Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De geest van tegenspraak (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van De geest van tegenspraak
Afbeelding van De geest van tegenspraakToon afbeelding van titelpagina van De geest van tegenspraak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.53 MB)

Scans (20.31 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De geest van tegenspraak

(1968)–G.H.M. van Huet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 187]
[p. 187]

‘Ik en die wereld zijn één’

De historicus Edward Gibbon was een karikatuur van een man. Buitensporig dik, staande op korte beentjes en met voeten die zo klein waren, dat zij er belachelijk door werden, droeg hij op dit lichaam een cherubijnenhoofd dat een tegelijk sekseloze en hansworstige uitdrukking vertoonde. Een oude Franse dame aan wie hij eens werd voorgesteld, had de gewoonte, omdat zij blind was, met haar handen het gezicht van een bezoeker te betasten om zich een idee van zijn voorkomen te maken. Toen zij Gibbons trekken aanraakte, werd zij boos, want zij dacht dat hij een of ander masker had opgegezet: ‘Mais c'est une mauvaise plaisanterie!’

Gibbon mocht dan lelijk zijn, maar hij had er geen last van. In die reeks kleine essays die Lytton Strachey in zijn Portraits in Miniature aan de Engelse geschiedschrijvers heeft gewijd, zegt de biograaf van koningin Victoria, het vermogen tot geluk als Gibbons voornaamste eigenschap te beschouwen. Ofschoon onder een allesbehalve gunstig gesternte geboren, met een vader tegen wie hij niet kon opzien en een moeder van wie hij niet hield, zwak, ziekelijk, nooit helemaal zonder geldzorgen en eigenlijk zich in een bibliotheek nog het meest op zijn plaats voelend, kon Gibbon met recht op het eind van zijn dagen zeggen, dat hij een hoog lot uit de loterij van het leven had getrokken. Er zijn weinig passages in de literatuur die zo'n intense voldoening uitstralen als de vermaarde bladzijde uit de Autobiography - naast The Decline and Fall of the Roman Empire, Gibbons meesterwerk - waarin de toen reeds vijftigjarige historicus zijn gevoelens op de avond van 27 juni 1787 beschrijft, toen hij, na de laatste zinnen van de Decline and Fall gereciteerd en neergeschreven te hebben, de pen neerlegde en een korte wandeling door de acaciabosjes maakte. Het was tussen elf en twaalf uur, de maan scheen, het meer van Genève waaraan zijn tuin grensde en waarop hij overdag vanuit zijn studeerkamer het uitzicht had, lag doodstil. Terwijl in de verte de bergen en bomen zich aftekenden, overdacht hij, dat drieëntwintig jaar

[pagina 188]
[p. 188]

onafgebroken werken nu eindelijk hun besluit hadden gevonden. De kleine, dikke Engelsman die decenniën eerder in Rome, tussen de ruïnes van het Capitool, zich voorgenomen had de geschiedenis van het verval van deze stad te schrijven, kon zich thans vrij voelen. Maar, zo voegt hij eraan toe, mijn trots was toch ook met melancholie gemengd, want ik bedacht dat het tevens het afscheid van een vertrouwde en plezierige gezel was: ‘wat voor toekomst mijn geschiedenis ook beschoren mag zijn, het leven van de historicus zelf is maar kort’.

Het was letterlijk kort - Gibbon zou niet ouder dan zevenenvijftig worden - maar zijn boek is nog altijd hetzelfde monument gebleven dat de bewondering van zijn tijdgenoten gaande maakte. Integenstellingtotandere grote geschied-werken geldt de Decline and Fall nog steeds als hét standaardwerk op zijn gebied. Misschien dat er vandaag aan den dag niet heel veel mensen meer gevonden zullen worden die over voldoende tijd beschikken om de tweeduizend pagina's die het boek beslaat, in hun geheel uit te lezen, maar reeds Bagehot verklaarde honderd jaar geleden, dat de beste manier om Gibbon te vereren er niet in bestond hem te lezen, maar vanaf een veilige afstand naar hem te kijken en dan te overwegen wat er allemaal in stond: die eindeloze stroom gebeurtenissen, die stoet van namen, en verder even te luisteren naar die sonore, koperen, staag volgehouden toon. Als er ooit een tegenstelling heeft bestaan tussen iemands uiterlijk en zijn innerlijk, dan was het wel in het geval van Gibbon. Waar men het boek ook opslaat, steeds hoort men die klare, duidelijke articulerende stem van een levendig geworden, hier en daar ironische Cicero, de stem van iemand die, zoals Ford Madox Ford het eens heeft omschreven, ‘writes as if he were throwing at you pieces of his own heart’. De zinnen rollen als kalme golven aan, verheffen zich even, in een gelukkig adjectief, een subtiele litotes, een harmonische, zich nauwelijks opdringende antithese, om dan, met onnavolgbare elegantie, weer weg te ebben. Was er nooit ander Engels dan dat van Gibbon geschreven, dan zou het nog de moeite lonen die taal te leren: zo zijn er mensen die omwille van

[pagina 189]
[p. 189]

Kierkegaard Deens hebben geleerd. Het is een menselijker, en vooral humoristischer, Cicero, die hier aan het woord is: ‘Twenty-two acknowledged concubines, and a library of sixty-two thousand volumes, attested the variety of his inclinations; and from the productions which he left behind him, it appears that that the former as well as the latter were designed for use rather than for ostentation.’

Men kan uit zo'n zin opmaken, dat Gibbon niet alleen als man van de wetenschap schreef, maar bovenal als literator. Accuraat was hij genoeg, en hij stelde er prijs op zichzelf omtrent elk onderdeel van de vijftien eeuwen die hij als werkterrein had gekozen, grondig te documenteren, maar het plezier van het schrijven, van het vormen van zinnen (eerst in het hoofd, en pas later op papier), het gevoel van expansie dat er in school, een wereld naar zijn eigen beeld te creëren - dit waren de dingen waarop het hem in die twintig jaar was aangekomen: hij gedroeg zich ondanks zijn materie voornamelijk als artiest. De man die op die gedenkwaardige juniavond alleen in zijn tuin aan de wandel ging, had in zijn verbeelding koninkrijken gesticht, steden gebouwd, veroverd, platgebrand, legers bijeengedreven en legers doen wijken, hij had aan vorstelijke beraadslagingen en aan samenzweringen deelgenomen, hij had Tartaren, Goten, Noormannen en Saracenen uit de grond gestampt, hij had naast kerkvaders gezeten en over Afrikaanse maagden gewaakt, hij had uit de stof van zijn eigen leven koninginnen opgeroepen. Zijn geest, zich uitend door de robuustheid van zijn stijl, vol natuurlijke autoriteit en van een waardigheid die moeilijk met zijn vleselijk omhulsel scheen te rijmen, weerspiegelde een gehele era. Maar tegelijk zou hij kunnen zeggen: ‘Ik en die wereld zijn één.’

Het geheim van Gibbons geluk school hierin, dat werk en vermaak eenvoudig voor hem samenvielen. Hij was een geboren lezer en een hardnekkig zitter voor wie drie weken, in een bibliotheek doorgebracht, als een minuut voorbijgingen. Problemen als geldverdienen, trouwen, kinderen krijgen bestonden voor hem niet. Zijn autobiografie, waarvan weleens gezegd is dat zij de beste in haar genre is en die men

[pagina 190]
[p. 190]

in elk geval als een model van achttiende-eeuwse schrijfkunst kan beschouwen - er staat geen woord te veel in, en elke zin is volmaakt - toont ons een man die, zonder een machtig denker of graver naar de eerste oorzaken te zijn, door de enkele sobere conventionalisering van wat het leven hem aan indrukken en ervaringen had geschonken, voor ons de ‘douceur de vivre’ van een heel tijdperk verbeeldt. Bij de Decline and Fall kunnen wij er ons mee vergenoegen, om het monument heen te lopen (ofschoon wij, als wij het ergens opslaan, ons er terstond bewust van worden in het gezelschap van een groot kunstenaar te verkeren: wij zien alles wat hij ons wil laten zien, en dit gedetailleerd en voorzien van de nodige ironische annotaties) - maar bij de autobiografie is het ons niet mogelijk, het werk uit handen te leggen. Het ademt zo'n goed humeur en radieert zulk een sereniteit van levensstijl, dat wij het idee hebben onszelf te kort te doen, als wij die idylle voortijdig zouden verlaten. Niemand is onkwetsbaar, en ook Gibbon, mét zijn mopsneus en kinderachtige pruimemondje, is dit niet geweest. Maar wanneer wij het verslag van Gibbons jeugdliefde lezen, waaraan, dank zij zijn ontoeschietelijke vader, een abrupt einde kwam (‘I sighed as a lover, I obeyed as a son’), dan begrijpen wij dat een tekort aan temperament op één gebied nog lang geen droogheid op alle andere betekent. Wat Gibbon in emotioneel opzicht aan het directe leven onthield, gaf hij in een over meer dan twintig jaar voortgezette arbeid aan een indirect, een abstract ding van geest en fantasie, dat, als een kind en het kind van een kind, zijn eigen werkelijkheid concreet zou overleven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken