Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De geest van tegenspraak (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van De geest van tegenspraak
Afbeelding van De geest van tegenspraakToon afbeelding van titelpagina van De geest van tegenspraak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.53 MB)

Scans (20.31 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De geest van tegenspraak

(1968)–G.H.M. van Huet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 123]
[p. 123]

Op zoek naar een roman

Wat zit er toch in ons volkskarakter, dat zoveel Nederlandse schrijvers, zodra zij de pen oppakken, in een soort van mismoedigheid vervallen, een mismoedigheid die hen niet meer zal loslaten, voordat hun boek voltooid is? Ik moet voor een oude dame een roman uitzoeken, die, naar zij uitdrukkelijk heeft gevraagd, modern is, maar niet zo zwaar op de hand, niet somber. Het begrip ‘modern’ kan men natuurlijk zo ruim nemen als men zelf wil, maar voor het gemak heb ik me tot de naoorlogse literatuur trachten te bepalen, en het is een en al naargeestigheid dat me naar de keel springt, een wolk van onbehagen hangt om me heen, en na drie kwartier zoekens en lezens besluit ik de grenzen van het gebied van exploratie te verleggen: het ‘templum’ dat ik aanvankelijk had afgebakend, levert me niets op.

Zouden de mensen die dit alles neerschrijven, het nu ook werkelijk menen? De grauwheid schreeuwt ons van de pagina's tegemoet, de regels vol introspectie worden ternauwernood door dialogen onderbroken, er wordt gedacht, gepeinsd, getobd, ‘flashbacks’ van een ongelukkige jeugd wisselen het geteem af, dat de schrijver door zijn huidige gesteltenis wordt ingegeven, en zo drentelt het relaas door tot het genadig einde. Misschien, denk ik, is het een reactie op de ‘lollige’ stemming die in ons nationale leven gewoonlijk overheerst. Misschien ook hebben die mensen inderdaad het gevoel zoveel tekort te komen. Maar is de zelfbespiegeling waarvan die duizenden bladzijden het resultaat zijn, niet het zekerste middel om radeloos te worden, en voert het voortdurende bezigzijn met zichzelf niet onafwendbaar naar een morele kater? Aanklachten genoeg: tegen de ‘anderen,’ tegen de tijd, tegen het voorgeslacht, tegen de omstandigheden, tegen God, tegen de eigen ideeën en wensen, de eigen idealen: maar nooit ofte nimmer tegen zichzelf, nooit tegen de eigen schrijvende en aanklagende persoon.

Het vervelende is, dat het de Nederlander over het algemeen niet is gegeven, episch te zijn en levens die hemzelf

[pagina 124]
[p. 124]

vreemd zijn, te verbeelden. Als een dichter klaagt, alla, hij moet zich in elk geval uitstorten, en bij voldoende subtiliteit kan hij er ons van overtuigen, dat hij het volste recht van de wereld heeft zich eenzaam te voelen. Niet aldus in proza. Want het proza vraagt afstand en objectiviteit, het ontluistert elk zelfbeklag tot sentimentaliteit, het ontmaskert - precies zoals de televisie doet - gemakkelijk elke pose. Er schuilt geen geringe zelfbevrediging in dat hardnekkig uitbeelden van frustraties en nederlagen, geen gering gebrek aan liefde in die aanhoudende schildering van liefde die men zelf tekort gekomen zegt te zijn, geen geringe hoogmoed in die behoefte om steeds weer, en al is het ook in de druilerigste termen, over ons eigen leven te spreken - het gevolg is, dat wij anderen nauwelijks kunnen laten gelden.

Allicht zou het onzinnig zijn, hier van een nationale fout te willen spreken. Zelfzucht en vrees de dupe te worden zijn niet aan landsgrenzen gebonden. Maar terwijl elders een maatschappelijke ordening het de schrijver gemakkelijk maakt zijn onlustgevoelens een vreemde gestalte te verlenen, en het bezigzijn met de vorm in zoverre therapeutisch werkt, dat hij gedwongen wordt een radicaal op zichzelf betrokken standpunt op te geven, stort hier bij gebreke aan een dergelijk kader de penvoerder steeds weer op zichzelf terug. En dan schildert hij zichzelf in een trein - de mensen rondom hem hebben vrijwel geen gezichten, en voor zover zij gezichten hebben, zijn deze afstotend - rijdend naar zijn dood, rijdend naar de catastrofe, rijdend in ieder geval naar weer een stuk onlust. Als de bel gaat, en hij doet open, ziet hij, boven aan de trap staand, zijn hele leven als in een flits naar beneden schieten. De aanwezigheid van de vrouw naast hem prent hem des te heviger in, dat hij alleen is, altijd alleen is geweest en altijd alleen zal blijven. Hij komt, hoe kan het anders met een dergelijke fundamentele houding, vrijwel geen ogenblik van zichzelf los. Een voordeel is: dat hij ‘ik’ zegt en dat men dus weet, waar men met hem aan toe is. Het is dan ook ondenkbaar, dat hij geen ‘ik’ zou zeggen, hij die eerder bereid is van een ander mens dan van zijn eigen gesteldheid af te zien en zijn eigen figuur in dit platte en vlakke land zo-

[pagina 125]
[p. 125]

zeer au sérieux neemt, dat de enige verontschuldiging voor het bestaan van anderen hierin is gelegen, dat zij hem, de schrijver, hebben voortgebracht.

In een van zijn essays uit Notes on Life and Letters zegt Joseph Conrad: ‘Een romanschrijver die van zichzelf zou denken, dat hij van een beter maaksel is dan andere mensen, mist al direct de eerste voorwaarde tot zijn beroep. De gave van het woord is heus niet zoiets bijzonders. Een man die in het bezit is van een wapen op de lange afstand, wordt door dit enkele bezit nog geen jager of krijger; er zijn nog heel wat andere kwaliteiten nodig, voor hij het een of het ander is...’ De tirade is te lang om haar hier volledig aan te halen; laat ik volstaan met de vermelding, dat Conrad van de schrijver speciaal geduld vraagt, geduld met de eigenaardigheden der mensen en hun kleine fouten. Conrad schreef veertig jaar geleden en voor Engelsen. Had hij nu en voor Nederlanders geschreven, dan zou hij het geduld waarvan hij sprak, een andere richting hebben moeten geven en het als het vermogen om althans een tijdlang zichzelf buiten beschouwing te laten, moeten interpreteren. Wie zou, bij een solipsisme als waarvan driekwart onzer romankunst getuigt, niet eenzaam en verbitterd raken?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken