Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bij den twaalfden klokslag (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bij den twaalfden klokslag
Afbeelding van Bij den twaalfden klokslagToon afbeelding van titelpagina van Bij den twaalfden klokslag

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

Scans (2.58 MB)

ebook (3.13 MB)

XML (0.12 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bij den twaalfden klokslag

(1927)–William Holt–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 12]
[p. 12]

Hoofdstuk II.
Op het Kasteel.

Den avond van dien zelfden dag joeg een auto in snelle vaart over den weg, die van de stad zuidwaarts voerde. De man, die in den wagen achter het stuurwiel zat, stuurde met vaste en zekere hand. In de bochten van den weg minderde hij de vaart nauwelijks, hij nam de bochten met groote zekerheid en blijkbaar wist hij, dat er heel weinig kans bestond, dat hij auto's of andere voertuigen zou ontmoeten, wat dan ook niet het geval was. Op ongeveer anderhalf uur afstand van de stad, reed hij zijn wagen een zijweg in, maar eerst had hij moeten stilhouden en uit den wagen springen om een hek te openen, dat deze blijkbaar particulieren weg afsloot van den straatweg. Het was vlug gedaan en toen de auto door het hek was, nam de man de moeite het hek ook weer te sluiten, waarna hij met een matig gangetje den

[pagina 13]
[p. 13]

zijweg inreed. Heel ver behoefde hij niet te gaan, want nu kwam hij al spoedig aan een tweede hek, maar thans behoefde hij niet uit te stappen. Achter dit hek stond namelijk een soort tuinmans-of portierswoning. Toen hij met zijn autohoren een signaal gaf, kwam een man uit de woning.

- Hallo, riep de autorijder, ben jij het Emile? Toe maak het hek eens open, ik heb een beetje haast weet je.

De portier scheen hem te kennen en opende met een sleutel het hek, dat hij daarop opendraaide.

- Vooruit maar, riep hij, gaat u van avond nog terug?

- Ja, zeker, ik zal niet lang blijven, luidde het antwoord. Toen zette hij den motor weer in gang en reed verder. Hij naderde nu weldra een buitengoed, dat zeker ook over dag niet van den grooten weg af te zien was, verscholen als het lag tusschen de hooge boomen. Het was eigenlijk een oud kasteel van niet bijzonder grooten omvang en waarvan een klein deel slechts was gemoderniseerd. Voor de rest vertoonde het een nog middeleeuwsch uiterlijk, buitengewoon dikke muren met kleine vensters een ronden hoektoren en was het omringd door

[pagina 14]
[p. 14]

een gracht, die echter het grootste deel van het jaar geen water bevatte.

Vóór de brug over deze gracht stond een woning waarbij een flinke garage en voor deze woning stopte de automobiel.

Op het gerucht was uit de garage een man komen toeloopen.

- Ge hoeft den wagen niet binnen te zetten, riep de pasaangekomene hem toe, ik blijf maar even op het kasteel, maar kijk even of ik benzine genoeg heb voor den terugweg.

- Ik zal wel bijvullen mijnheer, antwoordde de man die uit de garage gekomen was.

De ander was al doorgeloopen over de brug. Hij scheen hier goed den weg te weten en zeker te zijn, dat hij door den kasteelbewoner zou worden ontvangen. Of men hem verwacht had, dan wel of in den stillen avond men zijn auto gehoord had, dit is zeker dat de deur, die recht tegenover de brug lag open ging voor hij deze bereikt had. Een bediende in livrei kwam kijken wie er was.

- Mijnheer Glenmore, zeide hij tot den laten bezoeker, dacht al, dat u het was, hij heeft mij gelast u dadelijk bij hem te brengen.

- Prachtig, waar is mijnheer Glenmore?

- In zijn werkkamer, mijnheer.

De bezoeker wist den weg, een minuut stond

[pagina 15]
[p. 15]

hij in het bedoelde vertrek. Daar zat achter een groot bureau-minister degene, dien wij Glenmore hebben hooren noemen. Hij was een groot en statig man van donker uiterlijk. Zijn voorkomen was zeer gedistingeerd en zeker was hij geen onbeteekenend iemand. Toch zouden niet velen hem sympathiek noemen, zijn gelaatstrekken waren niet vriendelijk en zijn oogen hadden een kouden glans.

- Aha, zijt gij het, Ecker, zeide hij, wat is er voor bijzonders, dat ge nu nog hierheen gekomen zijt?



illustratie

De als Ecker aangesprokene nam een stoel, waartoe de kasteelheer hem met een handbewing had uitgenoodigd.

Wel mijnheer de graaf, zeide hij, ik.......

- Ik ben mijnheer Glenmore, zooals u weet, klonk het vermanend. Dat ben ik ook hier, als we alleen zijn, denk daaraan.

[pagina 16]
[p. 16]

- Mijnheer Glenmore dan, zei de ander glimlachend, ik ben hierheen gereden, omdat ik meende u op de hoogte te moeten stellen van iets bijzonders. Er is dezen middag een heer verschenen, die het zoogenaamde Spookhuis wil huren.

- Dat is vaker gebeurd.

- Ja, dat is te zeggen een paar malen is er eens iemand geweest, die animo vertoonde, maar als hij hoorde, dat het er spookte dan was zijn lust verdwenen. Nu echter was er een heer, die zich niet in het minst liet afschrikken, het leek eerder of het voor hem een aanbeveling was.

- Heeft hij het huis gezien?

- Alleen van buiten nog maar. De notaris had hem een sleutel van de voordeur gegeven, maar hij kon daarmee niet naar binnen en nu komt hij morgen terug.

De ander knikte begrijpend.

- Hij komt morgen terug en wat zal hij er vinden?

- Niets, natuurlijk, dat zijn argwaan zou kunnen wekken. Dat is wel in orde, maar ik kwam hier om u te vragen wat we doen moeten, als hij het huis huurt, zooals zijn plan wel schijnt te zijn.

[pagina 17]
[p. 17]

- We kunnen het desnoods missen, nietwaar?

- Ja we zouden het natuurlijk wel kunnen missen, maar ik geloof niet dat wij een dergelijke geschikte plaats weer zouden kunnen vinden. Tenminste dat zou zeer ongemakkelijk gaan.

- Maar als hij het nu huren wil?

- Dan zouden wij het toch beter kunnen huren of desnoods koopen, zei Ecker. De huur of de koopprijs kan ons toch geen beletsel zijn.

Glenmore schudde het hoofd.

- Toch staat mij dat huren of koopen heel slecht aan, zeide hij langzaam en ik wil wel zeggen waarom. Als het huis gehuurd wordt door een van ons moeten wij het ook bewonen, anders zou men het al heel vreemd vinden en ge weet, dat er wantrouwen genoeg heerscht en dat er speurders in voldoende getale rondsluipen om hen nieuwsgierig te maken naar degene die een huis zou koopen, dat daarna niet gebruikt werd. Van dat huis weet nu eenmaal iedereen, dat het onverhuurbaar is, omdat er een goed jaar geleden een drama in plaats vond. Neen wij kunnen het niet door een van ons laten koopen of huren als die er dan niet gaat wonen.

- Ja maar de man die het huren wil.....

[pagina 18]
[p. 18]

- Het is nog zeer de vraag of men toch niet op de een of andere manier verdenking heeft en die man niet iets met de politie hier te lande heeft uit te staan. Dat lijkt mij zelfs niet onwaarschijnlijk en veronderstel nu dat dat dit zoo is en dat hij morgen hoort, dat anderen hem voor geweest zijn, dan zou zijn wantrouwen in dubbele mate zijn gewekt en zouden we daar zeker aan verspieding zijn blootgesteld.

- Zoudt u denken dat die onverwachte huurder een politiespion kon zijn?

- Ik weet het niet, ik houd alleen maar met de mogelijkheid rekening. Neen de man moet dan dat huis maar huren, wij moeten ons er maar uit laten verjagen en even afwachten. Misschien huurt hij het huis ook niet en verdwijnt hij spoedig weer, waarna we het rustige gebruik hervatten kunnen. Ge staat er voor in, dat hij er niets verdachts zal vinden?

- Ja, daar is voor gezorgd.

- Nu dat is dan goed. Hij komt morgen weer, heeft hij gezegd?

- Ja, hij komt morgen terug.

- Wel laat hem dan nagaan, dat moet zoo moeilijk niet zijn. Hoe langer ik er over denk, hoe nieuwsgieriger ik mij voel om te weten, wie die onverwachte huurder is.

[pagina 19]
[p. 19]

- Ik zal hem laten volgen. Als ik iets ontdek zal ik u dit doen weten.

Mijnheer Glenmore echter antwoordde:

- Pardon, ge zult mij niets doen weten. Is hij werkelijk een onschuldig huurder dan is het in orde en heb ik geen boodschap noodig. Is hij een politiespion dan zou dat bewijzen, dat hij ons korter op de hielen is, dan we mogelijk geacht zouden hebben. Dan moet hij of op een dwaalspoor gebracht worden of wel verdwijnen. Maar vóór ge daar geheel klaar mee zijt, wil ik niet voor u bestaan, mag niemand maar dan ook niemand, ook maar de minste verdenking kunnen koesteren dat ik iets met dit alles zou te maken hebben. Ik geef u absolute volmacht te handelen zonder eenig overleg met mij.

Ecker boog. Blijkbaar had deze kasteelbewoner te bevelen en moest hij dan gehoorzamen. Maar toen hij tien minuten later buiten stond haalde hij de schouders op over zoover doorgedreven voorzichtigheid.

- Als ik niet beter wist zou ik denken, dat de graaf een lafaard was geworden mompelde hij. Niemand kan immers vermoeden, wie hij is.

Toen zette hij zijn motor aan om weer terug te keeren naar de stad.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken