Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bij den twaalfden klokslag (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bij den twaalfden klokslag
Afbeelding van Bij den twaalfden klokslagToon afbeelding van titelpagina van Bij den twaalfden klokslag

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

Scans (2.58 MB)

ebook (3.13 MB)

XML (0.12 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bij den twaalfden klokslag

(1927)–William Holt–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 54]
[p. 54]

Hoofdstuk VI.
Een Waarschuwing.

Bénoist maakte zich nadat zijn nieuwen vriend vertrokken was ook gereed om heen te gaan. Het aantal bezoekers was trouwens al beduidend afgenomen en er waren nog maar een paar kleine groepjes met spelen bezig. Voorts zaten er nog aan enkele tafeltjes een paar gasten, die het blijkbaar op een drinken gezet hadden, of omdat hun buidel pas goed gespekt was, of om hun tegenslag te vergeten. Het was er vrij rumoerig nu. Bénoist zag eens rond. In deze zaak waren geen dames behalve dan een juffrouw achter het buffet, die zich echter met de gasten niet bemoeid had. Maar het was toch in den loop van den avond opgevallen dat de buffetjuffrouw overal scherp op scheen te letten. Bénoist was een goed opmerker en hij had zich afgevraagd of er in de zaal misschien personen waren, die haar bijzondere

[pagina 55]
[p. 55]

opmerkzaamheid hadden. Maar hij had toch dit niet kunnen constateeren. Nadat hij met den kellner had afgerekend en een voldoend flinke fooi gegeven had om den man met extra strijkages hem hoed en jas te doen overreiken, ging Bénoist heen. Hij liep dicht langs het buffet en toen hij de juffrouw met een lichten hoofdknik wilde voorbij gaan boog zij zich over de toonbank en zeide:

- Zou u niet nog één glas hier aan het buffet drinken?

Bénoist bleef dadelijk staan.

- Schenk mij, wat u meent dat me goed zal doen, zeide hij.

De juffrouw reikte hem een glas champagne.



illustratie

- En u, drinkt u niet mee, vroeg hij.

- Goed, voor den schijn, antwoordde zij. Ik wil u waarschuwen, vervolgde zij toen, zich vertrouwelijk naar hem overbuigend.

Bénoist keek haar heel even scherp aan.

[pagina 56]
[p. 56]

- Gij wilt mij waarschuwen, zei hij toen met lichten spot in zijn stem. Mag ik weten waarom en waartegen gij mij waarschuwen wilt. Maar vooral waarom?

Het meisje haalde de schouders op.

- Wat maakt het uit waarom, zeide zij.

- O heel veel, het is altijd van belang als iemand iets onverwachts doet, de beweegreden te kennen waarom hij of zij dat doet.

- Laat ik zeggen, dat ik u waarschuwen wil omdat ik belang in u stel.

- Maar u hebt mij nooit eerder gezien.

- Misschien, luidde het antwoord dat Bénoist niet verwacht had. Hij wierp haar weer een snellen blik toe.

- Ik herken anders nog al gemakkelijk personen met wie ik te doen gehad heb, antwoordde hij.

- Met mij hebt u niet te doen gehad, neen, maar ge hebt eens een grooten dienst bewezen aan iemand, dien mij zeer dierbaar was.

- Kom gij vergist u. Gij weet niet wie ik ben.

- Ik weet dat gij vele personen zijt, klonk het zacht terug, al weet ik zoomin als anderen dat weten wat uw werkelijke naam is. Maar ik weet zooals ik u al gezegd heb, dat gij iemand, die mij zeer lief is van een vreeselijk lot gered

[pagina 57]
[p. 57]

hebt. Laat dit u genoeg zijn. En neem daarom mijn waarschuwing aan.

Bénoist haalde even de schouders op en vroeg toen:

- Wilt ge mij zeggen wie ge zijt. Het lijkt me of ge hier in dit milieu niet thuis behoort. Kan ik wat voor u doen?

- Neen, ik wil nu gaarne iets voor u doen, ik wil u waarschuwen.

- En waartegen wilt ge mij waarschuwen?

- Voor den vriend, die gij u hier heden avond gemaakt hebt.

- Lieve juffrouw, antwoordde Bénoist met een zeker sarcasme, ik ben werkelijk geen onnoozele provinciaal, dat ge me waarschuwen moet.

Trouwens indien ik dat ware zoudt ge mij kunnen waarschuwen voor al degenen die hier plegen te komen. Zij vormen niet bepaald wat men noemt een nobel gezelschap.

Zij glimlachte heel even.

- Ik weet heel goed, dat ik u niet behoef te zeggen wat soort lieden hier bijeen komt. Gij zult u waarlijk niet door hen laten afzetten als gij dat niet verkiest.

- Goed, ge wilt me dus voor iets anders waarschuwen. Welaan vertel me welke onbekende gevaren ik heb te vreezen en dan van

[pagina 58]
[p. 58]

dien nieuwen vriend van mij. Wat heb ik te vreezen?

- Alles, hij bedriegt u. Ik mag u niet zeggen wie hij is, als gij dat wist zoudt ge mijn waarschuwing niet te licht opnemen.

- Ik ben u dankbaar voor uw woorden juffrouw, zeide Bénoist.

- En gij zult er rekening mee houden. Die man bedriegt u.

- Ik zal er rekening mee houden, zei hij.

Toen maakte hij een buiging wierp een geldstuk op tafel en ging heen.

Vlak bij de deur hield een jonge man hem staande en zeide:

- Wel u hebt op het hart van onze schoone buffetjuffrouw een diepen indruk gemaakt mijnheer. Zij heeft vriendschappelijk met u gesproken. Maar man dat is haast een wonder, want ik geloof niet, dat iemand van de aanwezigen hier ooit de eer genoot met haar een vertrouwelijk gesprek te voeren.

- Ben je jaloersch jongeman, vroeg Bénoist spottend.

- Ja, dat is het rechte woord. Zij is niet als een van die anderen die men in inrichtingen als deze achter het buffet aantreft, zij is als ijs zoo koud, zij houdt iedereen op eerbiedigen afstand. Ik ben misschien erg verliefd op haar,

[pagina 59]
[p. 59]

maar dat laat haar volkomen onverschillig zij lacht er hoogstens wat om.

- En heeft zij daar geen groot gelijk aan?

- Dat heeft ze ongetwijfeld, antwoordde de jonge man die iets meer dan goed voor hem was, had gedronken. Maar dat maakt me zoo aantrekkelijk in haar oogen, o pardon ik bedoel natuurlijk net andersom.

- Dat begrijp ik volkomen, antwoordde Bénoist, u wilt zeggen, dat u haar daarom juist te meer bewondert.

- Precies, mijnheer, kom laten we samen een glas drinken.

- Pardon, ik zou nu onmogelijk nog iets kunnen gebruiken.

- Een glaasje aan het buffet, drong de ander aan.

- U is een diplomaat, mijnheer, antwoordde Bénoist, u wilt door mij met die jonge dame in gesprek komen. Maar dat bewijst dat u toch niet zoo heel erg jaloersch is, anders zou u een soort vijandschap tegen mij koesteren en niet met mij willen drinken.

De ander grinnikte. Hij vond Bénoist geestig.

- Weet u, zei deze het wordt tijd om te gaan slapen, laten we de kennismaking voortzetten, ik logeer in het hotel: De Zwarte

[pagina 60]
[p. 60]

Adelaar komt u om twaalf uur met me ontbijten.

- Allemachtig goed idee, riep de ander, we zullen vrienden worden.

Zij verlieten samen de club en Bénoist werd door zijn nieuwe kennis naar zijn hotel gebracht. Het geschiedde niet geheel geruischloos, want de ander was vrij luidruchtig en aan de deur van het hotel was 't afscheid bijzonder hartelijk.

Toen Bénoist op zijn kamer was ging hij nog niet dadelijk naar bed, maar stond nog eenigen tijd peinzend voor het venster. Het was al volop licht, de zon stond alweer aan den hemel. Bénoist overdacht nog eens al de avonturen die elkaar met zoo filmachtige snelheid waren opgevolgd. Hij moest zich zelf bekennen, dat zijn goed gesternte hem niet had verlaten, want het was toch wel heel bijzonder geweest zooals hij tot de ontdekking gekomen was, dat de man die portier was op het buitengoed, waarheen hij gereden was ook behoorde tot het speurdersgilde. Als die man hem niet plotseling gezien had boven op de kap van de auto dan zou hij in hem natuurlijk onmogelijk een bondgenoot hebben kunnen vermoeden en ook zou het misgeloopen zijn, als de man niet de

[pagina 61]
[p. 61]

groote tegenwoordigheid van geest had gehad hem te zeggen daar stil te blijven liggen.

Bénoist glimlachte bij de herinering daaraan. Ja, die mijnheer Emile was een zeer bijzondere persoonlijkheid. Zeker was hij een der beste kopstukken van den geheimen Franschen dienst, iemand die op dat gebied zijn sporen had verdiend. Bénoist wist natuurlijk drommels goed, dat hij niet Emile heette. En Emile wist even zeker dat zijn naam geen Bénoist was. Maar hij zou niet vermoeden wie hij dan wel was. Zou hij het na hun gemeenschappelijk avontuur moeten weten. Och, dat kon nog wachten, naar zulke kleinigheden waren hij en die andere niet zoo nieuwsgierig. Nu dacht Bénoist aan de plotselinge ontdekking die hij gedaan had opzichtens de juffrouw die in de speelclub achter het buffet stond. Dat zij niet een meisje was van het gehalte zooals men dat als regel in zulke inrichtingen vond, wist hij reeds vóór hij met haar gesproken had. Hij was een goed opmerker. Maar hoe hij ook zijn hersens pijnigde om zich haar uit een van zijn vroegere avonturen te herinneren, het lukte hem niet en toch moest zij hem herkend hebben. Zij had hem gewaarschuwd tegen Emile. Zij wist dus van Emile dat deze een geheel ander persoon was dan waarvoor hij zich uitgaf. Zij wist, dat

[pagina 62]
[p. 62]

hij tot de geheime politie behoorde en daar hij lang met Emile gesproken had, lag het voor de hand dat zij meende, dat Emile iets met hem bereiken wilde. Zij kon niet weten dat zij samenwerkten. Weer glimlachte Bénoist. Eigenlijk deed het hem een klein beetje genoegen dat Emile, die dit niet bevroeden kon door de juffrouw achter het buffet in de kaart gekeken werd. Zij zou wel niet alles van hem weten maar ze wist toch, dat hij een rol speelde. Later zou hij dit toch eens aan Emile vertellen, dat zou hem, dacht hij even op zijn neus doen kijken. Maar hij zelf moest meer omtrent het meisje gewaar worden daarvoor was het dat hij met den jongeman kennis wilde maken, die tot haar vurige bewonderaars scheen te behooren. Die zou wel het een en ander omtrent haar weten dat hem op het goede spoor kon brengen. En bovendien, dat jonge mensch kon hem nog in andere opzichten van dienst zijn.

Bénoist gaapte geweldig. Hij had slaap, maar hij was over zijn dag niet ontevreden. Hij meende zijn nachtrust wel verdiend te hebben.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken