Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch (1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch
Afbeelding van Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het MiddelnederlandschToon afbeelding van titelpagina van Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.04 MB)

XML (0.98 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch

(1898)–S.S. Hoogstra–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Philips wrake ende sijn maniere.
Cap. XI.

1Pausanias hadde ghewacht, dat Alexander lach mit heere in 2oerloge. Want Alexander was te dezer tijt also vermaert van 3vroemicheden, dat menne een deel ontsach. Ende dese PausaniasGa naar voetnoot3. 4quam op Philippe, den coninc, mit crachte, diewile dat 5Alexander enwech was ende hy wonde Philippum ter doot, 6ende hy nam him mit cracht Olimpias, die coninginne. Mer 7die aventuer viel also, dat Alexander thuys quam varende, 8diewile dattet vechtelic was ende hy vinc Pausanias. Ende hyGa naar voetnoot8. 9vernam dat Philips, sijn vader, noch leefde ende hy bracht

[pagina 54]
[p. 54]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

10Pausanias voir hem ende hy gaf hem selven een bloot zweert 11in die hant, ende hi hiet, dat hi hem dair selven wrake anGa naar voetnoot11. 12sinen viant. Ende Philips doirstack Pausanias doer tgemechte,aant. 13Ga naar margenoot+ so dat hy dair doot bleef. Ende doe Philips † begonste cranc 14te werden, so seide hy: ‘My en is niet leet, dat ic sterven 15sal, want hy is doot, die my geslagen heeft. Want, lieve zoen 16Alexander, ic peinse nu om die woerde, die my uwe moeder 17seide, doe sy u droech: “Ic heb begort enen wrekere.”’

18Mit desen woerden starf Philips ende gaf sinen gheest. Die 19coninc Philips conste voel van wapine ende van ridderscap. 20Ende hy was een goet ende vroet oerloges-man. Ende hy was 21tot allen tiden bewaert mit wapine ende mit scat te bestaen,aant. 22wies hy te doen hadde. Hy was oic altoes op sijn hoede, ende 23nemmer en wart hy moede roevens; alsnu was hy ontfermich, 24ende alsnu loes ende ten dochte hem negheen mysdaet, alGa naar voetnoot24. 25haete(n) hy enen man altoes, noch hoe hy en verwinnen 26mochte, wast stille ofte lude, ofte mit logenen. Hy was goedertieren 27ende moertdadich ende hy ghelovede meer dan hy dede. 28Hy was vrient, daert hem vroemen mochte, want anders en 29mochte nyemant an hem comen. Hy toende vrientschap den-Ga naar voetnoot29.

[pagina 55]
[p. 55]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

30ghenen dien hy haete, ende die gevriende waren, maecte hy 31ongevriende ende deedze striden. Ende dan so conste hy hem 32an beiden ziden vriendelic gelaten om voordeel dairan te 33winnen. Hy was behendich, vroet ende scalc in sijnre talen. 34Valerius scrijft oic van Philips, dat hem eenwerf ontboedenGa naar voetnoot34. 35was, dat Alexander, sijn zoen, vrientscap bejagen woude an 36enige lude mit gelde, ende doe screef hy an hem: ‘Alexander, 37lieve zoen, heefstu dat geleert, dattu vriende mit gelde copen 38wilste, dair negeen trouwe aen en mach wesen? Want die 39vriende, die men mit gelde coept, wanneer dat men hem niet 40meer en geeft, so is die vrientscap al geleden.’ Hy scrijft oecGa naar voetnoot40. 41hoe Apollo, die afgot, den coninc Philippo ontboet een teyken 42sijnre doot aldus. Want hy hiet hem wachten vanden wagene, 43ende hierom brac die coninck Philips alle die wagene binnen 44sinen lande ende dede carren maken dairvoir. Mer Apollo 45meende dien wagen, die in Pausanias zweert stont gescreven 46tenen teykene, dair Philips mede verslegen wart. Philips, die 47coninc van Macedoniën, riet Alexandrum, sinen zoen, dit, dat 48hy mit sconen, goeden woerden soude te vriende houden die 49gemeente, ende die vriendelicken toespreken, als sy hem ge-

[pagina 56]
[p. 56]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

50moeten. Ende voert als hy die ridders gemoete, dat hyse helsen 51ende cussen soude ende ten eten mit hem leiden soude. Orosius,Ga naar voetnoot51. 52die scrijft, dat Philips, die coninc, des dages te voeren, eer 53hy verslegen wart, gevraghet wart, wat dode hy liefste sterven 54woude. Ende hy antwoirde dit ende seide: ‘Ic prise, datmen eenen 55groten here na voel seges ende eeren, die hy gewonnen heeft, 56datmenne sonder verradenisse ende sonder vrese versla, als hy 57Ga naar margenoot+ sit in payse ende in vreden ende in groeter eeren; ende dat 58hy dan sterve sonder siecheit ende zonder oevel.’ Dit selve 59gesciede hem, als hy begeerde, ende die gode en mochtent 60niet beletten, al hadde hy hem luttel eeren gedaen. Want al 61hadde hy ye hair tempele ende haer outair geroeft, nochtant 62en mochten(t) sijs niet beletten, hy en starf, also hy begeerde; 63nochtant plach hy haer beelden te stucken te breken om die 64ghiericheit vanden goude, dair sy af gemaect waren.Ga naar voetnoot64.

voetnoot3.
Hs. dat dat.
voetnoot8.
Sp. Hist. I4. XII. 12: Dat Alexander daer quam saen, Nochtoe dat tgeruchte was. Vinc. Spec. Hist. XVIII: Alexander supervenit, ostenditque turbas.
[tekstkritische noot]10. H. hem selver. 11. B.E.F. ende hi hiet (E. beval), dat si (F. hi) hem selven daer wrake ende sinen viant daer doot sloeghe; C. hant, dat hi hem selven wreke over; G. hant, dat hi hem selven dair; H. ende hiete, dat hi hem selver wrake over sinen viant ende daer doot' sloeghe. 12. C.E. doer sijn; F. ghemachte. 13. B.E.F.H. so (ontbr.); dair (ontbr.); H. begonde; worden; E. sprac. 15. C. heft. 16. F. woerden; B.C.E.F.G.H. moeder. 17. F. heb (ontbr.); B.F. ghegort; G.H. wreker. 18 C.F.G.H. sterf; C. gaf op; F. dese. 19. G. wel van; C. coste; B.E. wapinen; F. wapenen; B.E.F. ridderscappen; H. conde voel van wapenen ende wan. 20. C. een vroet orlochsman; B. een vroet oerlochman; B. hi (ontbr.). 21. G. alle; B. van wapinen; E.F. wapenen; H. van wapenen; B.C. scatte; E.F. van scatte; C.F. te bestaan (ontbr.); H. om te wederstaen, was dat. 22. B. te doene had. 23. C.E. nymmermeer; C en (ontbr.); G. nu so was. 24. C. alsoe nu; E. ende (ontbr.) ten; B.E. en dochte; C. en geen; F. ne en ghene; G. negiene; H. geen. 25. B.E.F.G.H. hate; C. haeten hem; E. noch dochte hie hoe hine wijnne; B.F.H. hine; G. òen. 26. B. och lude; H. of lude; of; F. off mit. 27. B.C.E.F. moordadich; C. geloveden; H. beloefde. 28. G.H. mocht. 29. E.F.G.H. vrienscap.
voetnoot11.
Sp. Hist. I4. XII. 19: Ende hiet, dat hi hem wrake.
margenoot+
fo. 71a.
voetnoot24.
Sp. Hist I4. XII. 41. Waest stille, waest openbaren.
voetnoot29.
Beter is de zin Sp. Hist. I4. XII. 46: Anders en mocht niet toekomen.
[tekstkritische noot]30. C.E.H. die; C. hateden; G. ende dien; H. vriende. 31. C. onvriende; H. tonvriende; F. ze (ontbr.); E.F.H. so (ontbr.); C. coste; B.E.F. hem wel; H. hen wel. 32. H. ghelaten vriendelic; B.F.G.H. vordel; H. te werven. 34. C. Valerius die; ons ock; H. Valerina; G. oic van hem; E.F.H. hem (ontbr.); C. eens; F. onboden. 35. B.E.E.G.H. vrienscap. 36. F. enighen lieden; G. enigen luden. 37. B.F.H. waer hebstn; G. datstu; B.E.F. wils; H. wilte; G. maken ende copen. 38. G.E.H. geen; G. en gien; H. aen wesan en mach; B.E.F. aen sijn en mach. 39. C. wanneer dat men dien; E.F.H. dat (ontbr.). 40. E.F.G.H. vrienscap. 41. B.E.F.H. Appollijn; die afgot, den coninc (ontbr.). 42. F. hi het. 43. C. hierom soe; E. hierop; B.E.F. alle (ontbr.); B. wagenne; C.H. wagenen; H. van binnen 44. B.E.F. daer over; H. daervoer maken; F.H. Apollijn. 45. F. App. die; C. App. die meynden den wagene; H. Pansamas; B.E.E.H. gescreven stont. 46. C. to enen. 47. H. dit (ontbr.). 48. C. goeden (ontbr.), E. gueden; G. scone, goede woerde; F. woorde; G. halden. 49. E. ghemeenten; E. ende dat hi hem (2 maal); F. ende ende; B.E.F.H. ende dat hi hem (H. hise) vriendelic toespreken soude, als hise (F. hi hem.) ghemoete; G. als hem die gemoeten.
voetnoot34.
Valerii Maximi. lib. VII. cap. II: de sapienter dictis aut factis. Hier begint cap XIII van den Sp. Hist.
voetnoot40.
Valerii Maximi. lib. I cap. VIII: de Miraculis.
[tekstkritische noot]50. G. als hem; C. gemoeten; H. ontmoete. 51. G. ende mit hem te eten te houden; E. leyde; B.E.F.H. die (ontbr.). C. sonder Orosius. 52. B.E.F. daer te voeren; C. eer dan; G. dages voir dat hi geslangen wart; C.E.E. geslagen. 50. B.E.F. was; B.E.F.H. dode dat (B. ontbr.) hi (E. ontbr.) alreliefste (alderliefste) te sterven hadde; C. wat dodes dat. 54. C. dit (ontbr.); C.E.G.H. heer. 56. B.E.F.G.H. men oen; G. men oen. 57. B.E. sittet; F. en peynse; B. ende (ontbr.); dat sterve. 58. B.F. sieckt; C. sericheit; sonder (ontbr.); G. of oevel. 59. C. gescieden; B.E.F.H. als hi begeerde (ontbr.); C. begeerden; G. gode die; E. goden; C. mochten dat. 60. C. want (ontbr.) 61. B. hadde (ontbr.); C. al en had hie nye; F. had hi oec horen; F. hi oeyt horen; H. al had hi oyt haren tempel; C. altaren; C.H. beroeft. 62. B.E.F.H. mochten; B.F. sine niet; B.F. hine; B.C.F.G.H. sterf; C. als hi begerden; G. so hijs. 63. B.E.F.G.H. nochtan; C. soe plach; H. beelde sticken; C. te werpen ende te breken; C. golde.
Opschrift: B. rike; G. trijck; H. sijn rijck; cap. XI; E. cap. XII (ontbr.).
1. C. In dier tijt doe; doe ontfinc; B. ontfinck hi; sinen; C. sijn soen (ontbr.). 2. C. dat rijck; Alex. sijn soen; H. quader ende vromer.
voetnoot51.
Pauli Orosii: Historiarum adversum paganos. Libri. VII. III. 14. § 5.
margenoot+
fo. 71b.
voetnoot64.
Giericheit = begerigheid, begeerte, cf. Mnl. Wdb. i.v. 2. Zie de aant.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken