Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De geest van tegenspraak (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van De geest van tegenspraak
Afbeelding van De geest van tegenspraakToon afbeelding van titelpagina van De geest van tegenspraak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.53 MB)

Scans (20.31 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De geest van tegenspraak

(1968)–G.H.M. van Huet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 102]
[p. 102]

Een mening over iets

In een lezing over ‘de journalist en de publieke opinie,’ die Ernst Bieri, redacteur van de Neue Zürcher Zeitung, een paar jaar geleden heeft gehouden, bracht de spreker onder meer de merkwaardige omstandigheid te berde, dat er nauwelijks één groot man te vinden is, die zich niet met minachting over de pers heeft uitgelaten. Bieri zag als oorzaak hiervan, dat de pers het eerste machinale serieprodukt van de wereldgeschiedenis vertegenwoordigt en in haar afhankelijkheid van de gebeurtenissen van de dag, in haar afhankelijkheid ook ten opzichte van de lezer, juist diegenen die het ideaal van de opvoeding van het mensengeslacht in een zuiver geestelijke atmosfeer trachtten na te streven, hoogst verdacht moest voorkomen.

Er zou over die afhankelijkheid wel het een en ander te zeggen zijn. Het netelige is - en iedere ‘Zeitungswissenschaftler’ zal zich daarmee akkoord kunnen verklaren - dat kranten in den regel wel gelezen, maar niet bestudeerd worden; wij zien er te veel van, om werkelijk goed te kunnen zien, wat zij nu doen. Een enkele maal, zoals in de kwestie-McCarthy, wordt achteraf een poging gedaan om eens te achterhalen, wat zich allemaal heeft afgespeeld en in hoeverre het aandeel van de kranten in de keer die de dingen genomen hebben, kan worden vastgesteld. Het valt niet te ontkennen, dat men dan inderdaad iets vindt, wat op afhankelijkheid lijkt - afhankelijkheid namelijk ten opzichte van de dagelijkse feiten. Naar men in het boek van Richard Rovere over de sinistere senator kan nalezen, is de New York Times indertijd zo ruiterlijk geweest te erkennen, dat zij haar lezers eigenlijk een slechte dienst had bewezen door al die verslagen over de activiteiten van McCarthy af te drukken; maar tegelijk stelde het blad, geen andere keus gehad te hebben: ‘the remedy lies with the reader’. Met andere woorden: het is beter, dat een krant alle feiten meldt, ook al blijkt een deel ervan onjuist te zijn geweest, dan dat zij haar lezers meteen vertelt, welke feiten nu werkelijk feiten zijn en welke

[pagina 103]
[p. 103]

dit niet zijn. Er wordt aan de lezer dus iets overgelaten.

De lezer, dat is een beurtelings onderschatte en overschatte figuur. Maar toch wordt zijn waarde soms zeer zuiver aangeslagen. In het algemeen kunnen wij zeggen, dat hoe beter de krant is, hoe juister haar oordeel is over de lezer. Want de lezer is ten slotte de drager van de publieke opinie, en al is het waar, dat heel wat mensen zichzelf de vrijheid gunnen er vooralsnog over allerlei zaken geen mening op na te ouden, een bepaalde groep heeft die echter wel. In zoverre is de publieke opinie dus de opinie van hen die ergens een mening over hebben. Het is niet de opinie van allen, en zelfs niet die van een meerderheid; maar het is wel de opinie waarmee de journalist rekening houdt en waaraan hij vorm trachtte geven. Het is ook de opinie waarop hij van invloed tracht te zijn.

De Duitse bondskanselier schijnt onlangs op een partijdag van de christen-democraten zijn volgelingen te hebben opgewekt, voortaan wat meer aandacht aan de organen der publieke opinie te schenken. In een hoofdartikel in de Frankfurter Allgemeine onderwerpt prof. Sternberger deze uitspraak aan een nader onderzoek. Hij komt tot de verrassende bevinding, dat met de verwezenlijking van de democratische gedachte de invloed van de pers eer af- dan toegenomen is en dat hoe langer hoe meer regeringen en partijen er de voorkeur aan geven, zich door middel van demoscopische methoden (Gallup etc.) en aan de hand van mededelingen van belanghebbenden, als vakverenigingen, boerenstand, handel en industrie, een oordeel te vormen over hetgeen er zoal in het volk omgaat. De zogenaamde publieke opinie valt hiertegenover vrijwel in het niet. Terecht noemt Sternberger dit een misverstand, dat dan ook - hij haalt de verliezen der cdu bij de verkiezingen in 1961 aan - reeds de nodige desastreuze gevolgen heeft gehad. Publieke opinie, zegt hij, is een voortdurend, veelstemmig openbaar gesprek. Wie schrijvend in de openbaarheid treedt, wil geen macht, maar gehoor, wil antwoord. Als men over ‘communicatiemiddelen’ spreekt, moet men inderdaad iets op het oog hebben, dat kan communiceren. En men moet er zich ter dege rekenschap van geven, wie met wie communiceert.

[pagina 104]
[p. 104]

Dit alles lijkt een waarheid als een koe, maar het is goed, dat een man van gezag, die ookals journalist zijn sporen heeft verdiend, haar nog eens nadrukkelijk uitspreekt. In sommige landen - wij denken aan Engeland, aan Frankrijk - zal het niet zo moeilijk vallen, van een publieke opinie te spreken, hoe verward en onderling tegenstrijdig die misschien ook moge zijn. In andere landen, in Duitsland bij voorbeeld en bij ons, moet er heel wat gebeuren, voor zich een openbare mening manifesteert. Men heeft al gauw de neiging de zaak maar op haar beloop te laten en maakt zich ternauwernood enige voorstelling van hetgeen gebeurt. De grote mannen, de regeerders, de regenten, zullen het wel doen; ons niet gezien, wat zouden wij trouwens ook kunnen? De romanschrijver Bernhard von Brentano, een broer van de vroegere Westduitse minister van buitenlandse zaken, heeft, om zijn landgenoten eens uit hun culturele gezapigheid op te schrikken, een woord van Nietzsche aangehaald, dat ook in dit verband zeer wel op zijn plaats is. Nietzsche zegt: ‘Wat moet men nog het ergst boeten? Zijn bescheidenheid; zijn eigen behoeften geen gehoor te hebben geschonken; zich met anderen te verwisselen; zichzelf te laag aanslaan; de fijnheid van het oor voor zijn instincten verliezen. Dit gebrek aan eerbied jegens zichzelf wreekt zich door allerlei verlies: van gezondheid, vriendschap, euforie, trots, opgewektheid, vrijheid, vastberadenheid, moed. Men vergeeft zichzelf achteraf dit tekort aan gerechtvaardigd egoïsme nooit: men ziet het als bezwaar tegen, als twijfel aan een werkelijk ego.’ Het is aan de pers, dit ego mee te helpen ontdekken; en het een stem te geven, voor zover het reeds bestaat.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken