Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rozemarijntje en Rooie Pier (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rozemarijntje en Rooie Pier
Afbeelding van Rozemarijntje en Rooie PierToon afbeelding van titelpagina van Rozemarijntje en Rooie Pier

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.27 MB)

Scans (5.78 MB)

ebook (3.75 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Illustrator

W.G. van de Hulst jr.



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rozemarijntje en Rooie Pier

(1947)–W.G. van de Hulst–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 4]
[p. 4]


illustratie

[pagina 7]
[p. 7]

I. ‘De rare meneer’

‘Ik dóé 't!....’ zei Rozemarijntje.

Ze stapte parmantig het kleine winkelportiek binnen, waar die mooie meneer nu al zo lang met zijn uitgestoken hand klaar stond, alsof hij zeggen wilde: ‘Goeden dag! Hoe gaat het u?’

Een paar dagen geleden, toen Rozemarijntje met haar twee vriendinnen voorbijkwam, had Miep gezegd: ‘Wat een rare vent, hè?....’ Hij was toch éven raar blijven kijken, net of hij tegen iemand aan de overkant glimlachte.

Gisteren, toen ze samen uit school kwamen, had Tineke geroepen: ‘Dag, meneer!....’ Hij lachte alleen maar tegen de overkant.

En vandaag?....

 

‘Ik dóé 't!....’ zei Rozemarijntje. En daar ging ze al; en ze pakte zomaar die akelig-grote, stijve, glimmend-gladde hand van de meneer vast, en schudde hem hartelijk.

‘Dàg, meneer,.... dàg, rare meneer!’

En Miep en Tineke stonden op de stoep, - knepen hun vuisten.

O, wee!.... rinkelde het winkelschelletje?

Ze stoven de stoep af, het straatje door, in een wilde ren. Maar ze hadden het toch nog net gezien: die mooie, glimmende hoge hoed van de meneer zakte helemaal scheef, zakte over zijn ene oog heen, - zó recht hartelijk had Rozemarijntje hem de hand geschud.

O, ze giérden van de pret.

 

Maar door de winkelruit heen, tussen allemaal jurkjes en broekjes en hemdjes door, keek een boos gezicht de deugnieten na.

Op dat gezicht stond een brilletje. Dat brilletje werd haastig omhoog, tot op het voorhoofd, geschoven; - dan kon dat gezicht nog beter zien, wie het waren.

[pagina 8]
[p. 8]

En een nijdige mond bròmde.

De drie, - zij wisten het niet, ze hoorden het niet; ze dachten er niet aan.

 

Er kwam een klein mannetje naar buiten; zijn bril stond weer recht, maar de meisjes zag hij niet meer.... Hij schudde boos zijn hoofd, toen hij de scheefgezakte hoed merkte boven over het ene oog van zijn mooie modepop. Hij werd rood van kwaadheid.

‘Zulke kwaje deerns!.... Wacht maar!’

En hij zette de hoed weer zorgzaam recht; borstelde de mooie jas en de broek van de meneer nog weer eens zorgvuldig af;.... wreef de glimmende hand en het glimmende gezicht met zijn grote, rode zakdoek nòg glimmender.

O, baas Tate, het kleine kleermakertje in de Lange-Jorisstraat, was juist zo trots op zijn prachtige modepop, die hij kortgeleden in een heren-modemagazijn gekocht had. Ja, er mankeerde wel iets aan, maar dat merkte niemand: hij had hem een stevige draadnagel schuin in de rug getimmerd en nu stond hij toch weer keurig rechtop.

Baas Tate had hem in het portiek gezet, opdat alle mensen hem goed konden zien; hij had hem zijn eigen hoge hoed, waarmee hij 's Zondags naar de kerk ging, op de stijve lokken gedrukt.... In de kleine manufactuurwinkel, die door zijn twee zusters gedreven werd, tussen rokjes en broekjes en garen en band, zou zo'n mooie, grote man toch niet staan.

Maar in het portiek - pràchtig stond hij daar.

En 't was zulk mooi weer ook: de zon deed zijn handen en zijn gezicht glimmen en glanzen als zijïge zeep....

‘Maar nou die kwaje deerns!.... Wacht maar!’

Er kwam een boos lachje om de mond van de kleine kleermaker, en zijn vinnig-zwarte oogjes fonkelden....

‘Wacht maar!’

Haastig sjokte hij naar binnen, kwam even haastig terug, - mèt een nijptang.

Even speurde hij de stille straat af: geen kwaje deerns meer

[pagina 9]
[p. 9]


illustratie

[pagina 10]
[p. 10]

te bekennen; schuin aan de overzijde, op de stoep van het deftige huis, waar de Overste woonde, kwam een slagersjongen vlees brengen; in de verte liep een vrouw met een kinderwagen....

Toen dook baas Tate weg achter zijn mooie meneer, die veel groter en statiger was dan hij; hij tilde diens fijne jas op en kneep hem met de nijptang venijnig ergens in zijn houten lijf; en tròk.... Pas op! Niet àl te ver.

Hij kwam weer te voorschijn, zijn kleine hoofd, rood van inspanning, - maar met een lach in zijn vinnige oogjes. Haastig schoof hij de winkel binnen. Het schelletje rinkinkelde....

Toen was 't weer heel rustig in de rustige Lange-Jorisstraat. De vriendelijke middagzon stond statig te schijnen langs de huizen en winkels ter ener zij; hij koesterde de rokjes en broekjes en hemdjes van de gezusters Tate achter de grote ruit; hij gleed nog net langs de glimmend-gladde hand van de meneer in het portiek, die al maar klaarstond, om te zeggen: ‘Goeden dag, hoe gaat het u?’

 

Rozemarijntje met haar twee schoolvriendinnen was al straten-vèr weggezworven.

Miep was het eerst thuis geweest: haar vader had een bakkerswinkel op de markt. Even later Tineke, die bij haar grootmoeder woonde, op zo'n aardig buurtje, met een grasveld en allemaal rode geraniums in het midden.

Rozemarijntje bleef alleen.

Ze zette het op een draf.

In het huis aan de haven, de oude toren voorbij, wachtte moeder.

Maar toen Rozemarijntje langs het water kwam, moest ze toch even nog, aan het schipperspompje, drinken gaan.

Dat ging niet gemakkelijk als je alleen was; maar Rozemarijntje kòn het wel. Met je ene hand, - je arm òm het pompje heen, net of je heel veel van het pompje hièld, - moest je de zwengel omhoog drukken; met de andere hand,

[pagina 11]
[p. 11]

- als een kommetje onder de waterstraal, kon je dan tussen je duim en je vingers door heerlijk slurpen.

Het water spatterde tegen Rozemarijntjes kousen, florste over haar schoenen heen; - maar lekker dat 't smaakte!....


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken