Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De geest van tegenspraak (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van De geest van tegenspraak
Afbeelding van De geest van tegenspraakToon afbeelding van titelpagina van De geest van tegenspraak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.53 MB)

Scans (20.31 MB)

XML (0.40 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De geest van tegenspraak

(1968)–G.H.M. van Huet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 205]
[p. 205]

De spreeuw in de hoogte

Mijn vrouw vraagt zich altijd af wie toch die moppen verzint, die, zodra een of andere belangrijke gebeurtenis - van een regeringswisseling tot een concilie - plaats heeft gevonden, onmiddellijk de ronde plegen te doen. Het is een vraag waarover wij lang het hoofd kunnen breken, want nog nooit heeft iemand bij mijn weten het moment meegemaakt, waarop zo'n komische anekdote het levenslicht aanschouwde. Vertellen doet iedereen ze, als is het met nogal wisselend succes, maar er treedt nooit iemand op - ik althans heb hem nog niet ontmoet - die zegt: ‘Moet je luisteren naar een verhaal dat ik zojuist heb verzonnen.’ Moppen en anekdoten hebben dit met de grote epiek gemeen: dat zij anoniem zijn en niet aan een auteur toegeschreven kunnen worden. En maken wij het ooit mee, dat iemand doet voorkomen alsof het verhaal dat hij gaat vertellen, hem gisteren zelf overkomen is, dan staan de kansen tien tegen een, dat wij dezelfde geschiedenis al eens eerder gehoord hebben - zij het dan wellicht bevolkt met andere personages, en uit een aanzienlijk grappiger mond.

Zo suggestief is namelijk het element nieuwheid in de anekdote. Vandaar dat de echte moppenvertellers in den regel aldus beginnen: ‘Ken je het verhaal al van...?’, en dan volgt een korte aanduiding van het materiaal, zijnde een voorval, instelling of persoon, waarop wij hetzij met een hoofdschudden hetzij met een lachuitbarsting hebben te antwoorden. Op die manier geeft de spreker aan, dat hij, om een Duitse uitdrukking eens letterlijk te gebruiken, zijn geschiedenis ‘van ongeveer’ heeft, met andere woorden: hij heeft haar van horen zeggen, en waarschijnlijk van iemand die, op zijn beurt, haar ook weer heeft gehoord. Zo opent zich bij elke mop, bij elke anekdote een onafzienbare rij rapsoden, die ieder stilzwijgend op hun voorman wijzen. Intussen is het wel waar, dat er mensen bestaan, die klaarblijkelijk een fijner orgaan voor dit soort ongeautoriseerde geschiedenissen bezitten dan de rest: de geboren moppentappers; maar dit neemt niet weg, dat bijna iedereen weleens in zijn

[pagina 206]
[p. 206]

leven de aanvechting krijgt een dergelijk anoniem en buiten de controle geboren verhaal - dat overigens, zonder dat hij het weet, oeroud kan zijn - als nieuw te debiteren.

Oeroud - dat zijn inderdaad bijna alle moppen. Iemand, ik weet niet meer wie, heeft erop gewezen, dat er wél over kleermakers en schoenlappers, over advokaten en artsen verhalen in omloop zijn, maar niet over meubel- of klokkenmakers noch over ingenieurs. Het vermoeden, dat dit op een pre-historische begin van de anekdote wijst, is niet ongegrond, want in een tijd dat de mannen zich uitsluitend met jagen, vissen en vechten bezighielden en het concrete werk aan de vrouw werd overgelaten, moeten vakken als de zo-even aangeduide hun onuitsprekelijk komisch hebben geleken. Waarzeggers en genezers, juristen, schoenmakers en paardenhandelaren figureren in sprookjes dan ook zelden op hun gunstigst: zij zijn niet heroïsch of onschuldig, maar onderscheiden zich door list. En de listigaard is de eigenlijke held van de anekdote. Hij verleent een wereld die afwisselend in verveling en melancholie dreigt te verzinken, een glans of althans een zekere opgewektheid. Niet voor niets laat Dostojewski in De halfvolwassene een van zijn figuren zeggen: ‘In deze treurige omgeving gaat het immers helemaal niet zonder anekdoten.’ Het is de omgeving van een kleine ambtenaar, tevens kamerverhuurder, die zijn dagen slijt aan de zijde van een zieke vrouw. Die zelfde man dist het verhaal op van de enorme kei die de experts slechts tegen betaling van tienduizenden roebels konden wegkrijgen - tot er een klein en halfdronken Russisch mannetje verschijnt, die de opdracht voor honderd roebels aanneemt en ermee volstaat een grote kuil te laten graven. De verteller onderbreekt de hilariteit die zijn geschiedenis verwekt, door eraan toe te voegen, dat, hoe aardig het verhaal ook moge zijn, de steen er waarschijnlijk nog altijd wel zal liggen.

Epische breedvoerigheid en het uitspinnen van een kant-en-klaar verhaal behoren net zo goed tot de anekdote als het dubieuze waarheidsgehalte van haar inhoud. Spreken dichters de waarheid? Of romanschrijvers? De echte vertellers en moppentappers laten zich evenzeer door de verbeelding

[pagina 207]
[p. 207]

leiden als de literaire artiesten. Zij liegen niet bewust, maar verzinnen en fabuleren, zij willen charmeren en hun gehoor in spanning houden. Wie aanneemt, dat in ieder mens een (vaak onderdrukte) kunstenaar leeft, kan gemakkelijk in het mondelinge verhaal een bewijs voor zijn veronderstelling vinden. Want het leven is vaak eentonig en verdrietig, maar klaarblijkelijk is er niet meer toe nodig om ons dit alles te doen vergeten, dan achterover in onze stoel te leunen en naar een paar goede bakken te luisteren, of, nog beter, ze zelf te debiteren. Je zit niet altijd op kantoor, je staat niet altijd aan de werkbank, van tijd tot tijd houdt het geldverdienen, opvoeden, huishouden en rekenen even op, zojuist heb je het nog over de kinderen of het eten gehad, straks ga je het bed in om te slapen - maar nu, nu wordt de geest vaardig over je, en wat doorgaans van binnen zwijgt of ten hoogste prevelt, verkrijgt ineens een duidelijke articulatie: de mus, de spreeuw die gewoonlijk in je woont, verheft zich tot ongekende hoogten: je praat, je verzint, je overdrijft, je bent onzakelijk, onbetrouwbaar, ongerijmd, je hebt lust om zonnen te laten opstijgen uit iets wat je in het dagelijks leven als een zwak en miezerig lichtje hebt leren kennen. ‘Hij zit op zijn praatstoel,’ zeggen de anderen en wissen zich de tranen van het lachen uit de ogen. Ah, eens één keer geen toeschouwer of toehoorder te zijn, geen man die instructies in ontvangst neemt, geen lezer van krant of boek, geen stemgerechtigde of gelovige, geen vakman, geen leek, geen cliënt noch patiënt, maar iemand die het zelf voor het zeggen heeft: een poiètès, een dichter, een maker.

Niemand weet, hoe en wanneer een mop ontstaat, en wie als eerste een geschiedenis vertelt of als tiende of honderdste. Het doet er ook niet toe. Filologen en archeologen hebben grappige geschiedenissen die nu nog elke dag onder ons circuleren, in de Griekse tekst en als verweerde inscripties ontdekt, en reizigers hebben sommige ‘sophisticated tales’ onder de primitiefste oerwoudbewoners gevonden. Wat er wél toe doet, is de wijze waarop het verhaal, oud en tevens nieuw, een traditie en toch een plotselinge geestverrukking, gebracht wordt: nu eens omstandig, dan weer gedrongen en exact;

[pagina 208]
[p. 208]

droog, levendig; sober, met breed uithalende gebaren; dromerig, ad rem; sluw of naïef. De Baltische schrijver Radecki heeft de relatie volk-dichter eens met de verhouding tussen longen en stem, een soort van geestelijke ademhaling, vergeleken. Houden wij even aan die beeldspraak vast, dan is het alsof elke anekdotenverteller, elke moppentapper, kortom, elke volksgenoot die voor zijn gehoor van vier of zes oren een kleine geschiedenis in petto heeft (en tot het volk behoren wij allemaal, minister evengoed als tegelzetter), het bij zijn mondelinge mededeling eer op de verzwegenheid dan op de publiciteit heeft voorzien en genoegen neemt met de rol van geheugenopfrisser. Voor welke theorie ten slotte de steevast terugkerende stoplap: ‘En ken je die al?’ schijnt te pleiten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken