Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Inleyding tot de hooge schoole der schilderkonst: anders de zichtbaere werelt (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Inleyding tot de hooge schoole der schilderkonst: anders de zichtbaere werelt
Afbeelding van Inleyding tot de hooge schoole der schilderkonst: anders de zichtbaere wereltToon afbeelding van titelpagina van Inleyding tot de hooge schoole der schilderkonst: anders de zichtbaere werelt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.63 MB)

XML (1.13 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

non-fictie/kunstgeschiedenis


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Inleyding tot de hooge schoole der schilderkonst: anders de zichtbaere werelt

(1969)–Samuel van Hoogstraten–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 35]
[p. 35]

Achtste hooftdeel.
Nutticheit van veel met opmerken te teykenen.

ZIch aldus gezet hebbende, zoo moetmen nae een gewoonte Ga naar margenoot+trachten van altijdt met opletting te teykenen, en dit zoo beyveren, datmen 't als voor een dootzonde keure, daer in oyt te verflaeuwen: want eens verflaeuwt hebbende, zoo kan 't meermaels gebeuren: maer die deze verflaeuwing als een verscheurend wilt beest ontwijkt, zal in de wakkerheid van zijne oplettinge gestadich toeneemen. Plutarchus zeyt ergens, op de vraege, Waerom de Paerden, welke, ten tijde als zy noch veulens waren, door de Wolf vervolgt zijn geweest, veel snelder zijn als andere? dat zulx zijn kan, door dien de schrik hun in de jonkheyt de gewrichten versterkt, de zenuwen gerekt, en al die deelen, die tot het loopen dienen, bequaem heeft gemaekt, waer doorze dan al haer leven andere in snelheyt overtreffen. Wy zeggen hier ook, dat de verflaeuwing in het opletten een woedende wolf is, en dat die geene, dieze in zijn jonkheyt door wakkerheyt ontloopt, alle andere zal voorby streeven. De gewoonte van opletten maekt het oordeel zeeker, en leent aen het oog een gewisse maetstok. En zeeker het ooge vereyscht wel een naeukeurige gewisheyt, eer men 'er het oordeel, daer P. Hooft in zijn vonnis van Paris van zingt, aen vertrouwen mach:

 
Waer plat of rond voegt, bruin of bleek of blos moet leggen,
 
Staet aen de kennis van 't gezicht; het oog moet zeggen
 
Wat lang of kort is, eng of wijt, wat hart of zacht.
 
Doch waer het oog feilt, staet den maetstok in uw macht.

Zoo zal het oog met 'er tijdt een passer verstrekken. Want ik bevinde dat de regels en gronden der konst, een vernuftich lief hebber voorgeschreven, hem wel verstandich maken, om van de zelve te spreeken; maer dat hy door ongewoonte van doen, groote misslagen begaet, en door een ongeleerder, die door groote oeffening den passer in 't oog verkregen heeft, Ga naar margenoot+overtroffen word. De gewoonte van opmerken zal het oog en de hand eens jongen leerlings zeer grooten dienst doen. Die zich vlijtich aenwent met goede opletting veel na 't leven te teikenen, zal menichmael een groot meester beschamen, en de natuerlijke eygenschappen der dingen nader komen, dan zijn verstand, noch in langen tijd daer nae, zal kunnen begrijpen. Zoo zal 't dan zeer nut, en ten hoogsten noodich zijn, al vroeg veel na 't leven te teykenen. En al ist dat 'er juist altijts geen schoolen van naektzitting voorhanden zijn, zoo zal 't aen geen stof ontbreeken. Want byna ieder deel der Natuer is bequaem genoeg om deeze opletting te voe-

[pagina 36]
[p. 36]

den, en de scherpte des oogs te wetten. Zy gaen waerlijck wel dapper op krukken, die gestadich den Maetstok en Passer van nooden hebben, daer het ooge, door oeffening gesterkt, zelf een Passer verstrekt. Maer vuige traegheit schrikt veelen af van dit wilt te bejagen, dat niet te verkrijgen is, dan door een geduerige oeffening, gesterkt door een vierige hoop, om Ga naar margenoot+eens de vrucht van dien loflijken arbeit te genieten, en eere te behaelen, die zelfs groote Meesters eenichzins hebben moeten ontbeeren. Want als den roemruchtigen Titiaen tot Romen in't Belvideer gekomen was, vertoonde hy aen Michel Agnolo een naekte Danaë van zijn konst, welke Agnolo Ga naar margenoot+tegens Vasary, dieze met hem gezien hadde, ten aenzien van 't koloreeren en schilderen zeer prees; maer hy zeyde, dat het schade was, dat de Veneetsche Schilders, in hun begin, niet wel en leerden teykenen: want, vervolgde hy, zoo dezen man zoo wel door de Teykenkonst geholpen ware, als hy in 't navolgen der Natuer met de verwen is, zijn werk zoude onverbeterlijk zijn. Wy willen ons tot geen rechter over 't geschil tusschen deze twee lichten opwerpen; want haere weegen en inzichten zijn zeer verscheyden geweest. Deeze oordeelden dat de Teykenkonst zich alleen ontrent het schoone, maer d'andere, datze zich ontrent alles, wat de natuer voortbrengt, beezich hielt. En dezen wech zal de jeugt voor eerst alderdienstichst zijn, datmen zich gewenne de dingen, eeven alsze zijn, nae te bootsen, om met der tijdt, tot de kennis der dingen geraekt zijnde, de schoonste met oordeel te verkiezen. Maer laet u, ô schilderjeugt, niet vroeg te veel voorstaen, noch en beelt u niet in, dat gy de Teykenkonst vast hebt, wanneerge een aerdich tronitje of bootsje kont op 't papier brengen. Klio zal ons, wat'er oneindelijke velden in de Teykenkonst te doorwandelen zijn, melden, Erato haeren trant volgen, en Thalie van 't ordineeren spreeken. De Teykenkonst is de waere tuchtmeestres onzer konst, en wie van haere leeringen niet deurweekt is, raekt lichtelijk in 't wilde.

 
Hy laet de tucht der konst, vervalt, en moet verwilderen,
 
Die vroeg de Teykenkonst verlaet, en valt aen 't schilderen.

Ga naar margenoot+Die 't Teykenen verlaet, verliest ook wel licht zijn deel van de Teykenkonst. Meest alle voorname meesters hebben al haer leeven lang onophoudelijk geteykent. Maer dat van sommige gedreven wort, datmen, sestien, achtien, ja twintich jaeren behoorde te teykenen, zonder tot het pinseel en de verwen te komen, is een uitsporige dwaesheyt. Want het schilderen zal aen het teykenen geen hinder doen, maer veel eer den geest des Teykenaers verquikken. Wy zijn by nae een toon te hoog geraekt, daerom laet ons tot bestiering der opletting eerstelijk zien, waer op wy te letten hebben; maer dit past Polymnia, en loopt een graed te verr' voor Euterpe, die de naerstige jonkheyt nu met gedenkprijzen nae de tweede schoole stuert.

margenoot+
Gewoonte van opletting.
margenoot+
Den Passer in't oog te krijgen.
margenoot+
Nootzaekelijk maer moeielijk.
margenoot+
Oordeel van Agnolo over Titiaen.
margenoot+
De Teykenkonst is onze Tuchtmeestres.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken