Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
X-Y-Z der muziek (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van X-Y-Z der muziek
Afbeelding van X-Y-Z der muziekToon afbeelding van titelpagina van X-Y-Z der muziek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.07 MB)

XML (1.48 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

X-Y-Z der muziek

(1936)–Casper Höweler–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

[Gluck, Christoph Willibald]

Gluck, Christoph Willibald (2 Juli 1714-15 Nov. 1787). De historische en artistieke beteekenis van dezen vernieuwer van de opera leert men het best kennen uit zijn voorrede van de opera ‘Alceste’, waaruit hier het belangrijkste volgt: ‘Toen ik het ondernam de muziek voor Alceste te schrijven, stelde ik mij voor, haar geheel te ontdoen van al die misbruiken die, of door de misplaatste ijdelheid der zangers, óf door de te groote toegevendheid der componisten binnengedrongen, sedert lang de Italiaansche Opera ontsieren en van het meest grootsche en schoonste aller schouwspelen het belachelijkste en vervelendste maken. Ik was er op bedacht, de Muziek tot haar ware taak te beperken: het dienen van de poëzie bij het uitbeelden van de gevoelens en van de situaties van het drama, zonder de handeling te onderbreken of haar door nuttelooze en overbodige versieringen te verzwakken; en ik ge-

[pagina 319]
[p. 319]

loofde, dat zij voor de poëzie hetzelfde moet zijn, wat voor een nauwkeurige en goed gecomponeerde teekening de levendigheid der kleuren is, en het wel geordend contrast van licht en schaduw; zij dienen de figuren te bezielen, zonder er de omtrekken van te veranderen. Ik heb een acteur dus niet in het hoogtepunt van den dialoog willen laten ophouden om op een vervelend ritornel te wachten, noch een woord op een voor de stem gunstigen klinker willen doorsnijden, om hem in een lange coloratuur met zijn mooie stem te laten pronken, of om te wachten dat het orkest hem met behulp van een cadens den tijd geeft weer op adem te komen. Ik meende dat de Ouverture de toeschouwers moet verwittigen van de handeling der opera, en er om zoo te zeggen de korte inhoud van moet vormen; dat de instrumentatie zich moet richten naar de belangrijkheid en de mate van hartstocht; dat men niet mag toestaan, dat een opvallende gaping tusschen de aria en het recitatief op dwaze wijze den zin verminkt, alsook de kracht en de hevigheid van de handeling te onpas onderbreekt. Ook meende ik mij met alle macht te moeten toeleggen op het streven naar een schoonen eenvoud: daarom vermeed ik het, met technische moeilijkheden te pronken ten koste van de duidelijkheid; ik heb het ontdekken van nieuwe effecten slechts van belang geacht, voor zooverre zij logisch door de situatie en door de uitdrukking vereischt werden; tenslotte is er geen enkele technische regel, die ik niet gaarne ten gunste van den indruk meende te moeten opofferen.’ De ‘schoone eenvoud’, waarover Gluck hier rept, is een der belangrijkste factoren van zijn muziek. Men hoort hem ook in de aangrijpen-

[pagina 320]
[p. 320]

de ouverture voor de opera ‘Iphigénie en Aulide’. Daar deze zonder onderbreking aansluit bij het eerste bedrijf, hebben Wagner en Schmidt haar voor de concertzaal bewerkt, door er een slot aan toe te voegen. Schmidt is daarbij met veel piëteit te werk gegaan, Wagner heeft de instrumentatie onnoodig veranderd. Van edelen eenvoud ook, doch liefelijker is de ouverture voor ‘Alceste’ (Decca K 771).

Onsterfelijk is ook de aria ‘J'ai perdu mon Euridice’ uit de opera ‘Orphée’ (H.M.V. DB 1723). Hoe mooi deze melodie is, terecht spotte Hanslick in zijn ‘Vom Musikalisch-Schönen’, dat men er even goed op kan zingen: ‘J'ai trouvé mon Euridice, Rien n'égale mon bonheur’. Van de verschillende geniale instrumentatie-effecten uit deze opera noemen wij er slechts een: in het openingskoor, dat klaagt over den dood van Euridice, bezigde Gluck Zinken, eeuwenoude blaasinstrumenten, die ten tijde van Gluck nog alleen gebruikt werden bij begrafenissen, waardoor hun timbre in de achttiende eeuw een sterk associatief vermogen had.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • Eliseus Bruning

  • Emiel Hullebroeck

  • C. Poustochkine