Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Abraham, de aartsvader (1728)

Informatie terzijde

Titelpagina van Abraham, de aartsvader
Afbeelding van Abraham, de aartsvaderToon afbeelding van titelpagina van Abraham, de aartsvader

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.35 MB)

XML (0.55 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

epos


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Abraham, de aartsvader

(1728)–Arnold Hoogvliet–rechtenstatus Auteursrechtvrij

in XII boeken


Vorige Volgende
[pagina **2r]
[p. **2r]

Voorberecht.

IK onderneme den bescheiden Lezer onder de oogen te brengen, het heerlykste voorbeelt van Deugt en Godtvrucht, dat in goddelyke of menschelyke schriften gevonden wordt, Abraham den Aartsvader; voorzeker de gezegentste en roemruchtighste Personaadje (men zonder met allen eerbiedt uit den Heilant der waerelt, den Heere Jesus Kristus) die de eeuwen immer zagen. Wie toch, om alleen gewyde voorbeelden op te halen; want Alexanders, noch Cesars, mogen hier gewogen worden; Wie toch, zegge ik der goddelyke Geloofshelden, verkreeg by de heilge Schryvers zooveel roems om zyne onbesmette deugt of godtvruchtigen en rechtvaardigen wandel? de goddelyke Moses, de lydzame Hiöb, de vrome David, noch de wyze Salomon verkregen zooveel heerlyke lofnamen, en eertytelen: op wien rusten zooveel heilryke beloften? wiens naam is, volgens eene derzelven zoozeer verheerlykt over de geheele aarde?

[pagina **2v]
[p. **2v]

Naam, die by zyn leven niet alleen zich onder de omgelegene Heidensche Volkeren zooverre heeft uitgezet, dat de Koningen en Vorsten van Palestina; nadat hy door dien beroemden optoght en heerlyke overwinning op den Koning van Elam, hen, als met het bloet dier dwingelanden, den nyt had uit het herte gewischt; voor een Vorst Godts erkenden, en zyn bontgenootschap van alle zyden zochten; maar na zyn doot, staag grooter, de pennen van heilige en onheilige Geschichtschryveren heeft werk verschaft, en door zooveele eeuwen tot op dezen tyt, niet enkel onder de Joden, die Abraham als hunnen vleeschelyken Geslachtvader; en onder alle Kristenvolken, die hem als hunnen geestelyken Geloofsvader erkennen; maar zelfs onder de Mahomethanen, in eene gezegende en eerbiedige gedachtenisse wordt bewaart.

Van mynen grooten Geloofshelt Abraham gewagen, behalve de oudste en getrouste Historischryver de goddelyke Moses, en alle de heilige Profeten, Evangelischryvers en Apostelen; ook Jesus Syrach; de Joodsche Geschichtschryver Josefus, dewelke in 't begin van zyn omstandigh verhaal bybrengt de loffelyke getuigenissen aangaanden Abraham van den Kal-

[pagina **3r]
[p. **3r]

deeuschen Historischryver Berosus; van den Griekschen Alexander Polyhistor, Hekateus, en Nikolaus den Damascener, die by zyn getuigenisse voegt, dat de naam van Abraham nogh lang te Damascus is vermaart geweest: waarby men voegen kan den Latynschen Justinus, of liever Trogus Pompejus dien by verkort heeft, meldende van Abraham, Koning van Damascus: en alhoewel de verwydering der waarheit hier onderschuile; 't mag niemant verwonderen, dat de roem myns Helts dier stede lang hebbe aangekleeft; vermits zyne overwinninge op de Armenische Vorsten genoegzaam in haar gezichte is voorgevallen. noch breeder vindenwe by den Outvader Eusebius de getuigenis van den meergenoemden Griekschen Schryver Polyhistor, door dien Outvader geroemt als een man van een grooten geest en diepe geleertheit; deze heeft weêr in zyne Historie der Joden aangehaalt de getuigenisse van Eupolemus, van Artapanus, en van Melo, die een gantsch boek tegen de Joden had geschreven: in welke getuigenissen, om elk niet in 't breede uit te schryven, men de waarheit kan bevestigt vinden van Abrahams Geboorte binnen Ur der Kaldeen; zyne Verhuizinge of Optoght op Godts bevel; zyne Wysheit in den

[pagina **3v]
[p. **3v]

Hemelloop; de Gevangkenis van Loth, en weder Verlossing, met de Ontmoeting van Melchisedek, in omstandigheden, genoegzaam overeenkomende met het verhaal van Moses; zyne Reize naar Egipte, en zyne gevallen aldaar; zyne tweederlei Huwelyk; de Offerhande van Izaäk, van Godt geboden, dogh door een' Engel belet, die een bok in plaats beschikte; zyne Zonen uit een ander Huwelyk, en de Weghzendinge van dezelve naar Arabiën. breeder te vinden by Eusebius in zyne Euangelische Voorbereidinge.

Hoezeer nu deze treffelyke getuigenissen van zoo veel voorname deelen onzer Geschiedenis, hier en daar met fabelachtige vertellingen en omstandigheden bezwalkt zyn; naar mate het licht der waarheit min of meer, by schemering of weêrstuit, in het verduisterde vernuft dier volken straalde; hoe min dezelven, zich gelyk in de omstandigheden, proefhouden op den zuivren toetsteen der heilige bladen, hoe schooner en luisterryker het fyne gout, de waarheit onzer geschiedenis zyn keurstreek moet vertoonen en doen uitblinken in de oogen van het ongeloof; wanneer het de waarheit van Moses Schriften, als door zoo veel blinde getuigen bevestigt ziet. wil iemant echter noch tegenwryten, vergif zuigen uit dezelve bloemen,

[pagina **4r]
[p. **4r]

die ons zoeten honigh verschaffen; wy laten die met zyn schadu vechten, en sluiten deze aanmerking met de woorden van den goddelyken zoon van Amos, dewelke hy in zyn XLIste Profesygezang, met een uitgezette borst, der Godtheit vol, tegen het ongeloof, met de woorden van Godt zelf uitboezemt:

Zwygt voor my, gy Eilanden, en laat de Volken de kracht vernieuwen: laat ze toetreden, laat ze dan spreken: laat ons t'samen ten gerichte naderen.

Wie heeft van den opgang dien Rechtvaardigen (Abraham) verwekt? heeft hem geroepen, op zynen voet? de Heidenen voor zyn aangezichte gegeven, en gemaakt dat hy over Koningen heerschte? heeft ze zynen zwaarde gegeven als stof, zynen boge als een voortgedreven stoppel?

Dat hy ze najaagde, en trok door met vrede, door een padt 't welk hy met zyn voeten niet gegaan hadde? Wie heeft dit gewrocht, enz: Ik, de Heere, die de eerste met de laatste dezelve ben, enz.

Maar schoon deze Geschiedenis met een wolk van heilige en onheilige getuigen omringt is; de ondervinding heeft evenwel geleert, dat de oogen der schranderste en naaukeurigste onderzoekers der heilige oorsprongen schemeren in het naspeuren der diepe

[pagina **4v]
[p. **4v]

outheden en omstandigheden, die de heilige Schryvers verzwygen, en d' onheilige niet dan met een' overvloet van beuzelingen, en gebrek van overeenstemminge vermelden: waarom wy, in 't behandelen dezer stoffe, met de Godtgeleerden, niet zelden met de waarschynlykheit hebben moeten raatplegen, en voorzichtiglyk gissen: twee vryheden, die de geleerde Uitleggers der heilige bladen zich toe-eigenende, niemant met recht den Dichter kan weigeren; want dien staat het, naar den aart en eigenschap zyner kunste, met den Teekenaar en Schilder, vry, zyn tafereel, naar de vinding van zyn' geest, met lyst-en loof-en bywerk op te schikken; door aangename vergezichten en verschieten ruimte in zyn stuk te schilderen, en zelfs, als hy in heilige stoffe de Waarheit in het licht en op den voorgront houdt, dagh en schadu zoodanigh te leggen als de ordening van zyn konststuk vereischt.

Dit ware den dichtkundigen Lezer aangaande de vryheit der Poëzye genoeg gezegt; maar vermits wy vermoeden dat de enkle naam van Abraham vele Godtvruchtigen, maar Ongeoeffenden, zal trekken om het Leven van dien doorluchtigen Geloofsvader te doorbladen, vinde ik niet ongerade ook eenige

[pagina ***1r]
[p. ***1r]

struikelsteenen voor derzelver voeten op te ruimen; of hen met de hant daar voorby te leiden.

't Is klaar, dat onze Geschiedenis niet overal even omstandigh door den goddelyken Moses is geboekt, en hier meer verzwegen, daar meer gemelt wordt. de schaking van Sara aan het Egiptische hof waarmede wy ons stuk beginnen, en daarom ruimer omstandigheden noodigh hadden, gaf ons echter dezelve schaars aan de hant; maar klare teekenen waar dezelve, schoon ongemelt, breeder zyn voorgevallen. als de Koning Faraö, na de schaking, Abraham geschenken en om zyn zuster Saraas wille goet doet, ziet men duidelyk dat 'er een' tusschentyt en uitstel van 't huwelyk, en de reden waarom dien gedwongen echt niet werd voltrokken, ongemelt blyft: vele onderzoekers der Bybelsche outheden hebben dit mede gezien, en naar de oorzaak van dit uitstel geraden; men kan 'er verscheide gissingen op vinden by den doorgeleerden W: Goeree in zyne Mosaïsche Historien; dogh alle zonder eenige zekerheit of bewys, waarom ik met gelyk recht meen te mogen stellen, dat de hoogtyt van Isis, by de Egiptenaren zoo pleghtigh geviert, is tusschen gekomen, die alle vreugde verboodt, tot de Osgodt Apis zich vertoonde: niet te min ge-

[pagina ***1v]
[p. ***1v]

ven we den oplettenden Lezer aanleiding genoeg om te zien, dat we de Kerkgebaren van dezen valschen Godtsdienst slechts uit eigen vinding als een wolke schilderen by de zon, opdat de stralen van het hemelsch licht van den waren Godtsdienst te krachtiger vallen zoude op de beeltenis van mynen Abraham, om dezelve in dies te schooner dagh te stellen: waarom niemant my eenig ander bewys kan of magh vergen, dan alleen dat de afgoderye van Isis en Osiris tot die hooge outheit kan gebraght werden; waaraan zommige twyffelen, met eenige Uitleggers der Fabelen, die Iö, de dochter van Inachus, Koning van Argos, voor de Egiptische Isis houden: welk bewys voor ons zal worden opgemaakt, door die Schryvers en wydberoemde Outheitkenners, dewelke in ons elfde boekje bladzyde 264. staan aangeteekent.

Hier voorby tredende denk ik niet dat eenige teedere Lezers myne verbeeldinge van Godts luisterryken Hemelraat, mede in het zelve 2de boek, tot een kwaat denkbeelt zal trekken, gelyk zeker Godtgeleerde my zeide te vreezen; alsof de persoonlyke verbeeldinge van ydere Eigenschap van het allervolmaakste Opperwezen een deelbaar denkbeelt, tegen deszelfs zuivere Eenvouwigheit, den Lezer inboezemen

[pagina ***2r]
[p. ***2r]

zoude: hier voor meene ik alle mogelyke zorge gedragen te hebben: voor 't onverstant kan men zich niet wapenen:

 

Pro captu lectoris habent sua fata libelli.

 

Maar, vermits wy menschen, met ons eindigh vernuft, geen zaken dan door redenkavelinge stukswyze te samengestelt kunnen begrypen; heeft het de goedertierne Godtheit zelf behaagt, ons zwak verstant te hulpe te komen, en zyn oneindigh onbegryplyk Wezen, waarin eigentlyk geen t' samenstelling, of onderscheiding plaats heeft, inverscheiden opzichten, als door zooveel hulpmiddelen aan onze bespiegelinge te vertoonen; en zelfs deze byzondere beschouwingen in zyn beschreven woort met lichamelyke denkbeelden, en, als onder de zinnebeelden van menschelyke leden, ja hertstoghten voorgestelt: zoo wordt zynen vrymaghtigen en onveranderlyken Wille onder de beschouwinge van eenen vorstelyken raat, raatslagen, gedachten, voornemens, besluiten, en wegen Godts vertoont, hiervan zyn de bewyzen allom in de heilige bladen, en wel byzonder ('t welk we niet verzuimen moesten) in het Poëtische gedeelte derzelve, gereedt en voor de hant; alsof de H: Geest zelf hiertoe meer

[pagina ***2v]
[p. ***2v]

vryheit aan de Dichtkunst vergunde. Van dezelve vryheit heeft zich de Godtgeleerde en uitmuntende Poëet J: Vollenhove in zyn voortreffelyk gedicht, de Kruistriumf, bedient in de volgende vaerzen, waarin hy de gedachten van den schrandren Kaspar van Baarle, in zyne redenvoeringe over de kribbe van Christus, op het spoor volgt:

 
Wat heil vol wondren, wat vertooning
 
Verneemt myn ziel aan dezen staak!
 
Hier vinde ik Godts verbolge wraak;
 
En hier genadige verschooning.
 
Rechtvaardigheit hiel aan om straf;
 
Genade dong om vry geleide,
 
Hier tradt Godts Wysheit tusschen beide,
 
Die ze allebei voldoening gaf.

Zulken Lezer, welken ik my thans verbeelde met de hant deze hoogtens overgeleidt te hebben, durve ik nu alleen laten gaan, en goede reize toewenschen, niet twyffelende of hy zal over de mindere dichterlyke vryheden nu vryluchtiger heenstappen; vooral wanneer dezelve zich te binnen brenge, hoe dikwerf de gewyde kansel in 't verklaren der heilige Outheden, zich van diergelyke vryheden, 't zy als gedach-

[pagina ***3r]
[p. ***3r]

ten der Godtgeleerden, 't zy als eigenvindingen; moet bedienen, zoo om zich uit verlegenheit te redden, als om den zwakken toehoorder te gemoet te komen: om niet te melden van zoovele geestelyke zinspelingen en loutere gissingen, die daar menigmaal voor gangbare munt doorgaan: ja wy twyffelen niet, of hy zal ten einde onzer letterbane gekomen, door voorzichtige bespiegelingen tot dit besluit komen: dat de Hemelsche Waarheit zich niet gebelgt kan houden, als de heilige Dichtkunst, uit een zuivren eerbiedt voor 't licht, dat van haren Godtlyken boezem afstraalt, haar komt hulde bieden; een sierlyken mantel met bloemen geborduurt omhangen, en een kroon van helder gesteente op 't hooft zetten.

Nogh een woort tot den oordeel-en dichtkundigen Lezer en daermede scheiden we'er af; dien verzoeken we onzen arbeit met zooveel nut en stichtinge als mogelyk is, te gebruiken en ten dien einde afteleggen dat knibbelzuchtigh vooroordeel, waardoor men alles, wat nieu is, fluks verwerpe, zoodra men 't niet evenredigh overeenkomstigh bevindt met deze of gene willekeurige wet, door uitheemschen opgeworpen, en onze vrye kunst als een lastigh juk op den halze gelegt. ik heb de waarheit niet naar vreemde wetten

[pagina ***3v]
[p. ***3v]

willen buigen, of naar myn hant stellen gelyk de Schilder zyn Leêman; maar dezelve in zyn natuurlyken stant bewaart, en myne Geschiedenis, waarin we byna ten midden invallen, haren eigen loop gelaten. worden myne gedachten zomwyle laag bevonden, men denke dat myn Helt een Herder is, en dat de toon ook naar den eisch der stoffe ryzen moet en dalen: dogh waar 't aan de kracht van mynen geest of kunst hapert men keere het ten beste en denke dat een goede boom zoowel bladen voortbrengt als bloemen en vruchten, waaronder dezelve veiligh hangen als in een lieven lommer, en geurigst ryp worden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken