?
6 Waardoor zou de ontkenning in de bijzin die - sach veroorzaakt kunnen zijn?
7 Welke betekenis heeft het voorvoegsel ge- in geseide?
8 verweentheit = ....
8 Welke betekenissen heeft het woord gereide? Voor welke betekenis kies je hier en waarom?
7 t/m 13 Vertaal nu dit gedeelte.
7 t/m 13 Waarom zou hier de teg. tijd gebruikt zijn?
12 Is ‘rood goud’ in de middeleeuwen iets bijzonders?
14 Wie wordt met Geselle aangesproken?
14 ontbeit komt van het ww .... (Gezien het rijm zou je kunnen veronderstellen dat er in een vroegere redactie ... stond, een synoniem van ontbeit.)
14 Hoe zou je doet wel ende ontbeit vertalen?
16 Al soudic hangen bider kelen = ....
17 Van welk bn is onbequame de ontkenning? Wat betekent dit woord? Van welk ww is het afkomstig?
18 vrame = .... In welke nv. staat der vrame? Waarom staat de groep in deze naamval?
19 Wat wordt door ende verbonden?
18/19 Is er verschil in betekenis tussen vrame en gewin?
19 In welke naamval staat de groep dat gewin? Waarom is het gebruik van deze naamval hier opmerkelijk?
20 Waarvan is deze regel afhankelijk?
22 heden eer moet hier, gezien de context, wel betekenen ....
21 t/m 27 Welke syntactische afwijkingen constateer je in dit gedeelte?
23 dan is een nevenvorm van het woord....
26 Van welk ww komt ontspranc? Betekenis?
30 geweert = ....
31 Welke handeling stel je je bij seinen voor?
32 Wat is het ond. bij ware?
33 Often = ...+....
33 Wat zijn alven?
29 t/m 33 Vertaal nu deze regels.
34 metter sceiden = ....
36 Waarbij behoort de groep no meer no min?
38 Wat betekent Si bemaenden?

[pagina 144]
[p. 144]
 
Dat hi haer seide sijn gedochte;
40[regelnummer]
Waer bi dat hi niet en mochte
 
Slapen binnen drien nachten,
 
Dat si conste gewachten,
 
Noch eten binnen drien dagen.
 
Dies began si hem vragen.
45[regelnummer]
Der vrouwen list es menichvout,
 
Sijn si jonc oft sijn si out.
 
So lange lach si hem an,
 
Dat hi haer seggen began,
 
Dat hi haers broeder doot hadde gesworen;
50[regelnummer]
Ende die te dien waren vercoren,
 
Souden daer cortelike comen.
 
Hi gincse haer bi namen nomen,
 
Hoe si hieten ende wie si waren,
 
Die den coninc wilden daren.

40 t/m 43 Hoe zijn deze regels syntactish met het voorgaande verborgen?
41 Is het gebruikelijk dat telwoorden verbogen worden als ze vóór een zn staan?
42 gewachten = .... Hoe zou je deze regel als zinsdeel benoemen?
44 Hoe vertaal je Dies?
45/46 Vertaal deze regels.
47 lach an komt van het ww .... Betekenis?
49 Ontleed deze bijzin in zinsdelen.
50 die: Woordsoort? En waarnaar verwijst dien?
51 cortelike = ....
52 Waarnaar verwijst -se uit gincse?
54 daren (bijna uitsluitend in het rijm gebruikt) is een nevenvorm van .... Je kunt dit woord hier beschouwen als een eufemisme voor....

17 Oorkonden

In 1290 zijn aan de grafelijke kanselarij van Holland de volgende twee oorkonden opgesteld. De kanselarij had geen vaste standplaats; ze trok voortdurend met de graaf rond. De oorkonden kunnen in Den Haag opgesteld zijn, maar even goed bijvoorbeeld in Alkmaar, Dordrecht of Middelburg. De eerste (van 18 april) deelt mee dat Jan (II) van Arkel (een van de heren van Arkel, die hun bezittingen tussen de Lek en de Merwede hadden) zijn burcht in Gorinchem aan Floris (V) geeft, waarna hij deze in erfleen terugkrijgt. De tweede (van 6 juli) is een brief aan de stad Dordrecht. Door geldnood gedwongen heeft Floris de tol van deze stad (die veel geld opleverde: Dordrecht lag aan drukke waterwegen) verkocht.

De voor 1300 geschreven ambtelijke bescheiden zijn uitgegeven door M. Gysseling in Corpus van Middelnederlandse Teksten (tot en met het jaar 1300), reeks I, 's-Gravenhage 1977. Deze twee zijn te vinden in deel I, 2. (De opgeloste afkortingen zijn hier niet gecursiveerd.)

I

1Jc jan here van arkele ridder make cont alle den ghenen die desen brief 2 sien sullen ofte horen. dat ic mine borch te gorichem op hebbe ghegheven 3 te vrien eyghine minen lieven here haren florense grave van hollant. in 4 deser manieren, dat hi mi die borch weder hevet verleent mi ende minen 5 rechten arfnamen van hem te houdene ende sinen nacomelinghen te 6 rechten arflene. also dat niet versterven ne mach op den grave van 7 hollant also langhe alse tote arkele een recht arfname es. mare dit huis 8 ende dese borch sel bliuen altoes des scraven van hollant ende sinen

[pagina 145]
[p. 145]

Opmerkingen

1ahare (3) is een nevenvorm van here.
bver (19) is een nevenvorm van vrouwe.
2aDe (verplichte) feestdag van Sint Marcus viel op 25 april.
bDe feestdagen van Sint Martinus vielen op 4 juli en 11 november. Voor dit soort dateringsproblemen kun je raadplegen: Eg.I. Strubbe en L. Voet, De chronologie van de Middeleeuwen en de moderne tijden in de Nederlanden, Antwerpen/Amsterdam 1960.

Opdracht

1 Wat is het ond., het l.v. en het m.v. bij make cont?
2 Welke waarde moet je aan de punt toe kennen? (Vgl. ook r. 3)
2 op ghegheven = ....
3 Wat betekent de woordgroep te vrien eyghine?
3 minen - hollant: Welk zinsdeel?
3/4 in deser manieren = ....
4 Waarnaar verwijst deser?
5 Welke woorden/woordgroepen worden door ende verbonden?
4 t/m 6 dat - arflene: Ontleed in zinsdelen.
6 mach komt van het ww ... en betekent .... Wat is het ond. bij deze pv.?
8 scraven: Kun je de schrijfwijze met een c verklaren?

[pagina 146]
[p. 146]

9nacomelinghen op ende of vrileke te ridene ende sine vriende van sinen 10 weghen so wanneer sijs te doene hebben. Ende so wie die herscap van 11 arkele besittet ende mijn rechte arfname es die sal die borch besitten in 12 diere manieren. dat hier vorsproken es. jn orconden van desen brieve die 13 wart ghegheven in ons heren jaren. dusent. tvehondert. ende neghentich 14 iaer. des dinxendaghes vore sente marcus daghe.

II

15Florens Grave van hollant die groet die scepene ende die ghemeene port 16 van dordrecht alse sine ghetrouwe portre. want ons dat witteleke noet 17 doet dat wi onse tolne van dordrecht ver coepen als dor onser 18 cummeringhen wille, so bidden wi v op eweleke onse verdienen dat ghi 19 dien brief als van dien tolne van dordrecht die ver marie van der spoyen 20 ghecoft hevet beseghelt. want dar of gheloven wi v scadeloes te houdene, 21 jn orconde van desen brieve die wart ghegheven in ons heren jaren. 22 dusent. tvehondert. ende Neghentich iaer. des donresdaghes na sente 23 martins daghe in den zomer.

9/10 van sinen weghen: Zoek in het Wdb. (wech) op wat deze woordgroep betekent.
10 so wanneer = .... (Zie blz. 71)
10 sijs = ... + .... Waarnaar verwijst het tweede deel?
7 t/m 10 Vertaal nu: mare - hebben. (Zie blz. 76)
12 diere manieren: Geslacht? Getal? Naamval?
12 Waarom kan het woord dat hier geen betr. vn zijn? Wat is dan de woordsoort? Hoe zouden we het in het nnl. moeten weergeven?
12 De vaste formule jn orconden van desen brieve betekent ....
12 Door wie en aan wie wordt deze brief gegeven?
14 des - daghe: Welk zinsdeel? Welke naamval?
15 Is het eerste die een betr. of een aanw. vn?
15 Met die ghemeene port wordt niet de stad bedoeld, maar....
16 Is want hier een onderschikkend of een nevenschikkend voegwoord?
16/17 (het) doet noet = .... (Wdb.: noot)
16 Het woordje dat wijst vooruit naar ....
16 witteleke: Woordsoort? Betekenis?
18 cummeringhe (Wdb.: commer) = ....
17/18 Wat betekent nu: als - wille? (Zie Wdb.: vw alse)
18 Welk gedeelte wordt hervat in het woordje so?
18 wi verwijst naar ..., v verwijst naar ....
18 Wat is het l.v. bij bidden?
18 Hoe zou je op eweleke ons verdienen in nnl. weergeven? Is dit type woordgroep nog gebruikelijk?
19 dien brief - dordrecht = ....
20 Wat belooft Floris?
23 Is in den zomer wel of niet een bijvoeglijke bepaling bij sente martins daghe?
15 t/m 23 Waarom is het nodig dat de stad Dordrecht de (bijgevoegde) koopakte ook bezegelt, denk je?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken