Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Van geluk gesproken (1987)

Informatie terzijde

Titelpagina van Van geluk gesproken
Afbeelding van Van geluk gesprokenToon afbeelding van titelpagina van Van geluk gesproken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.94 MB)

Scans (9.35 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Van geluk gesproken

(1987)–Marijke Höweler–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 113]
[p. 113]

20 Het recht op pudding

‘Ik heb je hulp nodig,’ had Thomas gezegd en daarmee zag Leo de bui die hij vreesde overtrekken. Dat was geen volzin waarmee een vader de verkrachting van z'n dochter aansnijdt.

‘Het wordt tijd, Thomas, dat jij met mij weer eens een fatsoenlijke tournedos gaat eten, je praat zo dun,’ had Leo monter door de telefoon gezegd en daar zaten ze dan.

Leo had die avond nodig moeten werken, maar Thomas was z'n vriend en had problemen. First things first.

‘Wat was er nou toch met je?’ vroeg Leo, terwijl hij de kaart zat te bekijken. Als hij ergens een hekel aan had, dan was het wel aan de sterretjes achter de gerechten met ‘indien voorradig’ onder aan de bladzijde. Eerst brachten ze je op een idee waarop je je dan instelde, om vervolgens te horen te krijgen dat het er niet was. Daar moet je jong en soepel voor zijn, dacht Leo spijtig.

‘Wat neem jij?’ vroeg Leo.

Thomas had de kaart al dichtgeslagen.

‘Eerst aspergesoep en dan tong,’ zei Thomas.

‘Daar staat een sterretje bij,’ waarschuwde Leo.

Thomas was niet in de stemming voor gezelligheid. Witte soep, witte wijn en witte tong, dat kon nooit leuk worden, dacht Leo afkeurend. Maar hij was niet van plan de avond te laten bederven en bestelde coquilles St. Jacques, chateaubriand en een mooie rode bourgogne voor zichzelf.

‘Als je me komt vertellen dat je gaat scheiden dan kan ik nu nog aan een ander tafeltje gaan zitten,’ zei Leo defensief.

Thomas glimlachte vermoeid. ‘Ik pieker er niet over.’

‘Geldzorgen?’ informeerde Leo.

Thomas schudde van nee. ‘Nee, het is veel beroerder, het gaat om Martje.’

[pagina 114]
[p. 114]

Leo's trek was ineens weg.

‘Martje?’ vroeg hij om tijd te winnen.

‘Ja,’ zei Thomas, ‘daarvoor ben ik hier.’

Leo voelde z'n bril wat naar beneden glijden door het zweet dat op z'n neus gekomen was en duwde hem weer op z'n plaats.

‘Wat is er met Martje?’ Leo kon de vraag nauwelijks door z'n strot krijgen en het klonk dan ook zeker niet uitnodigend.

Daarom besloot Thomas het onderwerp maar kort en zakelijk te behandelen, hij was überhaupt niet in de stemming geweest om met Leo te gaan eten maar nee zeggen viel ook niet mee. Thomas keek eens naar buiten om zich op de formulering te concentreren.

‘Martje is zonder iets te zeggen bij ons weggelopen.’ Thomas merkte dat het hem moeilijk viel om erover te praten. Zodra iets uitgesproken wordt, neemt het werkelijkheidsgehalte ervan toe. Thomas had een hekel aan praten over dingen die hem na aan het hart lagen. Barbara had daar geen verandering in kunnen brengen, hoezeer zij er ook haar best op had gedaan.

‘Je meent het,’ zei Leo, ‘waarom?’

‘Ik weet het niet,’ zei Thomas, ‘en nu,’ Thomas kon nauwelijks uit z'n woorden komen, ‘ze is in de war.’

‘In de war,’ herhaalde Leo, terwijl hij besloot de puree rondom de coquilles maar te laten voor wat hij was. ‘Hoe in de war?’

‘Wartaal,’ zei Thomas, ‘niet te begrijpen.’

‘Loof de Heer,’ dacht Leo, maar direct daarop realiseerde hij zich dat er wel eens verandering kon komen in Martjes toestand.

‘En,’ vervolgde Thomas terwijl hij z'n glas zo bevend opnam dat het tegen z'n tanden tikte, ‘ik ben zo bang dat het hetzelfde is.’

[pagina 115]
[p. 115]

‘Hetzelfde als wat?’ vroeg Leo, nu echt nieuwsgierig.

‘Als Lisa.’ Thomas kon zich ternauwernood bedwingen en voor het eerst zag Leo dat het niet goed ging met Thomas.

Hij legde z'n hand op Thomas' mouw en schonk diens glas vol. ‘Hier, drink op,’ zei Leo, ‘zal ik afrekenen, wil je de straat op?’

Thomas schudde van nee en Leo keek om zich heen wie er in geval van tranen allemaal getuige zouden zijn. Goddank geen bekenden.

‘Wat is er dan met Lisa?’ vroeg Leo en probeerde zich een Lisa in Thomas' leven voor te stellen. Het moest van vóór Barbara zijn, dat was wel zeker, maar Thomas had daar nooit maar dan ook nooit iets over verteld, dat viel Leo nu pas echt op.

‘Laat maar,’ zei Thomas, ‘het gaat erom dat ze een psychiater nodig heeft, een goeie.’

‘Zo erg zal 't toch niet zijn,’ zei Leo.

‘Ik wilde je vragen of jij die Van der Loo van psychiatrie op wilde bellen om te vragen of hij tijd voor haar heeft.’

‘Die knutselaar?’ vroeg Leo en haalde zich het groezelige uiterlijk van de zielkundige voor de geest.

‘Ik kan het niet zelf doen want ik praatte nooit met hem, en jij had wel contact met hem dus ik hoopte dat jij...’

Leo dacht na over het mooie contact dat Thomas hem toedacht.

‘Met alle plezier,’ zei Leo, ‘erg goed ken ik hem niet, maar het valt te proberen.’

‘Natuurlijk Thomas,’ wilde hij er nog aan toevoegen maar het kwam er niet van. Want opeens stuitte Leo's hulpvaardigheid op een visioen van Martje op een bank in een duister kamertje en die voyeuristische betweter die in z'n schrijfboekje de finesses over zijn intieme betrekkingen zou opkrabbelen. Dat moest er nooit van komen, wie weet wat dat kind er nog bij verzon en van hoor en wederhoor was geen

[pagina 116]
[p. 116]

sprake in die kringen. Leo hoorde de roddels al gonzen en kreeg het nog benauwder. Nee dat moest niet gebeuren zoveel stond vast. Maar hoe Thomas te overtuigen?

‘Thomas,’ zei Leo ernstig, ‘ik wil het natuurlijk voor je doen, maar zou je die nu wel nemen?’

‘Hoezo niet?’ vroeg Thomas, ‘ik hoorde hem altijd prijzen.’

‘Ja,’ zei Leo, ‘maar er is een hoop veranderd sinds je weg bent. Hij schijnt, nou ja, laat ik het er niet over hebben.’

Leo had op het punt gestaan een verhaal over Van der Loo's omgang met mooie studentes op te hangen, maar de parallel leek hem toch te zeer in het oog lopen.

‘Nou ja,’ zei Thomas, ‘als je wat anders weet.’

‘Natuurlijk vinden we er wat op,’ zei Leo, ‘maar overdrijf je niet een beetje?’

‘Nee,’ peinsde Thomas, ‘ik hoop het, maar ik ben bang van niet, er is geen aanleiding, evenmin als toen.’

‘Hoe weet je zo zeker dat er geen aanleiding was?’

‘Nee,’ zei Thomas, ‘uit haar briefje, vóórdat ze naar ons toekwam, bleek niets. Martijn weet ook van niets. Ik wilde dat je gelijk had,’ zuchtte Thomas die nu wat rustiger was geworden.

Leo begon de situatie steeds onaangenamer te vinden en hoopte dat Thomas van het toetje af zou zien. Zou hij zeggen dat er misschien toch een aanleiding was en Thomas geruststellen? Maar dan zou Leo de volle lading krijgen, dat wil zeggen, Thomas zou waarschijnlijk opstaan, weggaan en hem nooit meer willen zien en Leo was geen masochist. Leo begon een grondige hekel aan Martje te krijgen. Hysterische trut, hoe was het toch mogelijk dat Thomas zo op haar gesteld kon zijn? Maar ach, wat wist Leo ook van kinderen, behalve dat ze hem bespaard waren gebleven.

‘Leo,’ zei Thomas, ‘zou je me er morgen een kunnen bezorgen?’

[pagina 117]
[p. 117]

‘Wil je dat hij bij haar thuis komt?’

‘Ja,’ zei Thomas, ‘dat wil ik.’

‘Als je dat wilt, gebeurt het,’ zei Leo vastbesloten en begon te piekeren hoe hij aan die belofte zou kunnen voldoen. Telkens als hij een naam uit z'n geheugen opdiepte, moest hij hem weer verwerpen. Totdat hij het principe door kreeg. Al het spul uit de zachte sector dat hìj kende was per definitie onbruikbaar, omdat ze hèm kenden.

‘Ik zal het Rosa vragen,’ hoorde Leo zichzelf zeggen, ‘die zit daar goed in.’ Maar Rosa zou direct op Van der Loo komen en hij zou Rosa toch moeilijk uit kunnen leggen waarom dat geen goede oplossing was. Leo voelde zich zo in de steek gelaten, dat hij niets anders kon verzinnen dan voor zichzelf Martje uit te vloeken.

‘Ik heb ook nog aan de studentenpsycholoog gedacht,’ zei Thomas.

‘Dat is niks, die is voor studenten die gewoon te stom zijn om te studeren,’ zei Leo met volle mond omdat er haast was.

‘Nou, dat moet je niet zeggen,’ zei Thomas, ‘ik heb er wel eens studenten naartoe gestuurd en die knapten er behoorlijk van op.’

‘Ja, maar die hadden niet wat jouw dochter heeft,’ zei Leo.

‘Denk je?’ vroeg Thomas, ‘zou het zó erg zijn?’

‘Dat zeg je zelf net,’ zei Leo en dat moest Thomas toegeven.

‘Nee,’ zei Leo, ‘je moet het buiten de universiteit zoeken, daar zitten alleen debielen.’

‘Hoe kom je daar nou bij?’ zei Thomas.

Leo wees veelbetekenend naar zichzelf en wat vragend naar Thomas.

‘Je overdrijft,’ zei Thomas geërgerd en Leo vond het geen wonder dat Thomas gestraft was met zo'n dochter. Nee, Leo had zich niet in de eerste rij opgehouden toen de schuldgevoelens uitgedeeld werden. Wèl toen het om zelfmedelijden

[pagina 118]
[p. 118]

ging. Waaraan had hij dit wespennest verdiend? Ineens dacht hij aan Roos, die is niet lekker, had Roos gezegd. Maar waarom stond hij er nu opeens alléén voor? Thomas ging vrijuit, die kon daar ongecompliceerd somber zitten wezen. Als er één type was waar Leo een uitzonderlijke afkeer van had, dan was het de vroegopstaander en het soort dat nooit iets fout deed en Thomas had beide eigenschappen en wilde nog een toetje bovendien.

‘Ik ben blij dat ik met je heb kunnen praten,’ zei Thomas dromerig en keek inderdaad een stuk rustiger.

Ellende geven de mensen aan elkaar door, dacht Leo, als de een het kwijt is, betekent het alleen maar dat de ander er nu mee zit, ik in dit geval. Die zou hij eens aan Van der Loo voorleggen bij het dies, of kon hij dat ook alweer niet zeggen? Ja, daar was niets tegen, dat kon geen kwaad. En zo beloofde Leo dat hij Thomas de volgende morgen een psychiater zou bezorgen. Leo had liever een kudde hyena's bij Thomas afgeleverd.

Onderweg naar zijn hotel praatte Thomas monter over koetjes en kalfjes en bleef zelfs nog in de auto zitten toen Leo voor de ingang van het hotel parkeerde. Eindelijk leek Thomas het portier open te doen en uit te gaan stappen, maar toen schoot hem waarachtig nog iets te binnen dat hij nog nooit aan iemand verteld had.

Op weg naar huis reed Leo stapvoets van vermoeidheid. Remmen deed hij trouwens ook niet meer. Geheel onafhankelijk van wat de stoplichten onderweg van hem vroegen, gleed hij langzaam en onstuitbaar naar zijn bed in Buitenveldert.

Terwijl hij zijn tank onder de pergola parkeerde, had hij het gevoel dat hij droomde Thomas' koekoeksjong te zien, maar jammer genoeg was het de werkelijkheid. Daar stond Martje.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken