Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De geest van tegenspraak (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van De geest van tegenspraak
Afbeelding van De geest van tegenspraakToon afbeelding van titelpagina van De geest van tegenspraak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.53 MB)

Scans (20.31 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De geest van tegenspraak

(1968)–G.H.M. van Huet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 141]
[p. 141]

Niet tégen de mensen

Het is lastig, als de natuur je met een paar slechte ogen heeft bedeeld, die bovendien met het vorderen der jaren weigeren zich naar één bril te gedragen. Thuis, achter de krant of aan de schrijftafel, gaat het nog, maar nu ik hier op de Elsschottentoonstelling rondloop en te begerig ben om me iets, van dichtbij of van veraf, te laten ontsnappen, is het bijna onbegonnen steeds de juiste afstand te bewaren: de overgang van het kijken naar het lezen, van het lezen naar het kijken, is ‘snel als het wisselen van hemd’. Ten einde raad neem ik zo hier en daar beide brillen maar af en plaats me met het blote oog vlak bij de foto's die, oud en bruin, aan de wand hangen en waarop soms een pijl de plaats aangeeft, waar wij temidden der schoolkinderen de gezochte zullen vinden. Een klein manneke kijkt me aan, met een inderdaad wat groot hoofd, maar met de omschrijving ‘bolle kop,’ die ik even later zal tegenkomen en die zinspeelt op hetzelfde ventje, ben ik het niet eens. Het is een jongen als een prins, deze koekebakkerszoon, dat wil zeggen aristocratischer dan de meeste prinsen: een paar koele, vorsende, hyperverstandige ogen, een gereserveerde en onbekrompen mond. Het woord wetend komt in me op, maar dat is natuurlijk romantiek; en dan treft nog even het handje dat zich in de arm van de buurman heeft gelegd. Een gebaar dat ‘niet tegen de mensen’ schijnt te willen zeggen...

Het is een prachtige tentoonstelling. Alles is hier bij elkaar, een heel mensenleven. Het kleine mannetje groeit op tot de ruiterlijke jongeling die onder zijn rare pet - hier ook in concreto aan de muur gehangen - dezelfde koele distantie blijft bezitten. Niet voor hem het snaakse gebaar met bierpullen en rookgerei; hij blijft kalm. Zo zal hij ook op de latere portretten staan, alleen of met anderen, maar steevast met een immense waardigheid, die de klein- of goedburgerlijke uitdossing niet vermag te loochenen. ‘Self-possessed,’ zeggen de Engelsen. Ergens in al die rondheid en gezapigheid raadt men een steenharde kern, bazalt zal eerder kapot-

[pagina 142]
[p. 142]

gaan, diamant zal niet scherper kunnen krassen. De brieven die hier in het rond liggen, leveren de uitleg bij deze tekst - zo wij deze uitleg al nodig hebben, wij kennen immers de boeken. Maar toch is al deze franje machtig interessant, de uitlating in een der brieven ten spijt, dat men aan de boeken genoeg moet hebben, dat het leven van een schrijver er niet toe doet, dat het verwaarloosbaar is, hoe hij er uitziet, wat hij verder uitvoert in het leven, bijna zouden wij zeggen: wie hij is. Gezegende anonimiteit van de beeldenmakers der kathedralen.

Maar natuurlijk, je wilt toch iets weten, iets meer te weten komen dan wat dat dozijn boeken je heeft verteld. Wij kennen de daden van Napoleon, leren zijn jaartallen, de jaartallen van Europa, uit ons hoofd, ondergaan zijn mythe, en dan ineens is er een schrift, een onaanzienlijk schooljongenscahier, dat ons ontstelt, omdat wij daar in onbeholpen letters die Naam zien staan. Schrift, handschrift, kan ontroeren: als sporen in versgevallen sneeuw. Het kan lang moeizaam, kinderlijk blijven, wat stijfjes en plechtstatig, zoals hier, maar voor ge het weet, heeft het zich gezet, tussen het verblijf te Parijs en dat te Rotterdam in is het opeens vloeiend en soepel geworden, en dan is ook de tijd daar voor het epische vertellen. Wie had gedacht, dat Nazareth... Wie had gedacht, dat de Rotterdamse Snellinckstraat nog eens een meesterwerk zou voortbrengen? Ook het huis daar, nu mét gordijnen, is op de tentoonstelling afgebeeld. In gedachten feliciteren wij de bewoner van toen, die dit onderkomen heeft weten te ruilen voor dat in de Antwerpse Lemméstraat: een huis, eerlijk verdiend in de reclame en dat precies bij hem past. De brillen in de hand, vergast ik me aan het interieur dat de fotografieën tonen - het kan niet Belgischer, de stoelen in het gelid, de betimmeringen, de kelims, maar er spreekt al met al toch een gedempte zwier uit. Zoals trouwens ook uit het brievenhoofd: ‘Licentiaat van de Hogere Graad in de Handels-, Consulaire, en Koloniale Wetenschappen’. Maar dit is de afdeling van de heer De Ridder.

Onzin. Alfons Jozef De Ridder en Willem Elsschot zijn immers één. Ten bewijze diene het nederige en prozaïsche

[pagina 143]
[p. 143]

hoekje met bureau, schrijfmachine, pijpenstandaard en telefoongids. Hier kwam het geld binnen, hier kwamen ook, bij wijze van overschot (o literatuur), de boeken tot stand. Terugwandelend door de zalen der tentoonstelling, worden wij trouwens gewaar, dat alle namen kloppen. Willem uit Tsjip is dezelfde zoon die nu arts is en voor wie zijn vader indertijd een goed woordje bij Jan Greshoff deed om een gedicht van hem geplaatst te krijgen, omdat ‘de jongen zoiets natuurlijk heerlijk zal vinden’. Zo is er Adele en Ida, beiden uit de boeken en beiden gezeten in de huiselijke kring, en ten slotte ook de kleine Jan, half-Pools en Tsjip genaamd door zijn grootvader, wiens oogappel hij is en die in het meest poëtische einde dat de Nederlandse romankunst kent, zich bereid verklaarde ‘afstand te doen van alles in ruil voor de ademtocht van dat jonge leven’.

De tragedie, zo staat er in een van de ons voorgelegde brieven, zit 'm in de mens. Ja, kunnen wij eraan toevoegen, en voor wie met de ogen van Willem Elsschot kijkt, is bijna alles gemengd met komedie: het lot van de mens is erg, maar niet te erg, men moet naast hem staan, zijn hand vasthouden - een hand die men zelf trouwens ook nodig zal hebben - maar vlak daarop begint het enkelingschap, het geheel-op-zichzelf-zijn van de feodale heer. Dat die heer soms ‘kromme pikkels’ heeft, zoals de onvergetelijke schoonvader van de schrijver ons metterdaad in een kiekje bewijzen komt, doet er niet toe. Zomin als de ootmoedige onopvallendheid van de kleine man om wie deze tentoonstelling draait, ons ooit zijn intrinsieke grootheid zal doen vergeten. ‘Al snak ik naar hem,’ heet het in Tsjip, wanneer het vurig verbeide kleinkind arriveert, ‘toch blijf ik tussen mijn bonen staan, want ik versmaad mijn aandeel in die collectieve vreugd.’ Een onthullende zin, een zin die men, na de boeken gelezen en de portretten en brieven bekeken te hebben, maar al te goed begrijpt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken