Bouwen en afbreken
(1957)–G.H.M. van Huet–
[pagina 23]
| |
![]() | |
Gedachten over het ondernemerschapde redactie van dit jubileum-geschrift was van mening, dat in deze bundel opstellen rondom bouwen en afbreken toch wel een plaats diende te worden ingeruimd aan het bouwmeesterschap in het leven van de onderneming. Een controversiaal onderwerp. Weinig categorieën van functiedragers in ons maatschappelijk leven hebben in de afgelopen 60 jaar zó blootgestaan aan critiek en verguizing enerzijds, lof en erkenning anderzijds, met daartussenin vrijwel alle denkbare schakeringen van menselijke waardering in positieve of negatieve zin. In economicis werd voor de ondernemer een standbeeld opgericht door een Schumpeter: deze zag de ondernemer als de drager-bij-uitstek van alle dynamiek in het productie- | |
[pagina 24]
| |
proces; in menige planeconomie daarentegen bleek de ondernemer de ‘forgotten factor’. Verwarring was er echter in de publieke opinie, voor wie veelal de ondernemer de drager van het kapitalisme-in-ongunstige-zin was; welke opinie daarmee bewees, dat er geen reëel begrip aanwezig was voor de eigen aard van de ondernemersfunctie in onze maatschappij. En thans wellicht de twijfel, in hoeverre ondernemer, werkgever en manager identiteiten zijn. Een woord tenslotte, dat merkwaardig genoeg in de Engels-Amerikaanse taal geen eigen term werd waardig gekeurd, zodat men daar in de zeldzame gevallen dat men het nodig heeft volstaat met het Franse ‘entrepreneur’. Slechts in de Duitse en in onze taalwereld bestaat er een volwaardige term: Unternehmer, ondernemer, waarbij wij in Nederland in vrijwel alle organisatieverhoudingen echter de voorkeur geven aan het gebruik van de term ‘werkgever’, welke aan een geheel andere gedachtenwereld is ontleend. Maar het kan niet de bedoeling zijn, in deze feestbundel een streng-wetenschappelijke beschouwing te geven over de definitie van en vormgeving aan de ondernemersfunctie in deze tijd.Ga naar voetnoot1) Want hoe boeiend het zoeken naar een dergelijke definitie wellicht ook zou zijn voor de rasechte econoom, dan toch zou voor bijna alle andere lezers de mens in de ondernemer dreigen schuil te gaan achter een rationele functie-analyse, waar wij geen vat op krijgen. Dan liever een poging gewaagd - hoe netelig ook - om enkele gedachten over het ondernemerschap te formuleren zonder verantwoorde definitie als uitgangspunt. In de aanhef noemden wij de ondernemer de bouwmeester van zijn onderneming: hij, die vorm geeft en doelgerichtheid aan deze arbeidsgemeenschap, die hij - in vele gevallen - zelf creëerde of waarover hem | |
[pagina 25]
| |
op een zeker moment de leiding werd toevertrouwd. Mét deze leiding en met de daaraan verbonden verantwoordelijkheid zowel naar binnen als naar buiten groeide hij uit in statuur: ‘Schipper naast God aan boord’, zoals de oud-Hollandse zeemansformule het zo kernachtig stelt. De top van de ondernemingshiërarchie enerzijds, anderzijds - wil er van een werkelijk bouwen aan zijn onderneming sprake kunnen zijn - ook de bezielende leider van zijn bemanning. Hen bezielend, de kansen te grijpen, die zich aan de onderneming voordoen - om dan in harmonisch samenspel, in waarachtige teamgeest, daar het beste van te maken. Kansen waartoe? zal men wellicht vragen. Winst? Het dogma der winst-maximalisatie als hoofdmotief voor de ondernemer gluurt even om de hoek. Toch ligt daarin niet het zwaartepunt, al is het een niet te miskennen facet. Primair is waarschijnlijk: de kans om te scoren - als in een fair gespeelde wedstrijd. Scoren in de zin van: een stukje maatschappelijk succes boeken. Dat succes ligt primair in de verzekering van een menswaardig en stabiel bestaan voor zichzelf en de teamgenoten. Secundair in de verbetering dier bestaansvoorwaarden en in de expansie van de eigen onderneming en daarmee van het eigen ontplooiïngsterrein - waarvoor de winst een noodzakelijke voorwaarde is. En achter dat alles staat een stuk menselijke of zo men wil misschien mannelijke creativiteit, de voldoening over een stuk eigen denk- en handwerk, dat door zijn resultaten bewees, dat het een goed stuk werk was. Zo staat daar de ondernemer in onze maatschappij enerzijds als een bevoorrechte figuur: hem, wie het voorrecht van het leiderschap is gegeven en die daardoor grotere mogelijkheden krijgt eigen creativiteit tot haar recht te laten komen dan vele, zo niet de meeste van zijn medewerkers is gegeven. Bevoorrecht óók - normaliter - in inkomen en inkomensbestedingsmogelijkheden. Maar anderzijds staat hij daar ook als een figuur met extra grote verantwoordelijkheden. Zijn beleid en zijn beslissingen zijn veelal bepalend voor het wel en wee van een werk- | |
[pagina 26]
| |
gemeenschap, waarmee hij persoonlijk ten nauwste vergroeid is. De zakelijke tegenslagen worden tot een persoonlijke nederlaag; de strijd om het bestaan van de onderneming wordt meebeleefd en meedoorstreden met bijzondere intensiteit. En dat werkelijk niet in de eerste plaats om de zuiverfinanciële consequentie daarvan, maar omdat het hier een stuk levenstaak - zelfgestelde of zelf-mee vergroeide ‘Aufgabe’ - is geworden, waaraan de ondernemer zich met hart en ziel gebonden heeft gegeven. Over de vraag of deze verantwoordelijkheid naar buiten toe ook voldoende vorm en inhoud heeft gekregen, wordt in toenemende mate gediscussieerd. Men spreekt hier en daar over ‘democratisering’ van de onderneming, wat mede de schepping van een stuk toezicht op de onderneming - en daarmee op de ondernemer - zou moeten inhouden naar democratisch bestel. Hierover is zeker het laatste woord nog niet gezegd. De ondernemerswereld kan deze eis niet zo maar naast zich neerleggen. Maar er schuilt iets van de kwadratuur van de cirkel in het probleem, hoe men de top van de gezagspyramide in de onderneming onder censuur kan plaatsen, zonder aan zijn bezielend en creatief leiderschap werkelijke schade toe te brengen. In het voorafgaande werd weinig gewag gemaakt van het criterium, dat volgens de economische literatuur nu juist zo karakteristiek is voor het werkelijk ondernemer-zijn: het aanvaarden van het economisch risico in de ondernemings-gewijze geordende productie. De ondernemer als de exponent van de aanvaarding van de strijd om het bestaan als een waagstuk. Wie niet waagt, die niet wint. Geen maatschappelijke dynamiek zonder risicoaanvaarding daarvan. Langs die weg kwam Schumpeter tot zijn karakterisering van de ondernemer - in zijn hoedanigheid van risico-aanvaarder - als drager van de dynamiek in ons productieproces. Het is ook die functie, die de ondernemer - als maatschappelijke categorie - veel lof en erkenning heeft gebracht. De 60 jaar, die de uitgever van deze feestbundel thans achter zich heeft liggen, hebben vaak gedaverd van de strijd om | |
[pagina 27]
| |
het voor en tegen van onze maatschappij vorm, die stoelt op de private onderneming als houweel van ons productieproces. Ik meen dat de strijdende partijen - althans in onze westerse wereld - elkaar langzamerhand toch een heel eind tegemoet zijn gekomen. ‘Ni eet excès d'honneur, ni cet indignité’ geldt nog langer voor de private onderneming - is het in dit verband niet tekenend, dat in Engeland na enig geëxperimenteer met nationalisatie van gehele bedrijfstakken de Labour-gedachten thans gaan in de richting van verwerving van aandelenbezit door de staat in de grote N.V.'s? Om - zonder in de organisatievorm zelve in te grijpen - toch een plaats aan de bestuurstafel te kunnen veroveren, en als aandeelhouder mee te profiteren van de vruchten van goed ondernemingsbeheer. Dit wil in feite zeggen, dat stilzwijgend de onvervangbaarheid van goed ondernemingsmanagement, en daarmee van goed ondernemerschap, wordt erkend: van een ondernemerschap, dat een zeer groot stuk eigen armslag, eigen beslissingsrecht en eigen verantwoordelijkheid vooronderstelt, wil het niet denatureren tot een soort zetbaas-functie, zoals de strak gecentraliseerde plan-economie deze een tijdlang in de Sovjet-unie creëerde. En waarom deze onvervangbaarheid? Dan zijn wij terug bij Schumpeter's dynamiek: omdat het creatieve denken van een grote schare onderling onafhankelijke figuren en arbeidsgemeenschappen - de wereld der ondernemingsgewijze geordende productie en van het vrije ondernemerschap - op den duur een grotere dynamiek waarborgt dan de hiërarchie van de centrale plan-huishouding met zijn centralisatie van beleidsbeslissingen. Het ‘durchsetzen neuer Kombinationen’ is op den duur eerder gewaarborgd als de jacht open is voor velen, dan wanneer één jagermeester de touwtjes in handen houdt. Alleen: Schumpeter heeft in zijn definitie van wat hij onder een ‘neue Kombination’ begreep naar mijn mening een te eenzijdig accent gelegd op de technische aspecten van ons productieproces, en de menselijke aspecten van de onder- | |
[pagina 28]
| |
neming, die primair arbeidsgemeenschap behoort te zijn, verwaarloosd. Als hij stelt: ‘The function of entrepreneurs is to reform or revolutionize the pattern of production by exploiting an invention or, more generally, an untried technological possibility for producing a new commodity or producing an old one in a new way...... To undertake such new things is difficult and constitutes a distinct economic function’, dan ziet hij door zijn accent op deze nieuwe technologische ‘Kombinationen’ het feit over het hoofd, dat iedere nieuwe onderneming, ook als deze technologisch niets nieuws brengt, altijd een ‘neue Kombination’ is, n.l. een nieuwe combinatie van personen, die samen gaan proberen een succes te maken van hun werk van hoofd en handen. Is voor het succes van een nieuwe onderneming niet vaak de samenstelling van het team - van de bezielende kern van de arbeidsgemeenschap - van veel principiëler betekenis dan de technologie waarmee zij starten? Zó gezien heeft iedere bouwmeester van een onderneming ‘a distinct economie function’ - en niet slechts Schumpeter's technische innovator. Wie ooit de problemen heeft gadegeslagen, verbonden aan het dupliceren van een bestaande industrie op een andere plaats of in een ander land, weet, dat de beschikbaarheid van een goede technologie wel noodzakelijk doch lang niet voldoende is: er moeten nog talloze andere ‘neue Kombinationen’ tot stand worden gebracht alvorens de nieuwe onderneming tot bloei kan komen. In die situaties groeit de ondernemer. En daarom: hoed af voor het ondernemerschap. Onze zeevarende voorouders uitten hun ondernemingszin in de leuze: Navigare necesse est, vivere non’ - vrij vertaald: het is belangrijker te varen dan te leven. Staat ónze wereld niet in het teken van: ‘Entreprendre, c'est nécessaire; alors tout s'arrangera’?
g.a. kohnstamm |
|