Opdragt aan den hoogwelgeboren here mynen here H.A. Baron van Sommerlatte. Generaal Majoor van de infanterij en Commandeur der stad Groningen. enz. enz. enz.
Had nu mijn Zangerin, dat vuur, die kragt, dat ſchoon,
Die eigenaartigheên des Trippiaanschen toon;
Zij zou vrijmoediger met haar beschreven blad'ren,
Mijn Groningen ten roem, U! SOMMERLATTE! nad'ren.
Nu aarzelt zij. Waarom? nog Leerling in de kunst,
Waagt zij misschien te veel in 't dingen naar uw gunst.
Maar zagt. Zij denkt te rug. Uw heusche vriendlijkheden
Bestemden haar verzoek: om vrijlijk toe te treden.
[Folio *2v]
[fol. *2v]
't Behaagde U, dat mijn ziel verrukt wierde en geroerd,
Door 't denken aan den Strijd voor honderd jaar gevoerd.
Toen Vrijheid, daar zij dreev op grondeloze baren,
Gered wierd door den moed van Grunos Borgerscharen.
Dat zij getroffen wierd, door de onweêrstaanb're kragt
Dier Deugd, die hier den Raad in eeuwige agting bragt;
Om dat Hij 't heeft gewaagd met zijnen Ingezeten,
Manmoedig pal te staan voor vrijheid in 't Geweten.
Dat de aart van RABENHAUPT zo sterk mij had bekoord,
Dat zijne Dapperheid mijn Zangster heeft gespoord,
Om van dien braven Held mijn Hoofdrol uit te delen:
Dat scheen U groot en goed. Dat kon uwe Aandagt strelen.
Wel aan, die RABENHAUPT heb ik in U beschouwd.
In U, O Generaal! wien 't Ampt is toevertrouwd,
Dat wigtig Ampt, dat hem, beproevd in Krijgsellenden,
De Heirbaan wijzen deed aan Grunos Oorlogsbenden.
Hen ging hij dapper voor op 't bloedig Eerenpad.
Getrouw aan Eed en Pligt, verknogt aan deze Stad,
Ofschoon in hoger lugt dan Nederland geboren,
Bezorgde zijn beleid, dat zij niet ging verloren.
't Is waar de Vredeolijv tooit nu der Vrijheids Hoed.
Zy plukt de malsche Vrugt van onzer Vad'ren bloed:
Maar zo de wrede Kryg (God hoede 't ) mogt ontbranden,
En schenden zijnen klaauw aan Neêrlands vrije landen:
Gy zoud, O SOMMERLATTE! als RABENHAUPT voorheên,
Die Oorlogsrazerny kloekhartig tegentreên.
En tonen, dat geen Deugd zig immer laat verzetten
Van de eensbezworen Trouw der Vaderlandsche Wetten.
[Folio *3r]
[fol. *3r]
Daar ik die Deugd, die Trouw, die Heldendapperheid,