Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bij den twaalfden klokslag (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bij den twaalfden klokslag
Afbeelding van Bij den twaalfden klokslagToon afbeelding van titelpagina van Bij den twaalfden klokslag

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

Scans (2.58 MB)

ebook (3.13 MB)

XML (0.12 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman
detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bij den twaalfden klokslag

(1927)–William Holt–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 107]
[p. 107]

Hoofdstuk XII.
Het Genadeschot.

De man, die gezworen had dat hij Bénoist zou dooden, wist met absolute zekerheid, dat er voor den gevangene geen mogelijkheid was om te ontsnappen. De torenkamer, waarin hij gevangen zat, was zoo solide als men van een gevangenis maar zou kunnen verwachten. Zelfs indien het hem zou lukken de deur te forceeren, hetgeen echter was uitgesloten, dan was hij daarmee nog niet vrij, want dan kwam hij op een gesloten gang en in die gang liep nu zijn vijand op en neer, de hand aan zijn wapen. Als Bénoist buiten komen zou, kon hij hem nog als een hond neerschieten zonder eenige kans voor Bénoist zich te verweren, want deze was niet in het bezit van eenig wapen. Dat Bénoist door het venster zou verdwijnen was ook geheel onmogelijk: het raam was maar klein en voorzien van buitengewoon stevige

[pagina 108]
[p. 108]

tralies. Het bevond zich bovendien minstens tien meter boven den grond. Neen, alle grootdoenerij en alle gebluf van den kerel ten spijt, was hij toch ten doode opgeschreven.

En toch ondanks zich zelf was de bewaker niet gerust. Hij kende meer menschen, die onverschrokken den dood in het aangezicht zagen, hij had er ook gekend met een ongelooflijke dosis optimisme, die als hun lot beslist scheen des ondanks bleven hopen, die tot het laatste oogenblik redding van buiten verwachtten. Maar waar zoo iedere kans op een verandering van de situatie was uitgesloten als hier het geval was, daar zou het niet anders dan natuurlijk geweest zijn, indien de gevangene den ernst van zijn toestand had ingezien. Hij was toch niet gek en hij wist ook, dat hij met menschen te doen had, die niet terug zouden schrikken voor zelfs tien moorden als deze noodig waren voor de zaak die zij dienden.

Hulp van buiten kon hij niet verhopen, want slechts drie personen wisten dat hij zich hier bevond. Een ervan zou hem gaarne redden, maar zij was machteloos. Eén haatte hem niet, maar zou hem slechts kunnen helpen, indien hij belangen verried, die veel gewichtiger waren dan welk menschenleven ook en het was uitgesloten dat hij verraad zou plegen. En de

[pagina 109]
[p. 109]

derde was de man zelf, die Bénoist zou dooden, om twee redenen: omdat de zaak die hij diende de dood van den man noodzakelijk maakte, én omdat hij den man haatte, die al een keer eerder in zijn leven hem in den weg getreden was.

Ja, hij zou hem dooden, hij zou voorgoed een einde maken aan de inderdaad gevaarlijke en stoutmoedige ondernemingen van den man, die ook nu weer zoo gevaarlijk dicht zijn doel genaderd was.

Maar hoe kon die man, die dit alles zelf zoo goed wist, dan nog doen alsof hij meende nog kans te hebben, te ontsnappen.

De waker liep in de gang op en neer, hij bleef voor de deur stilstaan en luisterde. Alles was daar binnen doodstil, hij hoorde den gevangene die toch wist dat hij zijn leven bij minuten nog slechts tellen kon, niet in onrust op en neer loopen of een of ander geluid maken.

Wat zou hij doen? Kalm afwachten. De waker luisterde met intense en begeerige aandacht en plotseling was het hem of hij een zacht zagend geluid hoorde. Was het verbeelding, speelden zijn zenuwen hem parten.

Maar daar was toch geen enkele reden voor, hij wist immers dat de gevangene niet kón ontsnappen. Nog een paar minuten en het was twaalf uur.

[pagina 110]
[p. 110]

De schurk streed met de onbedwingbare begeerte om zich te overtuigen, dat zijn gevangene er nog was en geen poging tot ontvluchting waagde. Het was nog geen twaalf uur, maar wat verhinderde hem om er eerder te zijn.

Zacht opende hij de deur, waarvan hij slechts een grendel behoefde weg te schuiven. Hij had de revolver in de hand gereed tot schieten en als de gevangene ook maar een verdachte beweging maakte zou hij hem neerschieten, hij had zes schoten.

De deur opende hij heel op een kier, de lamp brandde helder en dadelijk zag hij Bénoist, die aan de andere zijde van het vertrek stond, met zijn rug naar het kleine venster, de armen op de borst gekruist.

- Kom binnen man en doe niet zoo sluipend, zeide hij met heldere stem, ik had het wel kunnen vermoeden, zelfs nu kunt gij uw woord nog niet houden. Gij had mij dezen dag tenminste beloofd, het is nog geen twaalf uur en daar zijt gij al.

- Hier ben ik, maar wat maakt het uit, ik heb u gezegd, dat ik u dezen dag nog te leven geef, niet langer. Gij hebt recht op uw leven tot den laatsten slag van twaalf, langer niet.

- Ah, zoo, maar dan zijt ge toch te vroeg.

- Het zal zoo twaalf slaan.

[pagina 111]
[p. 111]

- Goed, maar het is zoo ver nog niet, waarom laat ge mij niet, tot dan alleen. Maar ik weet het wel gij durft niet.

- Dwaas, wat zoudt ge er aan hebben.

- O, als gij uw woord gehouden hadt, als gij niet voor dien tijd gekomen waart, zoudt ge mij hier niet meer gevonden hebben.

De ander haalde de schouders op.

- Bah, zeide hij, gij zijt dwaas. In eenige minuten, wat zeg ik in eenige seconden zoudt gij uw lot niet meer hebben kunnen veranderen.

- Gij meent van niet en toch is het zoo. Doe die revolver toch weg man, ik zal heusch niet op u aanspringen, dat zou mij waarlijk niet helpen.

Bénoist ging zitten op een stoel die tegen den wand stond.

- Gij had weg moeten blijven tot den tijd dien ge mij gegund hebt, herhaalde hij.

- Wat maakt het voor verschil.

- O, alleen dit, ik zou weg geweest zijn.

- Nonsens, in ieder geval is het goed dat ik er dan ben.

- Ge praat niets dan nonsens.

- Toch waart ge daarop niet gerust, anders zoudt ge niet gekomen zijn.

[pagina 112]
[p. 112]

- Ik had toch maar even behoeven te wachten.

- Maar lang genoeg voor mij, om hier weg te zijn.

- Schei uit met uw gebazel, hoor.

Daar liet de klok van den kasteeltoren zijn slagwerk hooren, in den stillen nacht klonk de eerste slag van twaalf.

- Welnu daar slaat de klok, wat zou het u gebaat hebben, zei de bewaker in elk geval daar slaat uw laatste uur.

- Bij den twaalfden slag ware ik weg geweest.

- Vier..., telde de ander.

- Reeds had ik, zei Bénoist ondanks uw zekerheid uw gevangenis bijna verlaten, de tralies waren reeds doorgeveild.

- Gij zwetst, wat had ge er aan?

- De touwladder hangt al naar omlaag.

- Ge liegt. Het is niet mogelijk.

- Bah, mijnheer de gevangenbewaarder met uw zekere gevangenis, wat een knoeier zijt gij.

De ander voelde zich getergd, het was niet mogelijk wat die kerel daar te beweren stond. En toch....

Met een plotselinge beweging nam hij de lamp, die op tafel stond in zijn linkerhand, hij wilde zich de triomf gunnen dien opschepper te

[pagina 113]
[p. 113]

kunnen toeroepen dat hij loog. Hoog beurde hij de lamp op om zich te overtuigen met een snellen blik, dat de tralies nog intact waren.

De torenklok sloeg twaalf.

Buiten viel een schot en de man met de lamp in de handen stortte neer doodelijk getroffen door den kogel van Emile, den kogel, die niet voor hem bestemd was.

Niet voor Bénoist maar voor den man die gezworen had hem te dooden was het laatste uur geslagen.

Tien minuten later verliet Bénoist gehuld in den mantel van zijn dooden vijand het kasteel, vergezeld van het meisje, dat gekomen was om hem te redden.

Hij was gered, maar hij wist dat de strijd niet ten einde was, want de man die gedood werd, was slechts een werktuig in handen van machtigen die hem niet met rust zouden laten. En zeker zou degene die tegen hem het best bleek opgewassen, de man, die hem tegen zijn bedoeling in gered had, het zich tot een plicht rekenen de nederlaag, die hij nu nog geleden had, te wreken.

EINDE.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken