Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch (1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch
Afbeelding van Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het MiddelnederlandschToon afbeelding van titelpagina van Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.04 MB)

XML (0.98 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Proza-bewerkingen van het leven van Alexander den Groote in het Middelnederlandsch

(1898)–S.S. Hoogstra–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 136]
[p. 136]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

Alexanders feeste ende sijn vermeten.
Cap. LVII.

1Eer Antipater quam, so voer Alexander binnen ende buten 2hem verluchten, also hy wilde ende hem ghenoechde. Mer hem 3onstarf Eusistion, die hy boven allen sinen princen mynde.Ga naar voetnoot3. 4Want dit was so scoen een jongelinc, datmen in alle die werrelt 5ghenen scoenre jongelinc en mochte hebben gevonden. 6Ende Alexander weender lange om, ende hy dede hem een 7costelic graft maken, dair hy voele scats an leyde, want hetGa naar voetnoot7. 8coste hem te maken XIIM talenten gouts. Ende Alexander dede 9gebieden, datmen desen jongelinc aenbeden soude over enen 10Got. Als deze jongelinc ter eerden was ghedaen, so keerde 11Alexander in Babiloniën ende dair lach hy in ledicheiden, ende 12hy hielt grote feeste. Ende dair ontfinck hy dach ende nacht 13die slotele ende die presenten, die hem quamen van allen landen. 14Mer om dat hem die van Romen nu gheen presente en seynden,Ga naar voetnoot14-28. 15so zwoer hy, dat hy Romen soude varen slechten. Ende om dat 16hy alle die werrelt tonder hadde, so wilde hy vorder oerlogen 17dan den mensche behoert. Ende hy seide sinen luden, dat sy

[pagina 137]
[p. 137]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

18sinen raet doen wilden, hy soude hem doen hebben ende 19te weten doen die heymelicheit der naturen. Ende hy dede 20meer scepe maken tot dien, die hy hadde, ende voer in die 21diepe, doncker zee om der naturen cracht te dwingen. Des 22balch hair die nature, die hem altoes mede gheweest hadde, 23ende die vier elementen mit haer, want die natuere haer 24vrouwe is. Ende die natuer voer ter hellen om hulp te zueken, 25dat sy Alexandrum ter doot brengen mochte(n), ende sy vant 26dair help ende raet, want Alexander wart uuter zee ten lande 27gesteken, ende quam weder in Babiloniën. Antipater, dien 28Alexander ontboeden hadde, was gecomen in Babiloniën, endeaant. 29hy hadde drie zoen: die eerste hiet Cassander, die ander Philips, 30ende die derde Yollas. Dese waren mit Alexandro onthouden,aant. 31om dat die een altoes voir hem proefde(n) den dranc, eer Alexander 32selve dranc, ende dan, als hy gheproeft hadde, so ontfinc 33Alexander den nap ende dranc selve. Nu hadde Antipater doen 34Ga naar margenoot+ maken so sterc venijn, dat hijs wel wiste ende was des zeker, hads 35Alexander yet binnen, dat hy zeker doot ware. Want dat venijn 36was so sterck, datment niet houden en mochte in vaten van 37goude of van zilver, noch in yser, noch in metale, noch in

[pagina 138]
[p. 138]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

38ghenen vaten sonder in die hove van enen peerde(n). AntipaterGa naar voetnoot38. 39was oic zeker, dat Alexander hieraf ymmer sterven soude. Ende 40hy seider Cassander sinen zoen, eer hy den coninc dat venijnGa naar voetnoot40. 41gaf, dat hy trijck van Macedoniën behouden soude. Oic hadde 42hem Antipater wel voirzien, dat hy Tessales, Alexanders 43medicus, al sinen raet seide, die hem te hulpe was om desen 44moert te doen.

[tekstkritische noot]Opschrift: B. van Alex.; B. Alexander; E. ende sine vermetenheit.
1. C. In dier tijt; E. mer doe Antip.; F. so (ontbr.). 2. H. buten so hi woude ende hem ghenoechde; B.E.F. hem vermeyen; C. te verluchten; genoech te meer hem afstarf Ensistioen. 3. G.H. ontsterf; B. ontstarf; H. Ensistien; C. den; H. dien; B.-H. alle; E.G. sine; C. mynden. 4. E.F. hi was; B.C.E.F.H. sconen. 5. H. der werrelt; C. werlt soe scoenen; niet en mochte; hebben (ontbr.); B.F. negheenre; E.H. jongelinc (ontbr.); E. mochte vinden; H. vinden en mochte; F. scoenre en mochte jonghelinc hebben vonden; B. vonden; G. mochte vinden. 6. C. weenden daer; H. hi (ontbr.). 7. B.F. diere graft; E.G. graf; H. dier graf; C. veel scaets in leyden. 8. E. costen; B.E.F.H. talente van goude; Nochtan dede; C. Alex. die. 9. E.H. dese; B.E.F. souden ende houden over enen (E. een) God; C. voer enen; H. God ende daervoer houden; C. keerden. 11. B.E.H. weder in Bab.; F. ledicheden. 12. B.-H. feest; B.E.H. nacht ende dach. 13. G.H. slotelen; B.F. prosente; E.H. presente; F. allen allen; H. uut allen. 14. C. Hierom dat; H. hem (ontbr.); F. van (ontbr.) Romen; H. Romen hem; B.F. neghene; B.F. prosent; E.G.H. present; C. presenten. 15. C. slichten; F. slechten waren; H. varen soude. 16. C. onder hadde; E.F.H. had. 17. C.F. menschen; C.E. toebehoert.

voetnoot3.
Eusistion, d.i. Hephestion.
voetnoot7.
costelic graft. Zie de beschrijving bij Diod. Sic. Lib. XVII. § 110.
voetnoot14-28.
Mer.... Babiloniën ontbreekt in den Sp. Hist.; cf. Alex. X. (begin).
[tekstkritische noot]18. C. solden; H. wouden. 19. B.E.F. te (ontbr.); C. toe weten; H. weten ende hebben; E.F. doen (ontbr.) die. 20 B.E.H. meer (ontbr); E. noch scepe; B.F. noch maken. 21. B. natuer; E. dier natuyren craft; F. dies balch; F. Des so; C. balch hem. 22. E.H. natuer; C. mede had gewest. 23. B.E.H. elemente. 24. E.F.H. vrouwe was; B.F.H. help; C. hulpe. 25. C. nu ter; F. mochte. 26. B.-H. hulp; G. te lande; E. ten lande (ontbr.). 27. C. gestoten; B.E.-H. Ant. die. 28. B.F.H. comen; C. die quam weder. 29. B.C.E.F.H. sonen; B.F. yerst; H. deerste; B.E.F. ende die; B.F. ende (ontbr). 30. C. onthalden. 31. B. deen; C hie een; F. een voer hem altoes; G. die ene; H. die (ontbr.) een altoes; voir hem (ontbr.); B.E.H. proefde; H. eer datten. 32. H. selver; B.E.F. als si gheprueft (F. gheprovet) hadden; ontfinc hi. 33. C. Alex. selve; H. selver; B.C.E.G. had. 34 C. alsoe; B. starcke; E.F.H. sterken; B.E.F.H. dat hijs (F. hi; H. hijt) wel seker was; C. dat hie; G. dat hijs tijt wist. 35. C. of des Alex. yet binnen had; C. weer; E.F. waer; E. dit fenijn; H. dit fenijnt. 36. C. dat men dat; G. dat mens; C. halden; E.F. behouden; B.E.F. mocht; C. in isaren (?) vaten, noch van golde noch enz.; noch in yser (ontbr.); B.E.F. vate van silver (E.F. sulver) of van goude; H. vate van sulver; noch van goude, noch van yser, noch van mottael.
margenoot+
fo. 80d.
[tekstkritische noot]38. B.E.F.H. in gheen vat; C. vaten mer alleen in; F. in (ontbr.) die hove; G. gienen vate; E. hoefde 40. C.F.H. paerde; E. een paerde. 39. B.E.F.H. oic soe; G. ymmer hier of; B.E.F.H. ymmer (ontbr.); B.F. soude dat hijt (F. hi) seinde Cass. 40. F.H. dat hijt seide Cass.; C. hie seynden daer ende seide hem daer af eer hie dem coninge; G seidet; B.E.F.H. eer hi (H. hijt) tfenijn (F. venijn, H. fenijnt) gaf den coninc. 41. C. dat rijck; E. hijt rike; C. halden; oec soe had; G. soude sonder yement. 42. C. wael versien; E.H. hi (ontbr.). 43. B.E.F.H. fisisijn; F.H. als men raet; C. hulpen; G. een hulpe; C. desen moert; E. dese moet.
Opschrift: C. wart tot Babiloniën.
1. C. Tess. die noeden; H. die node; C.G. mit hem (ontbr.). 2. B. ene stat; C. maecten; B.E.F.H. hem (ontbr.). 3. B.F.H. dierste gherechten; E. die (ontbr.) gherechte. 4. B.C.E.F.H. scencten. 5. B. brueder; G. broder; C. versien. 6. C. haddet; B.E.F.H. wel (ontbr.). 7. F. dat si saghen; F. gedroncke. 8. C.F.G. had; G. ene; H. dander; B. pruefde; C. proefden; E. proefde den fenijn; H. den dranc.
voetnoot38.
hove. Vinc. Cap. LXIV: in ungula equi. Sp. Hist. I4. LII. 38: ‘Dan indie ore (l. ove (hove), varr. B. hoeve, L. hove) van enen paerde’
voetnoot40.
seider l. sendde of seidet.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken