terugverlangen. Of naar een doodgewone nering: patates frites kramen en zo. Die floreren en ze voorzien kennelijk in een enorme behoefte.
In onze onzakelijkheid willen we dolgraag plotseling zakelijk zijn. Gewoon ingrijpen, gauw resultaten zien. Ik geloof niet, dat vrouwen graag op de lange afstand denken. Van die opmerkingen: ‘dat kan nog jaren duren’ en ‘eer dat ingehaald is’ houden we niet. We geloven er ook nooit echt in, we schrikken wel even en we zijn wel van goede wil, maar ergens in ons doorgewinterd zakenvrouwenbrein is die zekerheid, die je van kindsaf gehad hebt, dat ons bestaan veilig is. En dan ineens merk je, dat ‘het’ weer beter gaat, we zijn er eigenlijk ongemerkt weer ingegleden. Alles kan weer; het leven, dat eigenlijk nooit veranderd was, ziet er anders uit. We zijn terug in het twee-keer-per-jaar-een-schilderij-tijdperk. En we nemen weer...... zonder ooit iets te geven?
In de oorlog wel, geloof ik. Toen deden we of het niks was, dat we samen het archief in het noodkacheltje op stookten of dat er een Verwalter op kantoor zat. We hielden ons groot, als we de zakenmannen bietenstroop zagen maken en we bleven doorpraten over de zaak na de oorlog, terwijl de aandelen niet eens meer genoteerd werden.
Hoe zit dat nu? Misschien zijn we nuttig door zo nu en dan niets te zeggen. Alleen maar te luisteren naar zakenmoeilijkheden - waar we trouwens toch geen antwoord op zouden weten - en die soms bij de man al pratend tot een oplossing schijnen te komen.
Wie weet, zijn we dan even echt de vrouw van een zakenman. Vallen en opstaan, we doen het wat stuntelig, maar we komen er.
Het gaat, zoals de vriendelijke mijnheer bij de bank tegen me zei, toen ik er voor het allereerst een rekening ging openen en in mijn verbouwereerdheid aanbelde, terwijl de deur openstond: ‘Het hindert niet, Mevrouw, het voornaamste is, dat U binnenkomt’.
nora van saent