Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bij ons schijnt de zon (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bij ons schijnt de zon
Afbeelding van Bij ons schijnt de zonToon afbeelding van titelpagina van Bij ons schijnt de zon

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

Scans (8.64 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bij ons schijnt de zon

(1983)–Marijke Höweler–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 180]
[p. 180]

34 Het is wel te hopen dat we thee krijgen

Rosa keek eens uit het raam van haar flat. Veel was er gebeurd de afgelopen maanden. Rosa's nieuwe positie had beduidend meer aandacht gevraagd dan de vorige. Rosa leek alles te moeten bevechten, van haar bureaustoel, hun kamers tot haar telefoon toe. Ze was niet ontevreden. Zelfs hadden ze toestemming gekregen om de voorgestelde onderzoeken uit te voeren. Het viel waarachtig niet mee om toestemming van de commissie onderzoek te krijgen om je werk te mogen doen. Ook had Rosa ondervonden dat haar subfaculteit bepaald niet vrouwvriendelijk was.

Elk onderzoeksvoorstel, hoe clean en methodisch verantwoord ook, had onderdrukt gegiechel van de heren opgeleverd, ofschoon daar in de notulen weinig van te merken was.

Nee, al zwoegend begon Rosa te begrijpen dat haar nieuwe hoedanigheid niet geheel overbodig was. Ze had zich een paar jurken aangeschaft om dat te onderstrepen. Ofschoon, dat hield Rosa vol, het een politieke en niet een wetenschappelijke strijd was die zij op straffe van ontslag had aangebonden. Die inspanning had haar wat afgeleid van haar vertrek bij Leo. Daarom was het gezwoeg niet onwelkom geweest.

Elk volgend vertrek bij Leo was makkelijker geworden zo constateerde Roos tevreden. Zij had nu werkelijk het gevoel dat dit de laatste keer geweest moest zijn. Ook al durfde zij zichzelf zo langzamerhand maar weinig te vertrouwen in dit opzicht. Stel nou, dacht Roos, dat Leo wéér kanker zou hebben gehad in december. Wat dán? Dit bracht Rosa op de kortstondigheid van het bestaan. Het werd nu werkelijk eens tijd dat ze haar inaugurele rede ging hou-

[pagina 181]
[p. 181]

den. Het enige bezwaar daartegen was dat hij nog steeds niet klaar was. Waarom stelde ze dat toch telkens uit? Rosa pakte haar agenda. Sloot de ogen en sloeg hem open. Juli, dat was fout, dan was de faculteit dicht. Nog eens: Mei. Vrijdag 25 mei, dát zou het worden, Rosa hield wel van volle zalen. Ze zou nog vier maanden hebben, was dat niet wat veel? Maar uiteraard moest de hare beter zijn dan die van haar collega's om eenzelfde waardering te krijgen. Waar ben ik aan begonnen, dacht Rosa, de Heer sta me bij. Leo bleek toch besmettelijk te zijn geweest. Ik zou me beter tot Maria kunnen wenden, zuchtte Roos, in mijn positie.

 

Uitgeput zaten Arnold en Mattheus die avond aan hun keukentafel. Elk met het hoofd op de armen.

‘Koffie?’ vroeg Arnold.

‘Ja,’ zei Mattheus en er gebeurde niets. ‘We moesten eigenlijk naar bed,’ vond Mattheus en keek eens op naar Arnold.

‘Ik ben te moe,’ zei Arnold.

‘We liggen precies gelijk,’ zei Mattheus.

‘Bingo,’ zei Arnold.

Als ziekenzusters, quizmasters, koetsiers, obers, reisleiders, clowns hadden zij busladingen vol ouden van dagen vertroeteld en geamuseerd. Brillen gezocht, kussentjes verplaatst, pillen geteld, ogen gedruppeld, zoutloze hartige hapjes aangedragen, suikervrije zoete drankjes geserveerd, rolstoelen geduwd, eerste- tweede en derde prijzen uitgereikt aan de sjoel-, de klaverjas-, de dans-, de leuk-servetjes-opvouw- en, niet te vergeten, de bingo-kampioen!

‘Ik kan geen grijze kop meer zien’ zei Mattheus. ‘Wat zou ik blij zijn met een bus vol jongeren.’

‘Je bent gek,’ zei Arnold, ‘daar moet je mee wandelen op plaatsen waar ze de kans lopen van de berg af te sodemieteren, anders is het niet avontuurlijk. En áls ze eraf donde-

[pagina 182]
[p. 182]

ren dan is 't wéér niet goed.’

‘Alles,’ zei Mattheus pathetisch, ‘alles is beter dan dit.’

‘Ze hebben minder te verteren en ze eten méér,’ vond Arnold.

‘Toch gaan we lekker,’ mijmerde Mattheus, ‘zullen we nou die Peugeot 'ns kopen?’

‘Niks ervan,’ vond Arnold, ‘eerst moet opoe afbetaald worden.’

‘Jij bent gek of je hebt wat met 'r, één van de twee,’ zuchtte Mattheus.

‘Weet je wat we wél kunnen doen?’ zei Arnold, ‘we zouden 'ns kunnen kijken wanneer we vakantie nemen.’

‘Nú,’ zei Mattheus.

‘In mei,’ vond Arnold, ‘dat is de stilste tijd. Het zou mooi zijn als we opoe's ton bij elkaar hadden kuttekont, moet je je haar gezicht voorstellen.’

‘M'n duitjes wat énig,’ imiteerde Mattheus.

‘'t Is wel te hopen dat we thee krijgen,’ zei Arnold.

‘En twee flikken, voor iedere flikker één.’

‘Wat zegt Mattheus?’ piepte Arnold, en daarna gingen ze naar bed.

 

Wiesje was het de afgelopen maanden minder voor de wind gegaan. Al haar goede werken leken op een of andere manier af te schampen en bovendien was er iets niet goed met Hugo. Hugo werkte te hard en ging te laat naar bed, dat zou het wezen, dacht Wiesje. Hugo kon soms plotseling kribbig uitvallen tegen haar, tegen de kinderen, niemand leek veilig. Zelfs had hij haar verweten dat ze moeders spulletjes niet weg had gedaan terwijl hij notabene zelf die regeling bedacht had. Een lichtpunt in Wiesjes overwegingen was wél dat Leo eindelijk dat vreselijke mens op straat had gezet. Een hele opluchting was dat geweest. Moeder was er trouwens ook goed over te spreken geweest.

[pagina 183]
[p. 183]

Die vrouw was niets voor hem. Maar Hugo... Wiesje kwam er telkens weer op terug.

Het was eigenlijk begonnen met hun uitstapje naar Italië, dat vreselijke stel met dat kind van Leo. Als Wiesje dáár nog aan dacht dan kreeg ze kippevel op haar armen. Hoe had Leo haar zó onvoorbereid kunnen laten vertrekken. Ze begon zich steeds meer verlaten te voelen onder haar overdenking. En dan moeder nog met haar áándelen, hoe moeder zo vulgair kon zijn, onbegrijpelijk, ze zat soms gewoon ordinair op te scheppen. Háár zaak, hoe haalde ze het in haar hoofd om zich in te laten met zulke eerste klas oplichters. Nee, moeder viel Wiesje heel erg tegen.

‘Vind je niet, Hugo, dat moeder iets ordinairs kan hebben als ze het over die affaire heeft?’

Hugo keek op van zijn krant. ‘Nou nee,’ vond hij. ‘Ik kan me dat wel voorstellen, dat ze er plezier in heeft.’

‘Maar voor een vróúw,’ zei Wiesje.

‘Ik zou er geen bezwaar tegen hebben als jij je ook eens wat meer in de inkomsten verdiepte in plaats van in de uitgaven.’

‘Je bedoelt dat ik moet gaan werken,’ zei Wiesje geschrokken. Ze was zo onzeker geworden dat ze van alles verwachtte.

‘Ik bedoel dat ik een extra hypotheek van dertien procent heb voor jouw zielerust,’ zei Hugo, ‘en dat ik het leuk zou vinden als je daar een klein beetje rekening mee hield als je weer een filantropische aandoening krijgt.’

‘De kerk,’ zei Wiesje.

‘Bij voorbeeld,’ zei Hugo.

‘Hugo,’ zei Wiesje dringend, ‘je wilt toch niet zeggen dat je bedoelt dat we dáárop moeten bezuinigen. Oh,’ zei ze huilerig, ‘had ik toch maar iets voor mezelf waarmee ik doen kon wat ik wilde.’

Dit werd Hugo te veel: ‘Jij komt niets te kort zou ik zo

[pagina 184]
[p. 184]

denken. Je hebt een vorstelijk huishoudgeld en méér kan ik je niet geven. Duizenden mensen zouden er tevreden mee zijn en jij...’

‘Maar dat bedoel ik niet Hugo,’ smeekte Wiesje.

‘Ik zou weleens willen weten waar jij die praatjes vandaan haalt. Je loopt hier rond alsof je het beter gewend was. En wat is daar nu eigenlijk van waar? Je moeder zit nota bene in de bijstand. Práátjes,’ Hugo begon zich werkelijk kwaad te maken.

‘Hugo dat bedoel ik niet,’ zei Wiesje maar weer eens. ‘Maar ik zou zo graag iets voor mezelf.’

‘Ik ook,’ zei Hugo kwaad.

‘Alles ís toch van jou,’ vond Wiesje.

‘Oh ja,’ zei Hugo, ‘weet je wat van mij is hier in huis, wil je dat weten? Het schoolgeld, de rekeningen voor de pianoles, de balletles, de tennisvereniging, het zakgeld, het gas, de krant, de weet ik veel... dat is hier allemaal van mij. Nog geen fatsoenlijke fles cognac wordt mij hier gegund. Zelfs mijn sigaar zit je soms uit m'n hoofd te kijken.’

‘Roken is niet goed,’ zei Wiesje.

‘Zo, is roken niet goed, weet je wat ook niet goed is: dat gemeier, dat gedram en dat gemier van jou, je bemoeizucht, je onnozelheid, je pedanterie, dat is een aanslag op iemands gezondheid.’ En Hugo gooide de beer die naast hem op de bank zat met een stevige smak lijnrecht in de speelgoedkist.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken