Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De geest van tegenspraak (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van De geest van tegenspraak
Afbeelding van De geest van tegenspraakToon afbeelding van titelpagina van De geest van tegenspraak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.53 MB)

Scans (20.31 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De geest van tegenspraak

(1968)–G.H.M. van Huet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 111]
[p. 111]

De geest van tegenspraak

De geest van tegenspraak, zo onuitstaanbaar meestal in een mens, in iemand met een pak aan en die zijn ogen op je gericht houdt en met wie je dank zij bepaalde omstandigheden nu eenmaal moet praten - diezelfde geest kan opwekkend en verrukkelijk zijn, wanneer hij besloten blijft binnen de kaften van een boek. Dat betekent, dat een mens en een boek niet hetzelfde zijn, ook al houden wij het er weleens op, dat die boeken de meeste waarde bezitten, waarin de overgang tussen mens en schrijver direct, spontaan, kortom natuurlijk, is geweest. Een betwistbaar standpunt. Ik denk aan Valéry, tot wiens credo het behoorde, dat al wat vanzelf kwam en hem weinig of geen moeite kostte, buiten hem om tot stand kwam en dus waardeloos was. Ik denk aan Leonhard Frank, die drie maanden aan de eerste halve bladzijde van Die Räuberbande moest werken. Ik denk aan de theorie van Van Deyssel over het peredrupsje: niet op de beschrijving van de smaak van het peredrupsje komt het aan, maar op het vermogen bij de lezer het gevoel te wekken, dat het zuigen op zo'n peredrupsje begeleidt.

Het is om al deze dingen, om de indirectheid, het werk, de kunst, dat wij vaak boeken boven mensen prefereren. Mensen in bruto staat bezitten het voordeel, de onweerlegbare adel, dat zij zijn wie zij zijn: een levend drama, een reiziger op weg naar dood en eeuwigheid, een verschijning tussen donker en donker. In een enkel geval: een wezen dat tegen de rest van de wereld kan opwegen. Helaas ook wel: een lastig en onhandelbaar sujet. Maar laat nu dit sujet artiest zijn en boeken kunnen schrijven - dan zetten wij ons uit eigen beweging bij hem neer, laten wij ons met een gesprek met hem in en komen gesterkt en monter van dit samenzijn vandaan. Een werkelijk gesprek zou in ruzie geëindigd zijn of had ons zo'n verwarrend of deerniswekkend idee van onze gesprekspartner gegeven, dat wij hem niet graag een tweede keer zouden willen ontmoeten. Nu echter zorgen wij ervoor, dat zijn geschrift binnen ons bereik blijft; wij pakken het tel-

[pagina 112]
[p. 112]

kens op, lezen erin, leven ermee - wij zijn blij, dat het kort en goed bestaat.

Ongetwijfeld schuilt er in deze houding iets farizeïsch, en wat men ook van niet-lezers moge zeggen, aan déze ondeugd maken zij zich in elk geval niet schuldig. Hun bestaan is minder tweeslachtig dan dat van hem die met boeken omgaat. Hier ligt ook, dunkt me, de tragiek van het miskende genie, dat bij zijn leven geschuwd werd en na zijn dood voor talloze lezers een aanwezigheid betekent - zij het dan in de vorm van boeken op planken. Maar deze aanwezigheid is niet bloedeloos. Men leze maar eens het prachtige opstel van Max Rychner, ‘Junger Mensch, Büchern ausgesetzt’, waarin de Zwitserse criticus van zijn schooljaren vertelt, tijdens welke hij samen met een vriend de literatuur ontdekte. Kleist vooral was het, die hun als een openbaring voorkwam. Zoals Kleist wilden zij leren schrijven, en wanneer zij zijn zinnen hielden naast die der modernen - onder wie zeer groten en succesrijken - dan kwamen zij tot de slotsom: hij alleen vult hetgeen hij geschreven heeft helemaal, wat hier voor ons zweeft is zonder ballast.

Het toeval wil, dat juist deze week de sterfdag van dezelfde Kleist wordt herdacht, die, op een mistige novemberdag honderdvijftig jaar geleden, in het gezelschap van een vrouw die hij nauwelijks kende, vrijwillig de dood is ingegaan. ‘Mein Leben, das allerqualvollste, das je ein Mensch geführt hat,’ stond in een der brieven te lezen, die hij achterliet, en het waren geen loze woorden. Desondanks: wie onder zijn huidige bewonderaars zou een eindweegs met hem zijn opgetrokken, wie had in de verwezenlijking van zijn onaangepaste plannen willen delen, wie zou zelfs maar zijn gezelschap hebben gezocht? Het is buiten kijf, dat de dingen waarmee Kleist zich op papier bezig heeft gehouden - de raadsels van het bestaan, de onoplosbare tegenstellingen die wij zelf ook waarnemen, zoveel hartverscheurends, zoveel irritants - ook de dingen waren, die zijn dagen vergiftigden en zijn persoon tot een ‘onmogelijk mens’ maakten: dwars, vol tegenspraak, onberekenbaar, niet te hanteren. En zo wierp de gemeenschap hem uit. Wij echter laten ons meenemen op de gang van zijn proza...

[pagina 113]
[p. 113]

Steeds weer boeken. En een steeds beklemmender gevoel van farizeeërschap. Of liever: van eenzelfde soort maatschappelijkheid, weliswaar vriendelijker, bedaarder, onschadelijker, maar in den grond even meedogenloos als de conventionaliteit die de gehelmde en gekuifde van haar tafels weerde, omdat men zijn taal niet kon verdragen. Wij ook verdragen zijn taal niet, tenzij op papier. En wij verdragen nog minder die kleine tegenspraken, honderden per dag, die wij door een vals prestigebewustzijn of behoefte aan zelfhandhaving ingegeven zien. Wij bewonderen de kleine jongen van wie Rychners landgenoot, Carl Burckhardt, vertelt. Een vogel kwam de kamer in gevlogen, fladderde en vond de weg naar buiten; waarop de oude kinderjuffrouw zei: ‘Die heeft geluk gehad!’ Dat zit nog, dacht de jongen, maar hield het voor verstandiger, dit maar niet te zeggen. - Wij zouden willen, dat alle mensen, schrijvers inbegrepen, even verstandig als die kleine jongen waren. Hij bewaarde zijn opmerking tot later, tot hij zijn bezwaren zou kunnen articuleren, met de pen in de hand zijn tegenspraak uitbreidend en veralgemenend - in een boek.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken