Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
X-Y-Z der muziek (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van X-Y-Z der muziek
Afbeelding van X-Y-Z der muziekToon afbeelding van titelpagina van X-Y-Z der muziek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.07 MB)

XML (1.48 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

X-Y-Z der muziek

(1936)–Casper Höweler–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

[Roussel, Albert]

Roussel, Albert (5 April 1869-23 Aug. 1937). Hij stamt uiteen oude familie van oorspronkelijk Vlaamsche industrieelen. Zeven jaar oud verloor hij zijn ouders; zijn grootvader, burgemeester van Tourcoing (N. Fr.), voedde hem op. Als jongen kreeg hij de gebruikelijke pianolessen, maar aan een muzikale carrière dacht hij eerst veel later. In verband met zijn wensch zee-officier te worden, ging hij naar Parijs voor zijn opleiding (1884). Wel had hij toen pianoles van den organist Stoltz, die hem bewondering voor Beethoven leerde. Als zee-officier maakte Roussel verre

[pagina 639]
[p. 639]

reizen, tot naar Cochin-China (1887-1894). Eerst in dezen tijd begon hij te componeeren, hoewel hij theoretisch zoo goed als niets wist. Zelfstudie uit een harmonie-leer maakte hem wanhopig. Toch ontstonden verschillende werken, o.a. een ‘Marche nuptiale’; een van Roussel's kameraden toonde dit stuk aan den dirigent Colonne, die er wat in zag. Deze waardeering, èn zijn zwakke gezondheid, brachten Roussel ertoe ontslag bij de marine te nemen. Hij trok naar Parijs om muziek te gaan studeeren bij Gigout. In 1896 richtte Vincent d'Indy zijn ‘Schola cantorum’ op; Roussel was er een der eerste leerlingen. D'Indy schoolde hem volgens zijn eigen inzicht: eerst contrapunt, daarna pas harmonie; dit is van invloed geweest op Roussel's stijl. Zes jaar was Roussel bij d'Indy; toen werd hij zelf leeraar aan de Schola (1902). In deze functie gaf hij les aan den zonderling Erik Satie, toen veertig jaar oud. Om zijn zwakke gezondheid woonde Roussel buiten. Dit weerspiegelde zich in eenige werken uit dezen tijd: ‘Rustiques’ voor piano (1906) en ‘Le Poème de la Forêt’; dit orkestwerk beschouwde Roussel als zijn eerste symphonie (z.o.). Merkwaardig, dat deze oud-zeeman de zanger van het bosch werd, terwijl de stedeling pebussy juist de zee bezong. Voorts ontstond toen o.a. het mooie ‘Divertissement’ voor piano en blaaskwintet (1906) en de eerste vioolsonate (1908). Nogmaals, nu als toerist, bezocht Roussel Indo-China en Britsch Indië (1909). Vruchten van deze reis waren het orkestwerk ‘Evocations’ (1911) en de balletopera ‘Padmâvati’ (1914-1918). Vrijwillig onderbrak Roussel het componeeren van dit werk. Want met het uitbreken van den oorlog

[pagina 640]
[p. 640]

gaf hij, ondanks zijn ongeschiktheid voor den militairen dienst, zijn krachten aan het ‘Roode Kruis’, wat hem bij het overbrengen van geneesmiddelen aan het front meermalen in levensgevaar bracht. In 1918 was zijn gestel zoo ondermijnd, dat hij terug getrokken ging leven in Perros-Guirec (Bretagne). Vanaf dit tijdstip was de geschiedenis van Roussel's leven die van zijn werken. Nadat hij ‘Padmâvati’ voltooid had, legde hij zich toe op ‘la musique pure’. Tijdens een verblijf in de bergen, (winter 1920) riep hij de lentesfeer op van het orkeststuk‘Pour une fête de Printemps’. In het rustige Bretagne ontstonden de mooie Suite in F (1926), bestaande uit Prélude in den trant van een Toccata, Sarabande en Gigue, de drie volgende symphonieën (resp. 1920, 1930 en 1936), het ‘Concert’ voor klein orkest (1926), het piano-concert (1927) en de prachtige ‘Pseaume 80’ (z.o.).

De bescheidenheid, die Roussel als mensch sierde, kenteekent ook zijn ingetogen muziek, die niet de waardeering vond, welke haar toekomt. Dat Roussel niet de gelijke is van het genie Debussy zal zelfs zijn grootste bewonderaar moeten erkennen: maar dat een Ravel hem zoo overvleugelde is toch niet geheel rechtvaardig. Roussel's stijl, dien men als een contrapuntische Debussy kan typeeren, is bijna steeds voornaam. Een uitzondering hierop vormt de hier en daar ietwat banale ‘Rapsodie flamande’, waarin Vlaamsche volksliedjes verwerkt zijn.

Evocations (1911). Dit orkestwerk geeft Roussel's herinneringen aan Britsch Indië. De invloed van Debussy's ‘Nocturnes’ is onmiskenbaar. I ‘Les Dieux dans l'ombre des cavernes’ beeldt de indrukken uit van een bezoek aan de grotten te

[pagina 641]
[p. 641]

Ellora, heiligdommen van Boeddhisten en Brahmanen. De muziek roept eerst de grootsche rust op, die deze mystische duisternis wekt. Wanneer het oog gewend is aan het donker, onderscheidt het de in de rotsen gehouwen verbeeldingen van godheden. Zoo teekent de muziek achtereenvolgens door chromatiek de bruutheid van den krijg, met rijke polyphonie de vreugde der opperwezens, en in verstilde klanken de teerheid der liefde en den vrede van het Nirwana. II ‘La ville Rose’. Feest te Jodpoer. Blij getinkel van het klokkenspel, machtig geschal van bazuinen en hoorns, een fraaie melodie voor fluit en Engelsche hoorn overgenomen door celli en alten, kortom feestklanken, die toenemen en zich dan in de verte verliezen. III ‘Aux bords du fleuve sacré’. Aan de oevers van den Ganges vereeren geloovigen de rijzende zon (vocalisen* voor koor). Een priester prijst de heilzaamheid van den stroom (de bariton-solo citeert een Hindoemelodie, die Roussel hoorde van een fakir). Met het omhoog gaan van de zon zwellen de hymnen aan tot machtige vereering.

Le festin de l'araignée (1912). De handeling van dit ballet is ontleend aan ‘La vie des insectes’ van den entomoloog Fabre. In een hoek van een tuin heeft een spin haar net gespannen. Mieren, kevers, sprinkhanen en andere insecten doen hun ijverig bedrijf. Een vlinder fladdert haar vreugde uit om den heerlijken zomerdag, doch komt om in het web. Een eendagsvlieg danst rond, purpur in den gloed der ondergaande zon, en sterft in het net. De insecten dooden de spin en begraven de eendagsvlieg met pracht en plechtigheid. De nacht daalt, een vuurvlieg cirkelt rond. Uit deze verfijnde balletmuziek werd

[pagina 642]
[p. 642]

voor concertgebruik een Suite samengesteld. Deze bestaat uit: Prélude, Entrée des fourmis, Danse et mort du papillon, Eclosion de l'éphémère, Mort et funérailles de l'éphémère. Het pastorale thema uit de Prélude klinkt ook in andere deelen (Col. LFX 47/48).

Le poème de la forêt (1906). I ‘Forêt d'hiver’. Tegen een achtergrond van verdeelde strijkers klagen achtereenvolgens Engelsche hoorn, klarinet en hobo over de droefgeestigheid van het wintersche woud. Dit tafereel gaat zonder onderbreken over in II ‘Renouveau’. Hoorn en gestopte trompet kondigen de lente aan. Een breede melodie van alten en celli, dan van hoorns en klarinetten, uit de vreugde om het herleven der natuur. In het gemurmel der lente klinken vogelgeluiden. III ‘Soir d'été’. Dit Andante der symphonie geeft den vrede van een zomernacht. Een alt-solo roept de sfeer van de schemering op, violen bezingen het landelijk geluk met een volksliedachtige melodie, tot weer de stilte heerscht. IV ‘Faunes et Dryades’. Een rondedans der boschgeesten, die voorbijtrekken. De melodie, welke den overgang van I naar II vertegenwoordigde, sluit nu weer den kring der jaargetijden en met de verstilling van de natuur eindigt het werk.

Pseaume 80 (1928). Oorspronkelijk is dit machtige koorwerk geschreven op de Engelsche vertaling van dezen psalm (R.K. psalm 79); later gaf Roussel er een Fransche versie van, die volgens Prunières een minder goed verband tusschen tekst en muziek bezit. De psalm bestaat uit drie nauw verbonden onderdeelen. I Allegro. Na den roep der hoorns smeekt het koor God als herder van Israël het volk nogmaals uit de ballingschap te verlossen, gelijk Hij

[pagina 643]
[p. 643]

weleer het uit Egypte leidde. Dan klinkt het koraal, dat door herhaalde terugkeer aan het werk eenheid geeft. Mannelijk roepen de tenoren den God der heirscharen aan (vers 5), doch bij de bede om mededoogen wordt de stemming weer moedeloos. Terwijl een deel van het koor zingt ‘Tu les as nourris d'un pain de larmes’ (vers 6), slaken de andere stemmen weeklachten, begeleid door slagen op de tamtam. In groote spanning eindigt het eerste deel: ‘Dieu des Armées, relève-nous’ (vers 8). II Andante. Het middendeel herdenkt, hoe God de kinderen Israëls als een wijnstok uit Egypte overplantte. De tenor reciteert (vers 9-11), het koor begeleidt met vocalisen. De melodie van het koraal, woordeloos gezongen door tenoren

[pagina 644]
[p. 644]

en bassen, maakt den overgang naar het volgende deel. III Allegro. Terwijl de tenor God smeekt, het volk te bevrijden van zijn vijanden (vers 12-18), mompelt het koor ‘Reviens, nous t'en supplions’. In de fuga ‘Ranimons nous et nous invoquerons ton nom’ zingen soms de sopranen alleen den tekst tegen vocalisen der andere stemmen. Met de gelofte, voortaan God trouw te zijn (vers 19), een koraal der stemmen begeleid door pizzicati van celli en bassen, klinkt het werk in vertrouwen uit.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • Eliseus Bruning

  • Emiel Hullebroeck

  • C. Poustochkine