Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De club uit Rustoord (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van De club uit Rustoord
Afbeelding van De club uit RustoordToon afbeelding van titelpagina van De club uit Rustoord

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.61 MB)

Scans (5.71 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Illustrator

Adri Alindo



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De club uit Rustoord

(1931)–B. van Huët–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 35]
[p. 35]

Hoofdstuk V.
Een ongeluk komt zelden alleen.

't Was twaalf uur en de school was juist gesloten achter een paar schoolblijvers, waaronder ook Wim.

Hoe het kwam dat onze vriend school moest blijven begrepen de jongens niet en Wim nog minder.

Er was dien morgen ijverig met propjes gegooid en het ongeluk wilde, dat zoo'n propje precies op den neus van den voorzitter terecht kwam om vandaar terug te springen op den lessenaar.

De meester had het propje zien rollen en het feit, dat Wim zoo schielijk toegreep om het weg te moffelen, was voor meester genoeg om Wim te straffen.

Wim was niet boos op den meester, maar wel op den dader, omdat die zoo laf was Wim de straf op te laten loopen, die de ander verdiend had.

‘'t Zal wel niet een van de leden geweest zijn,’ troostte Wim zich en met die gedachte liep hij op een drafje naar huis.

Wim had honger en verlangde naar eten, maar hij moest nog een half uurtje geduld hebben, dat wist hij.

‘Even in de schuur kijken,’ dacht hij, want om twee uur komen de jongens.

Net was hij in de schuur, toen er een stem klonk, die hardop zijn naam riep.

‘Ja, moe!’ riep Wim terug.

‘Kom eens hier, Wim.’

‘Ja, moe!’

‘Loop eens vlug naar Stolk en haal een half pond stroop, hier heb je een kannetje, laat het daar maar in doen.’

‘Ja, moe.’

‘Wees voorzichtig, val niet.’

‘Nee, moe.’

Wim stond buiten met de kleine, witte kan in zijn hand.

‘Stroop, lekker, we eten grutten, denk ik,’ mompelde Wim.

Vlug liep hij naar den kruidenier.

't Was gelukkig niet ver, want nu Wim aan de grutten met stroop dacht, voelde hij zijn honger nog veel erger worden.

[pagina 36]
[p. 36]

‘'n Half pond stroop,’ bestelde Wim.

‘Waarin?’ vroeg de kruidenier.

‘In 't kannetje.’

‘Geef maar hier.’

‘Nee, eerst afwegen, 't kannetie weegt óók mee, lachte Wim, die dacht dat hij nu toch ook eens een ‘goeden inval’ had.

De kruidenier lachte mee.

‘We zullen eerst het kannetje wegen, hoor.’

‘O, dat 's goed,’ vond Wim.

Met een paar groote kiezelsteenen, die dienst deden als tegenwicht, werd de schaal in evenwicht gebracht.

Toen met een grooten houten lepel. dien de kruidenier gestadig ronddraaide. om de stroop geen gelegenheid te geven op den grond te druipen, werd de stroop in 't kannetie gedaan.

‘Hol’ riep Wim, toen hij zag dat de schaal daalde.

‘Een beetje toe,’ plaagde de kruidenier.

‘Dank u wel,’ zei Wim.

Wim betaalde, en wandelde de deur uit met z'n kannetje.

Voorzichtig stapte hu voort.

Er liep een kleine bruine streep aan den buitenkant van het kannetje en Wim kon de verleiding niet weerstaan er even zijn vinger langs te halen en dien af te likken.

‘Houdt den dief! Houdt den dief!’ klonk het opeens uit een zijstraat.

Wim schrok zich een ongeluk.

Een groote hond schoot rakelings langs zijn beenen.

‘Hola, wat is dat?’ riep Wim.

‘Houdt 'm!’ klonk het nu vlak om den hoek.

Plotseling een bons!.... een schreeuw. Wim was omver geloopen door een man, die geheel in 't wit was gekleed, zooals hij dacht.

Het kannetje lag tegen de straat en de stroop vloeide als een dikke brij tusschen de steenen.

‘Moeder, help, de stroop!’ schreeuwde Wim.

Wéér kwam iemand om den hoek aangehold.

Wim lag nog tegen den grond.

Hij zag nog juist een paar glijdende, schuivende beenen, toen plofte een zwaar lichaam, met een schreeuw van woede, naast hem neer.

‘Deksels, kwâjongen!’ hoorde Wim.

Wim wilde opstaan, maar dat groote lichaam was hem voor en nog eer hij iets had kunnen zeggen, had hij een klinkende

[pagina 37]
[p. 37]


illustratie

[pagina 38]
[p. 38]

oorvijg te pakken, die hem weer onderstboven deed tuimelen.

‘Au!’ jammerde de ongelukkige voorzitter.

De klap was flink aangekomen.

Ziedend van drift stond Wim op; hij had nog net gelegenheid den veldwachter, met een groote bruine vlak op zijn jas, waarin iets wits schitterde, te zien verdwijnen.

Op een drafje rende de verongelukte naar huis om daar zijn wedervaren te vertellen.

Het huilen stond hem nader dan het lachen.

Vader was ondertusschen ook thuis gekomen.

‘Dag, vader,’ zei Wim.

‘Jongen, wat zie je er uit, wat is er gebeurd?’

‘Waar is de stroop!’ riep Wim's moeder verschrikt uit.

‘Ik ben.... ik ben onderstboven geloopen, door....’

‘Onderstboven geloopen!’ riep vader.

‘Ja, door 'n man in zijn hemd!’

‘Een man in zijn hemd?’ vroeg moeder ongeloovig.

‘Wie loopt er nu in zijn hemd over straat, om kinderen omver te gooien!’ spotte vader.

‘'t Is heusch,’ zei Wim, ‘en toen kwam de veldwachter. Hij gleed uit over de stroop en ik kreeg een opstopper, omdat hij viel.’

‘Ik begrijp er niet veel van!’ zei vader.

‘Ik ook niet!’ viel moeder hoofdschuddend bij.

‘Ik ga eens zien, of ik er achter kan komen wat het geweest is,’ zei vader.

Wim ging zijn vuile kleeren wat schoonmaken en vader stapte de deur uit.

‘Van Duin, je zoon is gevallen met de stroopkan,’ riep de kruidenier, toen vader den winkel passeerde.

‘'k Weet het, hoe is 't gebeurd?’

‘Ja, dat weet ik niet. 'k Hoorde je jongen schreeuwen en toen 'k ging kijken, holde hij al weer weg.’

‘Zoo,’ zei Van Duin en stapte verder.

‘Hé, schoenmaker, wat is er gebeurd?’ riep Van Duin, toen hij het huis genaderd was, waar het ‘Rustoordsche Nieuwsblad’ ijverig zat te hameren.

‘Gebeurd, gebeurd, er gebeurt zooveel,’ antwoordde de man, terwijl hij zijn hamer een wijl liet rusten.

‘Ja, dat weet ik, maar er is hier iemand gepasseerd in zijn hemd, achtervolgd door den veldwachter.’

[pagina 39]
[p. 39]

‘In zijn hè.... hemd, in zijn hè....’ stotterde de schoenmaker, terwijl hij Van Duin met verbaasde oogen aanzag.

‘Ja, zoo vertelde mijn....’

‘O, o, hou me vast, hou me vast,’ lachte het ‘Nieuwsblad’ opeens.

‘Wat is er?’ schrok Van Duin.

‘O, o, hou me, ....ik lach, ik.... ik.... ik lach me krom.... krom. In zijn hè.... vrouw, menschen.... vrouw.... kom luisteren.... in zijn.... o, o, is dat lachen!’

‘Zeg, ik heb geen zin om uitgelachen te worden!’ zei Van Duin boos.

‘Nee man, ik zal het je vertellen, dan.... dan.... vrouw, kom mee lachen.... dan, dan ga je ook lachen.... lachen, tot je....’

‘Wat is er, man?’ vroeg de schoenmakersvrouw met een gezicht als een vraagteeken.

Met horten en stooten vertelde de schoenmaker, wat Van Duin gevraagd had.

Toen proestte ook de schoenmakersvrouw het opeens uit.

‘Wat is er nu gebeurd?’ vroeg Van Duin, nu toch ook nieuwsgierig.

‘Je kent den hond van den bakker?’

‘Ja,’ knikte Van Duin, niet begrijpend, wat die er mede te maken had.

‘Nu, die heeft een worst gestolen bij den slager. Dat vond deze allesbehalve aangenaam en daarom liep-ie 't beest na in zijn witte slagersjas. Hij schreeuwde zóó hard van: “Houdt den dief!” dat de veldwachter er van opschrok en den slager achterna holde. 'k Heb ze voorbij zien komen. Gelachen, 'k heb nog nooit zoo gelachen! De hond voorop, met 'n dikke leverworst in zijn bek. Daarachter de slager. Zijn jas wapperde achter 'm aan. Die heb jij natuurlijk voor 'n hemd aangezien.’

‘Mijn zoon,’ verbeterde Van Duin.

‘Toen kwam de veldwachter. Hij scheen ergens in gevallen te zijn, want zijn jas zag er zoo kleverig uit en in het midden van die kleverige massa zat een potscherf. O, o, wat een komiek gezicht!’

‘Hij is gevallen in de stroop!’ helderde Van Duin op.

‘In de stro.... o.... stroop?’ hijgde al lachend de schoenmaker.

‘Ja, stroop; mijn zoon had stroop gehaald en is omver geloopen door den slager, dien hij voor een man in zijn hemd

[pagina 40]
[p. 40]

aanzag. De veldwachter is in de stroop gevallen en heeft mijn zoon als belooning een flinken opstopper gegeven. Zóó is het gegaan.’

‘O, o!’ lachte de schoenmaker.

‘Hi, hi, hi!’ grinnikte zijn vrouw.

‘'t Is een buitengewone grap!’ moest ook Van Duin lachend bekennen.

Het zonderlinge voorval was opgehelderd, maar met dit alles moest Wim later eten dan hem lief was en dat wil heel wat zeggen, want hij had toch zoo'n honger en de grutten roken zoo verleidelijk.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken