Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De club uit Rustoord (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van De club uit Rustoord
Afbeelding van De club uit RustoordToon afbeelding van titelpagina van De club uit Rustoord

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.61 MB)

Scans (5.71 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Illustrator

Adri Alindo



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

detective


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De club uit Rustoord

(1931)–B. van Huët–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 65]
[p. 65]

Hoofdstuk X.
Een afgeluisterd gesprek.

Zoodra de twee wachters buiten waren, keken ze rond naar een geschikte schuilplaats, vanwaar ze de ruïne goed konden zien, zonder zelf opgemerkt te kunnen worden.

Piet vond een goede schuilplaats achter een in puin gestorten muur en Bertus sloop rond de ruïne, om aan de achterzijde een schuilplaats te zoeken.

Hij vond die al spoedig achter een paar struiken, in de onmiddellijke nabijheid van het venster der kast, waarin zij te voren gezeten hadden.

Ondertusschen waren Wim en Cor de trap genaderd en overlegden zij, hoe zij het gemakkelijkst, zonder leven te maken, boven konden komen.

De treden zouden geweldig kraken, dit wisten zij, en vóór alles moesten ze dat zien te vermijden.

Wim meende, dat zij het beste deden, door op de trapleuning te gaan zitten en zich aan de handen op te trekken.

't Zou wel een zwaar werkje zijn, maar zoodoende zouden ze verhinderen, dat de treden kraakten.

Cor vond dit plan uitstekend en alvorens op die wijze naar boven te trekken, luisterden zij nog eens aandachtig, of ze niemand hoorden loopen.

‘Vooruit maar, ik hoor niets,’ fluisterde Wim.

Hij vatte de leuning met beide handen beet en heesch zich zoo voorzichtig mogelijk op, zoodat hij schrijlings op de leuning kwam te zitten.

Cor deed hem precies na en toen ging het, langzaam maar zeker, naar boven.

Wim had gelijk, 't was een zwaar werkje.

Met de voeten zochten zij steun aan de ijzeren stangen, waarmede de leuning aan de trap was bevestigd.

Eindelijk waren zij, rood van inspanning, boven.

Voorzichtig gluurde Wim om 't hoekje.

‘Wat zie je?’ vroeg Cor zacht.

‘Niets,’ fluisterde Wim terug. ‘Er is hier een breede gang en aan 't einde zie ik twee deuren, waarvan er één op een kier staat.’

[pagina 66]
[p. 66]

‘Vooruit, naar die deur,’ besliste Cor, en Wim was het volkomen met hem eens.

Voorzichtig stapten zij van de trapleuning af en slopen op hun teenen door de gang.

Ongeveer de helft van den afstand tusschen de trap en de deur hadden zij reeds afgelegd, toen zij iemand hoorden kuchen en zich bewegen.

De twee vrienden drukten zich stijf tegen den muur, hielden den adem in en wachtten in angstige spanning wat er ging gebeuren.

Het bleef echter stil en toen besloten de jongens maar weer voorwaarts te trekken.

‘Vooruit maar weer,’ fluisterde Wim, en voort ging het; tot zij de deur hadden bereikt, die op een kier stond.

Wim ging zoo voorzichtig mogelijk languit op den grond liggen en gluurde naar binnen. Spoedig echter richtte hij zich weer op en beduidde Cor, dat zij naar binnen moesten.

‘Opstaan,’ fluisterde Cor, ‘en gereed om weg te loopen, want als de deur kraakt, zijn we verraden.’

Gereed om bij het minste verdachte geluid weg te snellen, opende Wim de deur.

Het gelukte en de jongens herademden.

‘Kom!’ wenkte Wim en al schuifelend kwamen de vrienden binnen, om even later te bemerken, dat zij wederom in een kast verzeild waren geraakt.

‘Wat nu?’

Cor keek Wim vragend aan.

‘Even wachten!’ beduidde Wim.

Toen gebeurde er iets, wat de jongens allerminst verwacht hadden.

‘'t Is of het nooit donker wordt,’ hoorden zij eensklaps dicht in hun nabijheid zeggen.

Bijna slaakten Wim en Cor een kreet van schrik, bij deze onverwachte woorden.

Het geluid kwam van achter een der zijwanden van de kast.

‘Daar is het,’ wees Wim aan Cor.

Cor luisterde met het oor tegen den aangewezen muur gedrukt en Wim spiedde rond, of hij ook een gaatje in den wand kon ontdekken, waardoor hij in de kamer naast hem kon zien.

Hij was nogal gelukkig, want spoedig ontdekte hij een naad in éen der planken, waardoor hij een blik kon werpen in de aangrenzende kamer.

[pagina 67]
[p. 67]


illustratie

Veel bijzonders zag hij echter niet.

De kamer kon hij slechts ten deele overzien.

Drie ramen telde Wim en voorzoover hij kon zien, was het vertrek kleiner dan de kamer beneden.

De bewoners van dit stoffige en doffe vertrek kon hij echter niet zien.

Cor gaf Wim zacht een duw met den elleboog en keek hem vragend aan.

‘Wachten,’ beduidde Wim weer.

Beiden hurkten toen voorzichtig op den grond en hielden de ooren tegen den muur gedrukt.

Een poosje bleef het stil, de jongens voelden zich reeds stijf worden in hun ongemakkelijke houding, toen de angstige stilte verbroken werd door een onderdrukt gegeeuw, gevolgd door een zware stem, die op brommenden toon vroeg: ‘Slaap-ie?’

Geen antwoord.

Wim stootte Cor eens aan en beiden luisterden aandachtiger.

‘Zeg, slaap-ie?’ vroeg dezelfde stem weer, nu iets luider.

‘Ja, nee-eh, ik lig een beetje te soezen,’ klonk het op verveelden toon.

[pagina 68]
[p. 68]

‘Wat duurt die dag akelig lang, hè?’ zei de man met de bromstem.

‘Ja, we moeten geduld hebben en vóór alles niet overhaast te werk gaan, anders valt ons geheele plan in duigen. Je behoeft niet bang te zijn, dat we zullen verdwalen, want ik weet den weg in den donker net zoo goed te vinden als overdag.’

Weer werd het stil en de twee spionnen benutten de gelegenheid, om zoo zacht mogelijk hun ledematen wat uit te strekken.

‘Blijft de baron 's avonds laat op?’ klonk het toen.

‘Neen, zoover ik weet niet, maar misschien is hij nu van idee veranderd en gaat-ie 's nachts zijn bosschen inspecteeren,’ antwoordde de man, die zooeven nog aan 't soezen was.

‘We moeten niet te vroeg op weg gaan, elf uur hier vandaan, dan zijn we ongeveer half twaalf bij het kasteel.’

‘Er zijn toch geen honden?’ informeerde de bromstem.

‘Ja, twee; maar die liggen bij de voorpoort aan den ketting.’

‘Wij moeten aan den achterkant binnen zien te komen, eerst het hek over, dan door het keukenraampje, zooals ik je verteld heb, de rest gaat vanzelf.’

‘Als we er maar eenmaal in zijn,’ lachte de bromstem.

‘Juist, en dat gaat gemakkelijk genoeg, als je maar handig bent.’

‘Als ze ons vóór dien tijd snappen, loop je maar om het gebouw heen, naar den voorkant. 't Hek is nooit op slot en de honden liggen toch aan den ketting. Als ze ons gezien hebben, mogen die honden voor mijn part heel Rustoord wakker blaffen, in de bosschen vinden ze ons toch zoo gauw niet.’

De man met de bromstem grinnikte even bij wijze van instemming.

Weer kreeg Cor een duw van Wim, waaruit hij begreep dat het tijd werd den terugtocht te aanvaarden.

Langzaam rezen de luisteraars op en slopen de kast uit.

Wim wachtte tot Cor bij de trap was. Toen sloot hij weer zacht de deur en ging zijn vriend achterna.

Cor had zich al laten zakken.

Wim ging weer schrijlings op de trapleuning zitten en gleed vlug naar beneden. ‘Nu spoedig naar buiten!’ drong Wim

[pagina 69]
[p. 69]

aan en enkele oogenblikken later bevonden zij zich in de buitenlucht.

Met alle teekenen van blijdschap werden zij door Piet ontvangen.

Wim trok zijn schoenen weer aan, die Piet zorgvuldig bewaard had.

‘Nu naar Bertus,’ zei hij toen en zwijgend slopen zij rond de ruïne, waar zij hun kameraad al spoedig ontdekten.

Piet bemerkte wel, dat Wim en Cor iets zeer gewichtigs hadden vernomen, want zij keken zoo ernstig.

‘Hallo, zijn jullie daar?’ begroette Bertus het drietal. ‘Hoe is het afgeloopen?’ informeerde hij nieuwsgierig bij Wim, toen Cor bezig was zijn schoenen aan te trekken.

‘Kom mee, dieper het bosch in, dan zal ik jullie alles vertellen,’ zei Wim.

Zoo geschiedde het.

Onder een dikken boom zette ons viertal zich neêr en Wim vertelde hun avontuur.

‘Naar den baron!’ beval Piet, toen Wim zijn verslag had gedaan.

‘Goed!’ vonden ook de anderen en onverwijld togen zij op weg.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken