weinig de uitgang, dat wij al dromende het transport met het zijn gaan verwarren.
Als deze mijmering ons wederom verlaat - wellicht was het een dagdroom - constateren wij met schrik, dat wij niet geheel los staan van het koude materialisme, omsponnen als wij zijn door het netwerk van onze dagelijkse taak, waarin wij de vervulling van ons levensdoel meer en meer denken te zien.
Bij het vieren van een jubileum vindt het gevaar, dat wij uit ons vervoermiddel niet meer naar buiten turen, zeer gemakkelijk een culminatiepunt. Dan versieren wij de levenstram van onszelf en onze medewerkers met zoveel bloemen, guirlandes en feestvreugde, dat wij minder dan ooit de weg kunnen zien. Dan wordt onze levenspromenade een tocht met een luxe-touringcar, die zijn weerga niet kent.
Het is deze droom en wellicht ook een weinig de ervaring van het heden, die ons uit zulk een feestelijke verkramping kunnen redden. Juist omdat wij plegen te dromen over de dingen, die wij missen of waarin wij althans tekort menen te schieten, ligt daarin onze kans om de betrekkelijkheid van een jubileum te zien. Immers, de mijmering brengt de betrekkelijkheid der dingen nader en kan, wanneer wij ervoor open staan, ons het verworven resultaat en het behaalde succes met grote reserve doen zien; naast het bouwen heeft somtijds het afbreken gestaan.
In dit licht bezien, wordt een jubileum geen aanhakingspunt voor een eenzijdige opsomming van hetgeen allemaal bereikt werd, doch een gelegenheid om de droom en de overpeinzing aan het woord te laten.
Toen ik mij dit realiseerde, kwamen de aanleiding tot en de aard van het geschenk voor de hand te liggen.
Na zovele jaren mochten wij toch weleens even uit ons vervoermiddel stappen en de frisse lucht van die grotere wereld inademen; vrijaf mochten wij voor een ogenblik nemen van onze eigen belangrijkheid en van de eenzijdigheid, die het voortdurend streven naar één doel in het zakelijke nu eenmaal eigen is.