Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De geest van tegenspraak (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van De geest van tegenspraak
Afbeelding van De geest van tegenspraakToon afbeelding van titelpagina van De geest van tegenspraak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.53 MB)

Scans (20.31 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De geest van tegenspraak

(1968)–G.H.M. van Huet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 47]
[p. 47]

Een woord in de stroom

Citeren en aanhalen staan taalkundig dichter bij elkaar dan men zou vermoeden. Citeren komt van het Latijnse citare, dat behalve ‘opwekken’ ook ‘op- of erbij roepen’ betekent. ‘Aan- of erbij halen’ komt op hetzelfde neer. In beide gevallen wordt te kennen gegeven, dat wij onze eigen gedachtengang opzettelijk onderbreken om de uitspraak van een ander in teschakelen - een plotselinge verandering van stem of toonhoogte, welke wij door het gebruik van aanhalingstekens zichtbaar maken. Misschien vinden sommige mensen, dat dit wel stáát, misschien ook redeneren zij, dat citeren het gemak dient: hoe dan ook, er zijn tal van boekjes in omloop, die ons hierbij willen helpen. Behoeft het betoog, dat het bestaan van dergelijke boekjes het citeren überhaupt een kwade roep heeft bezorgd, ongeveer op dezelfde wijze als het willekeurig aanwenden van symbolen de klad heeft gebracht in de symboliek?

En jawel, als men bij boeken rangen en standen gaat onderscheiden, dan blijken die citatenboeken wel in de laagste kaste thuis te horen. Zij vormen een hoogst deprimerende lectuur. Een niet van stilstaan wetende bandjir van ‘bonmots,’ spreuken, sententies of markante gezegden spoelt over ons heen, en men moet wel over veel eerzucht, of althans de nodige geldingsdrang, beschikken om zich hierin te kunnen storten. Dit komt gelukkig dan ook zelden voor. Wat evenwel niet zo zelden voorkomt, maar als een even hachelijke bezigheid mag gelden, is de gewoonte om als men iets te zeggen of te schrijven heeft, eerst eens bij het trefwoord in zo'n compendium te gaan neuzen, in de hoop iets saillants te vinden, dat men voor zijn betoog zou kunnen gebruiken. Over deze wijze van citeren willen wij nu niet spreken. Wij dichten haar, wie weet ten onrechte, effectbejag toe.

En evenmin zullen wij het hier over het citaat als bewijsplaats of documentatie hebben. Dit hoort namelijk thuis in de zogenaamde vakliteratuur en bezit alleen betekenis voor specialisten. Wat blijft er nu over, als wij deze twee categorie-

[pagina 48]
[p. 48]

en, de prestige- en de eruditiecitaten, hebben uitgescheiden? Dan rest ons het eigenlijke, spontane citaat, het citaat dat de vitaliteit van de eigen vondst en de kracht van een toverformule heeft en dat voldoet aan een alleszins aannemelijke behoefte. Dit citaat heeft immers niets met vertoon uit te staan, en het enige wat men erop tegen zou kunnen hebben, is, dat het mogelijk op een zekere afhankelijkheid wijst en de verdenking wakker roept, dat hier uit de tweede hand beleefd, gedacht en gevoeld wordt - met andere woorden dat een ander moet opknappen waartoe wij zelf niet in staat zijn. Dit - het moet worden toegegeven - is het penibele van elke aanhaling, en daarom kunnen wij rustig stellen, dat aan de wijsheid van de analfabeet een grotere waarde moet worden toegekend dan aan die van de erudiet. Wij reserveren de term ‘wijze’ dan ook bij voorkeur voor de niet-gestudeerde. Een oude boer, een simpele volksvrouw, de filosoof op het straatbankje is wijs, niet de briljante schrijver of belezen criticus, niet de van invallen overlopende essayist.

Maar wat zien wij nu? Zelfs die boer citeert, zelfs die elementaire bespiegelaar haalt aan, al was het maar doordat zij hun redenaties met ‘mijn vader zei altijd’ en ‘zoals mijn goede moeder me geleerd heeft’ doorspekken. Hier hebben wij het citaat in zijn dadelijkste vorm, en tevens op zijn best. Want het werkelijke citaat is niets anders dan dit: het onwillekeurige opduiken van een woord in de gedachtenstroom, dat een ander erin geworpen heeft en dat is meegevoerd op de gang, in de loop van een voortdurend voortgaand en veranderend leven. Als woord is het klaar en af, en in die afheid kan het zich plotseling als iets voorbeeldigs aan ons openbaren. Zullen wij het onderdrukken, weglaten? Maar dat zou afbreuk aan een natuurlijke overvloed doen. Zullen wij het in onze eigen tekst absorberen? Maar dat zou onbehoorlijk en dwaas zijn. En al even onbehoorlijk zou het zijn, als wij verzuimden te vermelden, aan wie wij deze gedachte, die niet van ons is, maar die vrijwillig in ons opkomt, eigenlijk te danken hebben. Het enige voorbehoud dat wij overigens laten gelden, hangt samen met onze drang tot nauwkeurigheid. Want een citaat, wil het die naam verdienen en willen wij er

[pagina 49]
[p. 49]

aanspraak op kunnen maken, moet allereerst precies zijn. Niet voor niets zet een verkeerd aangehaald woord de pennen in beweging. De schrijver van deze rubriek kan er over meepraten, met welk een hartstochtelijke acribie de lezers een passage of regel die ook hunzelf bekend is, in zijn letterlijke formulering wensen terug te vinden.

Het citaat is dus bovenal een begeleiding. Het vergezelt ons, misschien zonder dat wij het zelf beseffen, en op een gegeven moment komt het plotseling voor de dag. Wanneer wij het dan pakken en aanhalen, dit is in onze eigen tekst zetten, dan doen wij dit, omdat wij a graag een verwante ziel begroeten, b uitdrukking willen geven aan het idee, dat wij in een traditie leven (hetgeen onder andere inhoudt, dat bijna alles al eens een keer is gezegd), c de voorkeur geven aan een bestaande onverbeterlijke uitspraak boven hetgeen wijzelf te berde zouden kunnen brengen, en d graag een weerlicht laten schieten over onze eigen woorden. Dat dit weerlicht uiteraard van elders afkomstig is, is misschien betreurenswaardig, maar dan toch niet méér dan dat wij de hulp van een schilder inroepen om onze wand te versieren, of ons tot de goudsmid wenden ter verhoging van de schoonheid van onze geliefde: niets van onszelf is namelijk helemaal volmaakt. Geen enkele gedachte kan zo autoritair zijn, dat zij geen behulp van buiten zou behoeven. Waarom zou het ons dan moeilijk vallen de superioriteit van een ander te erkennen en hem in de gang onzer gedachten voor te laten gaan? Ten slotte is er slechts één ding waarom de schrijver zich heeft te bekommeren: zo te schrijven, dat ook een ander op zijn beurt hem zou kunnen aanhalen. Op die ogenblikken blijkt hij zijn eigen momenten van beroep op, en ontlening aan, anderen verdiend te hebben en draagt hij zijn deel bij tot de saamhorigheid der geesten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken