Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bij den twaalfden klokslag (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bij den twaalfden klokslag
Afbeelding van Bij den twaalfden klokslagToon afbeelding van titelpagina van Bij den twaalfden klokslag

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

Scans (2.58 MB)

ebook (3.13 MB)

XML (0.12 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bij den twaalfden klokslag

(1927)–William Holt–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 20]
[p. 20]

Hoofdstuk III.
De Man in de Auto.

Indien Ecker geweten had wat er intusschen gebeurde zou hij niet zoo geheel de voorzorgsmaatregelen van zijn meester verworpen en Glenmore niet overdreven voorzichtig gevonden hebben.

Toen hij zijn wagen voor de deur van de garage had doen stilstaan en met den man, die te voorschijn kwam had afgesproken, dat deze benzine zou bijvullen, was hij rustig het kasteel binnen gegaan, zonder nog om te kijken.

De man, die voor de auto zou zorgen, was daarna de garage ingegaan om een bus benzine te halen en pas had hij de auto den rug toegekeerd of uit het achterste gedeelte van den open wagen, kwam vlug en onhoorbaar en man kruipen, die blijkbaar zonder dat Ecker daar eenig vermoeden van had de rit met hem had meegemaakt.

De man nam de omgeving op met een vlug-

[pagina 21]
[p. 21]

gen blik, maar veel kon hij niet zien, daarvoor was het te donker. Misschien vond hij dit jammer omdat het zoo voor hem moeilijk was zich te oriënteeren, maar het was nu in ieder geval ook gemakkelijk voor hem zich te verbergen. En dat was noodig want niet alleen kon ieder oogenblik de man met de benzine weer bij de auto terug keeren, maar ook kwam er iemand over het voorplein geloopen die zich naar de woning begaf, die naast de garage stond.

De man, die uit de auto gekomen was stelde zich vlug in veiligheid en verdween in het duister. Hij sloop dichter bij het gebouw waarin Ecker was verdwenen, hij verlangde niets liever dan deze te kunnen volgen, hij zou zoo heel graag het kasteel zijn binnengedrongen om af te luisteren, wat de man dien hij zoover gevolgd was te bespreken had.

Maar hij had snel genoeg gezien, dat daarvan geen sprake kon zijn. En hij wist ook, dat het hier geen woning gold waar men aan de ramen zou kunnen afluisteren wat er in de eene of andere kamer werd gesproken. Hij verspilde dan ook geen tijd aan vergeefsche pogingen, maar sloop een eind terug. Hij wist niet waar de auto hem heengevoerd had en nu wilde hij zoo mogelijk te weten komen, waar hij was, wien dit buitengoed toehoorde. Indien

[pagina 22]
[p. 22]

mogelijk wilde hij op dezelfde wijze weer mee naar de stad terugrijden, maar hij wilde ook later dit buitengoed terug kunnen vinden. Hij was eigenlijk te dicht bij het tamelijk groote gebouw om de ligging en den omtrek er van te kunnen opnemen en daarom verwijderde hij er zich verder van. Hij veronderstelde dat hij al den tijd had, want hij meende dat het bezoek niet zoo kort zou duren als werkelijk het geval was. Eensklaps voelde hij zich van achteren vastgegrepen. Hij poogde zich los te rukken, maar zijn nek was als in een ijzeren greep gekneld.

- Wel vriend, hoorde hij een stem, vertel me eens, wat voer jij hier uit.

- Ik wacht hier.

- Dat is mogelijk, maar op wien wacht ge?

- Op de heer, dien ik hierheen gereden heb.

De greep van den ander werd iets losser.

- Ja, zei hij ik heb straks hier een auto heen hooren rijden. Zoo en zijt gij de chaufeur. Waar is de auto?

- Die staat daar vlak voor de garage.

- En de heer, die ge hier gebracht hebt.

- Die is het huis daar binnen gegaan, hij heeft me gezegd te wachten.

- Zoo, dan had je bij de auto moeten blijven en hier niet moeten gaan rondsluipen.

[pagina 23]
[p. 23]

Bovendien je kunt me wat voorliegen. Ga mee ik moet je verhaal eerst hooren bevestigen.

De waker, of wat hij zijn mocht, liet hem los. maar pakte tegelijk naar een revolver. Loop maar voor me, zei hij, en probeer niet om weg te loopen.

- Daar is geen reden voor, was het rustige antwoord, maar meteen was de waker met een bliksemsnelle beweging aangegrepen en zoo volkomen overrompeld, dat hij niet kon schieten. Zijn wapen was hem uit de hand geslagen en er ontstond in het duister een verschrikkelijke worsteling waarbij blijkbaar beide partijen het versmaadden om hulp te roepen of een kreet te uiten. De kansen schenen wel ongeveer gelijk te staan. Eerst rolden beiden over den grond en dat duurde met trekken en rukken van beide kanten eenige oogenblikken. Toen raakten zij van elkander los en het lukte beiden op de been te komen. De waker scheen even te aarzelen, hij had zijn wapen zien liggen en wilde nu zoo manoeuvreeren, dat hij er vlak bij kwam en het zou kunnen oprapen. Misschien werd dat even afgeleid zijn van zijn aandacht hem noodlottig, want de ander in bokshouding op hem toegesprongen, bracht hem een werkelijk vreeselijken slag toe onder

[pagina 24]
[p. 24]

de kin. Zonder zelfs een zucht te slaken zakte de getroffene ineen. Hij was bewusteloos.

- Die is knock-out, zei de ander. De eerste minuten komt hij niet meer bij. Ik zal hem netjes moeten binden en een prop in zijn mond doen, om hem onschadelijk te maken.

Het zou hem evenwel, blijken, dat hij daartoe den tijd niet meer had, want op dat oogenblik kwam Ecker al weder naar buiten en maakte zich gereed, dadelijk weer te vertrekken. Zijn geheimzinnige passagier zou niet meer mee terug rijden kunnen. Maar hij scheen daarop toch bijzonder prijs te stellen. Hij liet den bewusteloozen waker liggen en snelde op zij weg naar een punt waar de auto moest passeeren.

Natuurlijk reed Ecker nog niet hard en de ander greep zich vast achter aan de auto, liep eenige passen mee en daarna hief hij zich aan de neergeslagen kap op.

Ecker had niets bemerkt maar de maan die was opgekomen en nu juist achter een wolk te voorschijn kwam, maakte dat de man bij de garage, die, zonder bepaalde bedoeling de wegrijdende auto even stond na te kijken, plotseling de schim van een onbekende de auto van achteren zag bespringen. Hij gaf een doordringende schreeuw, die echter door Ecker niet ge-

[pagina 25]
[p. 25]

hoord werd. De auto reed door. Het was eigenlijk dwaas, dat de man de auto nog nasnelde en hij zag ook spoedig in dat dit hem nergens toe kon dienen, want er was natuurlijk geen mogelijkheid om de auto in te halen. De man van de garage staakte dan ook zijn doelloozen wedloop en wilde teruggaan, toen hij vlak bij zich iemand van den grond zag oprijzen. Dadelijk stelde hij zich in verdedigende positie maar weldra zag hij, wie het was. Het was de man die door den onbekende was neergeslagen. Wankelend was de waker overeind gekomen. En toen hij nu in het maanlicht den ander zag, zei hij:

- Kijk rond, hier loopt een vent, die hier niet te maken heeft. Hij heeft mij neergeslagen.

- Wie was het, heb je hem goed gezien?

- Ik had hem te pakken. Maar hij zei dat hij de chauffeur was van de auto daar. Maar de auto is weg.

- De chauffeur van de auto? Dat heeft hij gelogen. Het was de auto van mijnheer Ecker, deze reed de wagen zelf, hij had geen chauffeur bij zich.

- Waar is mijnheer Ecker nu?

- Hij reed daar net weg. En een kerel is

[pagina 26]
[p. 26]

achter op de auto gesprongen. Ik vrees dat hij ook op die manier met hem meegekomen is.

- Dat moeten we mijnheer Glenmore gaan mede deelen, hij zal dit willen weten.

- Hm, zei de ander, ik denk dat hij heel kwaad zal zijn als hij hoort, dat wij den man hebben laten ontsnappen. Wat niet weet, deert niet, laten we er over zwijgen?

Maar de waker schudde het hoofd.

- Neen, zei hij, mijnheer moet dit weten. Hij is zoo slim, misschien weet hij een manier om dien kerel te ontdekken en kan ik mij zoo toch op hem wreken. De schoft, als ik hem krijg, zal ik hem met eigen hand dooden.

- Hij zal zich niet laten vatten, denk ik.

De waker gaf geen antwoord. Hij was woedend over de wijze waarop de onbekende hem had te pakken genomen en begreep nog niet hoe hij zich zoo had kunnen laten verrassen. Hij ging de brug over naar het gebouw hij belde er aan en zei aan den bediende die opende dat hij mijnheer dadelijk spreken moest.

Vijf minuten later stond hij voor zijn meester en vertelde hem, wat er was gebeurd. Deze luisterde aandachtig, zonder zijn ondergeschikte in de rede te vallen. Toen hij was uitgesproken zeide hij:

- Als ik alles goed begrepen heb denken jul-

[pagina 27]
[p. 27]

lie dat die onbekende zonder dat mijnheer Ecker het wist met dezen is meegekomen en ook weer zoo mee teruggereden is?

- Ja, dat moet wel.

- Zou je den man weer kennen als je hem zag?

- Ik geloof het zeker, het moet iemand zijn met verbazende kracht. Ik ben sterk dat weet u, maar die man was sterker dan ik. Hij heeft mij neergeslagen als een hond, ik wil mij op dien man wreken.

- Dat begrijp ik. Luister eens, nu hij eenmaal hier geweest is, acht ik het niet onmogelijk, dat hij nog eens hierheen terug komen zal. Schiet hem neer als ge kunt of maak op een andere wijze een eind aan zijn leven, maar als ge tot zooiets de kans krijgt, doe het dan zoo dat niemand denken kan dat ik er iets mee te maken heb.

- Maar wat moeten wij doen?

- Er is nu voor jou niets anders te doen dan dubbel waakzaam te zijn. Ook vooral tijdens mijn afwezigheid.

- Gaat u weg, ik dacht....

- Denk over mij niet. Wees waakzaam. Ga nu maar heen.

De waker ging heen, gewoon de bevelen zijns meesters te gehoorzamen.

[pagina 28]
[p. 28]

Toen hij de kamer verlaten had, belde Glenmore zijn bediende. Deze trad de kamer binnen.

- Zeg aan den chauffeur dat hij over een half uur de groote reisauto in orde heeft. Pak de koffers. Ik ga op reis. Over drie kwartier moeten wij weg zijn. Jij gaat mee.

- In orde mijnheer, luidde het antwoord.

Een uur later had Glenmore het kasteel verlaten, zijn auto, een prachtige en vlugge reiswagen suisde over den weg.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken