Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch (1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch
Afbeelding van Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het MiddelnederlandschToon afbeelding van titelpagina van Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.04 MB)

XML (0.98 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch

(1898)–S.S. Hoogstra–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Hoe Alexander dat rijck ontfinc.
Cap. XII.

1Doe die coninc Philips doot was, so ontfinc Alexander, sijn 2zoen, sijn rijc altemael. Mer Alexander was vroemer endeaant.

[pagina 57]
[p. 57]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

3quader dan sijn vader. Justinus die scrijft, dat Alexander ende 4sijn vader altoes stonden neerstelic om den sege te winnen, 5mer Alexander aventuerde hem bet altoes openbaerlic om den 6sege te gecrigen sonder verradenisse. Mer die vader Philips gaf 7hem node in die aventure, mer al sluipende ende mit verradenissen 8plach hy meest sijn vianden te verwinnen. Ende hieraf 9was hy die wijste, diemen vont, mer Alexander was meere van 10moede. Philips, als hy erre ende toernich was, so decte hy dat als 11een wijs man. Mer Alexander en mickede dair niet op. Want als 12Alexander erre was, so en wasser gheen mate an, noch negeenaant. 13vorste, noch verlaet. Beide droncken sy geerne wijne ende dickeaant.Ga naar voetnoot13. 14droncken sy hem selven droncken, mer hair dronckenscap was twiërhande. 15Want als Philips droncken was, so en micte hy niet, 16hoe veere ende hoe aventuerlic hy liep onder zijn viande, mer 17als Alexander droncken was, so moestent sijn vriende ontgelden. 18Alexander woude ontsien wesen, mer sijn vader woude, 19datmen hem lieff hadde. Philips was vol sorgen ende welsprekende 20ende Alexander en brac nyemant trouwe. Philips was 21een gemate, godertieren man optie ghene, die hy verwan, 22mer Alexander was dies te stouter ende te stercker ende te

[pagina 58]
[p. 58]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

23overdadiger. Als Philips doot was, so deden Alexander eerlic 24ter eerden, alsoet hem betaemde na sijner weerde. Ende doe 25dede hyse al ontliven, cleyn ende groet, die help of raet gegeven 26hadden te Philips, sijns vaders, doot sonder sinen broeder, 27die oic Alexander hiet; ende dat was omdat hine gruete over 28coninc, tierste dat hine gemoete. Hy dede doden Marsanarus,Ga naar voetnoot28. 29sinen broeder van sijns vaders wegen, omdat hy seggen dorste 30dat hem trijcke toebehoirde te hebben.

[tekstkritische noot]3. B.E.F.H. vader was; B.E.F.H. Augustinus scrivet; C. die (ontbr). 4. C. nernstelike stonden; F. om ten. 5. C. aventuerden; altoes (ontbr.); F.F.H. bet (ontbr.); E. dese seghe; F. die seghe. 6. C.H. crigen; H. Philips, die vader; C. die gaf. 7. B. slupenden; C, H. verradenisse. 8. B.E. vianden; E.G. hierof. 9. H. was hi, die was die wyste; B.F.F.H. Alex. sijn sone; C. merre; E. was groter van. 10. E. erre ende (ontbr.); H. toernich ende arre van moede was; F. was (ontbr.); C. bedekten; F. so dede. 11. B.E.F.H. micte; C. Alex. die en myckten. 12. C.E. toernich was; C. daer en; F. negheen; C. negeen (ontbr.) vorste; H. maet an, noch vorst, noch oflaet. 13. C ducke; F. wijn ende die droncken. 14. C. selven (ontbr.); B. twerehende; E. twierehande; H. twerahande. 15. C. mycten. 16. C.F. verre; G. ho veere; H. verre ende onvervaerliken; C. hoe aventuerliken dat; E.G. sine. 17. E. vrienden. 18. B.E.F. ontsien sijn; C. ontsien .... woude (ontbr.). 19. G oen lief; B.E.G. had; H. hem (ontbr.). 20. B. niemene; E.F. nyemanne; C. nye trouwe; H. en (ontbr.) brac; nyemande; G. die was. 21. H. een ghenadich. 22. B. die stouter ende; C. des te stolter; H. des te.
voetnoot13.
Zie de aanteek.
[tekstkritische noot]23. C. Alse Phil; dede hem. 24. C. ter eerden bestaeden, alsoe hem; H. na sine waerdicheit; C. beteemden; weerdicheden; H. ende (ontbr.) 25 B.E.F.H. hi alle, clene ende groot, ontliven; C.E. hulp; H. gegeven hadden (ontbr.); 26. E.H. tot; H. doot ghegheven hadden sonder Alex. sinen broeder. 27. H. die oic Alex. hiet (ontbr.); C. hie oen; E. hi en; C. groten voer; H. groetede; E.G. over enen. 28. C. et eerste dat hie hem gemoeten; B. ghemoeten; F. hi hem ghemoeten; G. Marsanadus. 29. B.F.H. dorst. 30. C. dat rijck toe behoerden van sijns vaders wegen te hebben; B. te te.
Opschrift. B.E. vergaderde; D. gaderde; C.H. caplium XII; E. Cap XIII (ontbr.).
1. C. gecoren. 2. B.E.F. Corintho; B. hoetstat; E. heerstat; F. hoochstat; G. in Grieken. 3. C. vergaderden; H. gaderde; H. verwan; H. Ethenen ende Thebeen. 4. E.F. van (ontbr.) Thebeen; B.E.F.H. op enen; B. nacht (ontbr.); H. nacht doe; C. sinen bedden. 5. H. pensede; C. peynsden hoe dat; B.E.F. ghewinnen; H. mocht. 6. C. tot hem; mit allen; F. mit alle den gewade verschiert; H. ghewade. 7. B. plach; E. pape plach; F. pape plach ane te doene; H. groten paep plach an te hebben. 8. H. worde; den nacht; B.E.F.H. sale. 9. H. den dach; B.E.F. syn. 10. E. tot Alexander; B.E.F.H. hem (ontbr.). C. betrouweden; H. betroude.
voetnoot28.
Sp. Hist. I4. XIV. 49: ‘Cavarus’; Vinc. Spec. Hist XXII: ‘Canarum’, waar Justinus XI. 2. Cananum heeft, zooals de uitgevers van den Sp. Hist. reeds opmerkten.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken