Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De geest van tegenspraak (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van De geest van tegenspraak
Afbeelding van De geest van tegenspraakToon afbeelding van titelpagina van De geest van tegenspraak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.53 MB)

Scans (20.31 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De geest van tegenspraak

(1968)–G.H.M. van Huet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 98]
[p. 98]

De gezonden en de gek

De kloof tussen kunstenaar en publiek is groter dan ooit tevoren, heeft de Rotterdamse socioloog dr. J.M.M. de Valk op een conferentie gezegd die dezer dagen door de Dr. E. Boekmanstichting is gehouden. Het thema van deze conferentie luidde ‘kunst en publiek,’ maar ofschoon er, geloof ik, wel drie preadviezen werden uitgebracht en een hele reeks kunstenaars naar hun mening was gevraagd, hebben wij over het beloop van de discussies maar weinig kunnen lezen. Alleen de rede van onze stadgenoot heb ik onder ogen gehad. Zij geeft stof genoeg tot overdenken.

Tot dusver heb ik niet bij mezelf kunnen uitmaken, of ik het helemaal met dr. De Valk eens ben, ja of nee. Er valt inderdaad veel voor de mening te zeggen, dat de communicatie-storingen die zich thans op alle levensterreinen voordoen, op het gebied der kunst wel het moeilijkst te bestrijden zijn gebleken. Dichters bedienen zich van een vrijwel hermetische taal, schilders negeren de menselijke figuur en leggen zich toe op haast wiskundige abstracties, het toneel vermeit zich gaarne in de ongerijmdheid, zodat de arme toeschouwer, met zijn honger naar normen, op zijn best alleen de chaos veraanschouwelijkt ziet. Daar staat echter tegenover, dat boeken thans veel hogere oplagen bereiken dan vroeger, het non-figuratieve zozeer mode is geworden, dat zelfs de reclame er zich mee inlaat, en het frenetieke applaus in de schouwburg niet langer uitzondering is, maar regel. Er zijn ogenblikken - de tijd der festivals levert ze in overvloed op - dat men zich afvraagt, of wij niet eer aan een teveel aan kunst dan aan een te weinig laboreren. Heeft de mensheid ooit zoveel muziek gehoord? Organiseerde men ook vroeger cultuurdagen en boekenweken?

Desondanks kunnen wij dr. De Valk volgen, wanneer hij vaststelt, dat de huidige maatschappij pluralistisch is geworden. En dat men eenvoudig ‘elkaars taal niet meer spreekt’. Wat heeft de man die te weten is gekomen, dat er zoiets als kunst bestaat, nog gemeen met zijn buurman die in de we-

[pagina 99]
[p. 99]

reld der materiële behoeften, van het geldverdienen, de jacht op succes en het onwedergeboren vermaak is blijven steken? Moet hij een houding aannemen, die impliceert, dat iedereen maar op zijn eigen manier moet trachten zalig te worden? Met andere woorden kan hij die hogere genoegens alleen voor zichzelf reserveren? Het is de verdienste van bovengenoemde organisatie, dat zij zich niet bij de gegeven toestand neerlegt. Zij doet daarmee trouwens niet anders dan al zoveel kunstbevorderaars vóór haar hebben gedaan, die, naar het beeldende woord van Matthew Arnold, de mensen trachten te bewegen ‘to rise from the unclean straw of their intellectual habits’. Wat dit betreft heeft E.M. Forster gelijk, als hij zegt, dat de hogere genoegens meer weghebben van religie dan van het dagelijks plezier: zij veranderen hun adept in een apostel. Wat voor beweegreden, tenzij bekeringsijver, zouden wij immers hebben, wanneer wij iemand vertellen: je moet dat-en-dat boek eens lezen, of: heb je dat stuk, die tentoonstelling al gezien? Het is een trek, te menselijk dan dat hij ons uitzonderlijk zou sieren, om aan anderen door te geven wat wij zelf ook maar ontvangen hebben. Het woord ‘communicatie,’ in dit verband gebruikt, doet eerlijk gezegd een beetje bloedeloos aan.

Ook als dr. De Valk zegt, dat de kunst thans een totaal andere functie in de samenleving bezit dan vroeger, zijn wij geneigd hem bij te vallen. Zoiets is na alles wat Malraux ons geleerd heeft, eenvoudig ‘gefundenes Fressen’. De kunstenaar is niet langer een sierfiguur, maar een baanbreker, een ontdekker. Hij is op zoek naar een ‘zingeving van het bestaan’. Maar ook hier bekruipt me op hetzelfde moment dat ik mijn instemming betuig, een zeker gevoel van twijfel. Is het waar, dat van de kunstenaar vroeger niet meer dan een ‘bevestiging van het bestaande levensdoel’ werd gevraagd? Zo'n term laat zich vlot neerschrijven, maar het staat me toch voor de geest, dat bij voorbeeld Plato - nota bene zelf een artiest - in een van zijn dialogen kunst ‘een waanzin’ noemde. En zelfs ging hij zo ver, toen hij zijn politieke theorie opstelde, de dichter de toegang tot zijn staat te weigeren, omdat, zoals hij redeneerde, een gezond mens (dat is de doorsnee burger) al-

[pagina 100]
[p. 100]

tijd het onderspit zal delven, wanneer hij het moet opnemen tegen een gek. In zijn Dialog vom Marsyas (een prachtig boekje, tussen haakjes) legt Hermann Bahr de mythe van de door Apollo geschonden sater aldus uit, dat Pericles zijn medeburgers tegen de krampen van het scheppen wilde behoeden: de gentleman behoorde zich door onaandoenlijkheid te onderscheiden. Kunstenaar zijn betekende: uiting geven aan zijn getourmenteerdheid. Mag men dit een ideale communicatie noemen?

Drukte Rembrandt het specifieke levensgevoel van zijn tijd uit? Of Baudelaire? Of Van Gogh? (Van diezelfde Van Gogh, die bij zijn leven zó weinig schilderijen verkocht heeft, dat het een aanfluiting zou zijn, van het ‘begrip’ van zijn tijdgenoten te spreken, hangen nu reprodukties in de nederigste kamers.) Het verschil tussen toen en nu ligt echter hierin, dat de vroegere maatschappij oneindig diffuser was dan die van tegenwoordig. Er bestond, dank zij het gebrek aan communicatiemiddelen, minder contact tussen de mensen onderling. Een schilder kreeg opdrachten van het hof, een dichter schreef voor een beperkte groep gecultiveerden, een musicus zat bij wijze van spreken aan het orgel van zijn kerk vastgeklonken. De regel ‘cujus regio, illius et religio’ kan men eigenlijk ook tot de kunst uitbreiden, want als een paus of koning een bepaalde wijze van schilderen of schrijven had aanvaard, gold zij vanzelf ook voor de rest. Maar vandaag, nu iedereen zichzelf is en recht op een eigen mening heeft, ligt het inderdaad voor de hand, de kunstenaar geïsoleerd te noemen. Dat de artiest die geen gehoor vindt, daardoor opvalt, ligt aan de grotere doorstroming in de maatschappij. Er is nu niet langer sprake van op zichzelf staande groepen: wij vormen een geheel, hoe atomisch wij ons verder ook gedragen. En in dat geheel, dat, anders dan vroeger, door de laagste gemene deler bepaald dreigt te worden, staan kunst en kunstenaar nu eenmaal niet bijster hoog aangeschreven. Amusementverschaffers, liedjeszangers, grappenmakers gaan voor. Dr. De Valk heeft er volkomen gelijk in, de kunst van vandaag vooral een zoeken te noemen. Maar dit houdt in, dat de kunstenaar dus nooit van te voren zeker van zijn zaak

[pagina 101]
[p. 101]

is. Hij is niet alleen niet zeker van zijn techniek (vandaar zijn experimenteren), maar ook niet van de dingen die eeuwenlang gegolden hebben, ontwijfelbare dingen als huis en hof, familie en liefde, land, beroep, deugd, schoonheid, God. Het publiek - daar is het publiek voor - wil echter zekerheid. En de staatsdienaar, die de mecenas vervangt, weet niets aan te vangen met die aartssubjectivist - de kunstenaar die de indruk wekt als wilde hij de hele boel op losse schroeven zetten. Bovendien wegen de materiële dingen nog te zwaar. Wie zou, voor het dilemma gesteld, dat in onze stad ofwel een onwaardeerbaar kunstwerk ontstond ofwel behoorlijk water door de leidingen zou lopen, niet zonder aarzelen het laatste kiezen? Kunst is, helaas, nog altijd een luxe. Een overdaad. En voor sommigen een waanzin.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken