Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tobias (1985)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tobias
Afbeelding van TobiasToon afbeelding van titelpagina van Tobias

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.57 MB)

Scans (6.79 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tobias

(1985)–Marijke Höweler–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 85]
[p. 85]

9

‘Ze komen! Ze komen!’ roept Joshua. ‘Ze zijn al bij de brug,’ en ‘hoi,’ roept hij, ‘hoi hoi, ze gaan ons niet voorbij! Wel veertig, wel vijftig, met geweren op de rug en er is er een die heeft zo'n soort van...’ en hij struikelt bijna. ‘Wacht op mij, ik zag ze 't eerste,’ zegt Joshua nog, maar hij kan ze niet bijhouden en even later liggen ze langs de kant van de weg in het gras om te kijken en om die vermoeide vreemde fietsers goed te kunnen tellen en het blijken er maar elf te zijn. Ook als ze door 't land de bocht afsteken om ze nog eens voorbij te zien gaan, zijn het er elf.

‘Maar tóch,’ zegt Joshua, ‘toch zijn het er heel wat. Het belangrijkste is dat ze hier ook gekomen zijn. Even zo goed hadden wij vergeten kunnen worden. Daar leek het maar al te sterk op. Geef maar toe! Dat dacht jij, geef het maar rustig toe!’

‘Nog geen auto zelfs,’ zegt Daan, ‘nog geen paard en kar.’

‘Die komt,’ zegt Joshua, ‘gewis, die komt!’

‘Heil Hitler,’ roepen ze en ze dansen om hen heen, terwijl ze zijn afgestapt voor de secretarie.

‘Je kan slapen,’ zegt Joshua, ‘bij ons op 't voetbalveld,’ en hij wijst hoe ze daar komen moeten en hij vouwt zijn handen en legt er zijn hoofd op, ‘slapen, slapen, daarginder,’ en ze kijken hem vermoeid

[pagina 86]
[p. 86]

aan en een ervan lacht zo'n beetje. ‘Dáár,’ zegt Joshua en ‘kom maar,’ en begint al zo'n beetje vooruit te lopen en te lokken met zijn arm, maar ze blijven op hun zware fietsen staan leunen alsof dat voetbalveld van Joshua veel te ver voor ze is.

Dan verdwijnen ze in de secretarie en voorzichtig drentelen ze achter ze aan tot in de gymnastieken de toneelzaal en dan worden ze teruggestuurd en blijven nog een tijdje staan roepen: ‘Heil Hitler,’ terwijl ze springend proberen boven de hoge vensterbank uit te kijken. En net als Joshua op Mathieu zijn handen staat en bijna zien kan wat daarbinnen gebeurt, komt de buurman langsrijden en stuurt ze weg, alsof ze daar de ruiten in aan 't gooien waren en dan hollen ze naar huis en treffen hun vader in de keuken.

‘Weg hier,’ zegt Tobias, ‘weg.’

‘De Duitsers zijn er,’ zegt Joshua nog, maar de deur valt al achter ze dicht en ze horen hoe hij de sleutel omdraait.

Dan vormen ze een kleine optocht. ‘Ze zijn er, de Duitsers!’ en niemand komt naar buiten en daarom lopen ze maar terug over de dijk, waar ze hun vader tegenkomen, gebogen, of hij een zak aardappelen draagt.

‘Zeg het rond,’ zegt hun vader, ‘de kleine is Dood,’ en zwijgend lopen ze de andere kant op en Joshua vergist zich nog al eens met het kijken. Zodat hij ernstig is als hij het nieuws van de Duitsers vertelt en opgetogen als 't over de kleine gaat.

[pagina 87]
[p. 87]

‘Als jij dat kistje van kersehout moet hebben,’ zegt de wagenmaker, ‘dan wordt dat kersehout.’ En Tobias begint wat rustiger te worden nu hij koffie krijgt.

‘Ik breng het jou wel achterna, jij moet werk zat hebben nou, en groet Belle, wacht,’ zegt hij, ‘wacht even.’

Door de dorpsstraat en langs de dijk loopt hij met een pot geweckte pruimen in de hand. En als de koelte van de fles wat door het eelt daarvan begint door te dringen, dan meent Tobias dat ieder die hem ziet wel lachen zal, een volwassen man die op een weekse dag te voet gaat met een pot met kwetsen, dat doet een vrouw zelfs nog niet zonder papier eromheen. Maar daar had hij niet op kunnen wachten. ‘Dat hoeft niet,’ had hij nog gezegd, ‘neem er geen moeite voor.’ Dat kwam, omdat hij vergeten was dat hij niet met paard en kar was.

‘Van wie is dat?’ vraagt de buurvrouw, als hij de keuken binnenkomt, ‘die zijn op brandewijn.’

‘Zou ze dat lusten?’ vraagt hij.

‘'t Is te hopen, maar ik denk het niet, nee, ik denk dat Belle die niet blieven zal voorlopig. Zou jij er niet eens heen gaan, naar boven,’ vraagt ze dan, ‘dat wordt wel tijd hè, dat jij eens gaat kijken, en ben je naar de fotograaf geweest? Ik dacht, die blijft zo lang, die zal er wel aan denken. Zo schoon als die kleine is, zo is er geen een. Ik moet die jongens nog wassen, dat die ook naar boven kunnen om te kijken.’

[pagina 88]
[p. 88]

‘Die willen niet.’

‘Dat zal wel ja, maar 't zal toch moeten.’

‘Ik meen, die willen niet in bad.’

‘Dat kan wel zijn, maar ze gaan niet vuil naar boven,’ zegt ze en veegt zich de handen schoon aan de schort.

Maar Tobias maakt geen aanstalten naar boven te gaan en laat zich vallen op de keukenstoel.

‘'t Is mijn schuld,’ zegt hij, ‘ik had dat voor kunnen zijn’ - pet inde handen.

‘Wat zullen we nou beleven,’ zegt ze.

‘Zij is gestikt wél, is 't niet zo?’

‘Dat had te lang geduurd ja, dat is alles.’

‘Die was te zwak om goed genoeg te persen.’

‘Nou moet jij mij goed horen, denk jij dat ze daarmee geholpen is, dat jij hier zit te tobben? Allez, het gaat haar al slecht genoeg zou ik menen,’ en ze kijkt hem zo kwaad aan als ze koffie voor hem neerzet, dat hij die niet goed aan durft raken.

‘Drink op, straks is ie koud, en dan naar boven. Kom aan, Tobias,’ zegt ze dan, ‘kom aan, de Belle die schaamt haar eigen goed genoeg, daar heeft die jou niet voor nodig,’ en nou durft hij weer niet opkijken, omdat ie wel eens kon gaan janken. Hij had het even zo goed wel kunnen doen want nou jankt ie toch.

‘Maar,’ zegt ze, ‘maar,’ en dan veegt ze zich zelf de tranen uit 't gezicht met de punt van de schort en gaat ook aan de tafel zitten. ‘'k Weet best wat of jij denkt,’ zegt ze, ‘dat weet ik goed genoeg, maar

[pagina 89]
[p. 89]

dat moet je niet denken, dat is niet goed en 'k geloof niet dat het veel verschil uitgemaakt zou hebben als jij erbij geweest was.’ En hij hoort haar twijfelen.

‘Jawel,’ zegt Tobias, ‘jawel, geef het maar toe dat jullie kracht te kort kwamen. Die dokter, die kan nog geen big het kot uitduwen, die is nog te slap om... om... die is nog te slap om een vaars van de kar af te krijgen.’

‘Kom,’ zegt ze, ‘'t is oorlog, denk daar eens over na, wat of haar misschien bespaard is gebleven.’

Maar ze heeft hen geen van beiden overtuigd, en als hij de jongens aan ziet komen, loopt hij langzaam het trapje op.

‘Eerst wassen en dan naar boven, allez,’ zo hoort hij haar tegen ze zeggen en ze lijkt opgelucht dat het geen twijfel laat dat dat gebeuren moet.

 

In plaats van rechtsaf op de zolder, gaat hij naar links en doet de deur van Daans kamer open. Het ruikt naar lathyrus, het ruikt naar motteballen en naar kaarsvet. In het kinderledikant, de witte doopjurk maakt het driemaal zo lang als het is... Men heeft haar handjes trachten... en Tobias doet een stap achteruit, ze liggen open en zijn toch minder wit dan 't kleed dat ze draagt, en stil, zo stil, dat hij er bang van wordt en achter zich kijkt omdat hij meent daar wat te horen, en als hij niets ziet staan dan denkt hij toch gezien te worden en Tobias buigt zich naar voren en strijkt met zijn vinger door het zachte haar dat onder de kanten shawl vandaan

[pagina 90]
[p. 90]

komt die om het hoofdje heen is gelegd en het haar lijkt warm.

Tobias gaat zitten op de houten stoel die net zo crème geverfd is als het bedje. En dan ineens is het alsof de tijd zo soepel als een deken wordt en Tobias vrij is om te kiezen in welk jaar hij leven wil. Omdat alles wat gebeurd is zich paart aan wat erbij hoort. Of het van vandaag of van acht jaar geleden is, of tien, dat schijnt niet uit te maken. En wat hem overblijft is de verbijstering van hoe hij roerloos staan bleef toen het geluk voorbij kwam. Met open mond en uitgespreide armen, genageld aan de grond van vrees. Zozeer heeft het hem steeds aan moed ontbroken dat Tobias rilt van schaamte en meent dat men hem nu geen kans meer toevertrouwen zal, zodat hij zich bij daglicht nooit meer onder ogen komen kan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken