Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De geest van tegenspraak (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van De geest van tegenspraak
Afbeelding van De geest van tegenspraakToon afbeelding van titelpagina van De geest van tegenspraak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.53 MB)

Scans (20.31 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De geest van tegenspraak

(1968)–G.H.M. van Huet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 108]
[p. 108]

Samen lachen of alleen

Het is niet waar, wat nogal eens wordt gezegd: dat er om te lachen op zijn minst twee mensen nodig zijn. Voor de lach geldt hetzelfde als voor het gesprek: als het moet, kun je het ook alleen af. Natuurlijk is het aan geen twijfel onderhevig, wat in beginsel verkieslijker is, in jezelf of met een ander praten, op je eentje of in gezelschap lachen, maar de restrictie, dat het er ter dege op aan komt, wie die ander of wat dat gezelschap is, lijkt me intussen hier toch wel geboden - er kunnen zich namelijk omstandigheden voordoen, dat je zou wensen alleen te zijn. Als zoveel mensen die voorkeur niet delen en ook niet zozeer dit onderscheid willen maken, dan komt dit, omdat zij eigenlijk niet in staat zijn een gesprek te voeren, noch met zichzelf noch met anderen. ‘Dat is het,’ zegt T.S. Eliot, ‘waarom de meeste mensen zo druk in de weer zijn.’ En waarom de inactieven zo graag zitten en praten.

Praten ook op papier. En lachen op papier. Maar alvorens het daarover te gaan hebben, wil ik eerst iets anders zeggen: namelijk dat men de lach op verschillende wijzen kan indelen: in de lach als aanval bij voorbeeld en de lach als verweer, in lachen om en lachen naar, en ook in lachen samen met de menigte en lachen in zijn eentje. Een uitputtende opsomming is dit niet, maar al die tegenstellingen bij elkaar geven wel aan, waar wij naar toe willen: de lach vooral als sociaal element te zien, als iets wat aantrekt of afstoot, verzoent of vervreemdt, verbindt of scheidt. Het is duidelijk, dat de lach van een bende jongens die een ongelukkige klasgenoot achtervolgt, of de lach die de neger James Baldwin begeleidt, iets anders is dan de lach die Toon Hermans aan zijn volle zalen weet te ontlokken. Toch lacht in beide gevallen een meerderheid. Het verschil ligt hierin, dat in het ene geval agressief, in het andere defensief gelachen wordt. Of ook, dat de jongens lachen om, en de zaal lacht naar. En ten slotte, dat de joelers samen, in vereniging, lachen, met een enkeling als mikpunt; en dat bij Hermans juist de enkeling de toon aan-

[pagina 109]
[p. 109]

geeft en zich tegen een toestand, een instituut, misschien wel een universeel verschijnsel in het bestel der wereld of in de menselijke natuur richt, en dat de toeschouwers, door hem voor deze ongerijmdheid of buitensporigheid geplaatst, geen uitweg weten en gewoon gaan lachen.

De lach is anders een geducht wapen, hij kan zelfs een zekere demonie bezitten. Ik herinner me uit de films over het proces van Neurenberg, die indertijd vertoond werden, een scène waarin de vroegere rijksmaarschalk Göring schuddend van het lachen in de stoel zat, die voor de individuele verhoren was klaargezet. De montage was knap gedaan, want het beeld van de halfleeggelopen dikzak verscheen na de afschuwelijkste taferelen, zodat het een moment leek alsof de vleesgeworden duivel daar zelf zat: een vals, gevaarlijk, intelligent en onbeschrijflijk indrukwekkend dier, dat niet zelf lachte, maar waarin het lachte - een scène om nooit te vergeten en het vreselijkste lachen dat ik ooit gezien heb. Het merkwaardige was, dat hier een man helemaal alleen lachte (wat onder deze omstandigheden moed bewijst) en dat terzelfdertijd in zijn lach het lachen van een vroegere meerderheid doorklonk, een meerderheid die hij niet had afgezworen, een meerderheid, bestaande uit een perfide, wrede en tevens domme tirannie met al haar handenopstekers en hielenlikkers: - het verschrikkelijke lachen van de ‘Kristallnacht’ en de concentratiekampen. Tien jaar eerder had het ook van moed getuigd, alleen te lachen, maar dan zou zo'n lach juist diezelfde tirannie gegolden moeten hebben. Dat die lach inderdaad soms gehoord werd en dat hij behoorlijk kon wonden, bewijst ons de naam Karl Valentin.

Op dit punt kunnen wij de draad van het begin weer opvatten en over de lachers praten, wier hilariteit tot ons komt via het papier. De moeilijkste kunst van allemaal, dit te bewerkstelligen: moeilijker naarmate die lach zich verder verwijdert van de glimlach. De humor van Thurber, Carmiggelt, Wodehouse of Heimeran is verrukkelijk genoeg, of liever: hij is bij uitstek zelfs verrukkelijk: fijn, droogjes, verlegen, gereserveerd - maar het werkelijke lachen is anders, nauwelijks fijn, allerminst bedwongen, dreunend soms, of schril,

[pagina 110]
[p. 110]

zo nu en dan magnifiek, zo nu en dan schamper, niet zelden onfatsoenlijk, en een enkele maal demonisch. Het is de paardelach van Rabelais, het stekelige geluid van Aristofanes, het sonoor geworden verzet tegen woede en treurigheid, dat Gogol kan laten horen, de schadelijkheid die ons blijft naklinken na het lezen van Swift. Ook een man als Henry Miller hoort in deze groep thuis, en ook hij is iemand die, of men hem aangenaam vindt of niet, in elk geval voor zich de eer mag opeisen, met zijn rug tegen de muur staande in lachen te zijn uitgebarsten - het lachen van één man tegenover een hele maatschappij.

De maatschappij hoort het en voelt zich bevreemd, gechoqueerd; maar het kómt voor, dat zij met die lach instemt, zoals de geschiedenis herhaaldelijk heeft bewezen, en in zo'n geval zal zij de man die die lach ontketend heeft, nooit helemaal vergeten. Een mooi voorbeeld hiervan vinden wij in Voltaire, wiens lach een Revolutie ontketende, wiens verzamelde werken in vijftig dikke delen nooit meer worden ingezien, maar die in één enkel boekje welks snerpende lach een tijdgenoot-filosoof gold, nog altijd voor ons voortleeft: Candide. Wat de maatschappij wel moeilijk begrijpt, is het feit, dat men op zijn eentje met zo'n lach van vroeger kan instemmen. Toen ik, als student, op een avond op mijn kamer voor het eerst Gogols Dode zielen las en daarbij hardop zat te lachen, kwam mijn hospita met een blad met twee koppen thee binnen. Zij dacht, zei ze, dat ik niet alleen was en een vriend op bezoek had. In mijn hart geloof ik, dat ze heel goed wist dat er niemand was gekomen, maar dat ze er zich eens van wilde overtuigen, wat daarbinnen nu eigenlijk gebeurde. Stel je voor dat een van haar heren ineens gek geworden was!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken