Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rozemarijntje en de oude juffrouw (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rozemarijntje en de oude juffrouw
Afbeelding van Rozemarijntje en de oude juffrouwToon afbeelding van titelpagina van Rozemarijntje en de oude juffrouw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.11 MB)

Scans (5.11 MB)

ebook (3.65 MB)

XML (0.11 MB)

tekstbestand






Illustrator

W.G. van de Hulst jr.



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rozemarijntje en de oude juffrouw

(1989)–W.G. van de Hulst–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 4]
[p. 4]


illustratie

[pagina 7]
[p. 7]

1 ‘Zo'n meiske toch!’

‘Zo'n meiske toch; - och nog toe!’ zei zachtjes de oude juffrouw. Ze schudde meewarig haar hoofd, dat ze even had opgetild uit het kussen... ‘Zo'n schaap!’

Toen zakte dat hoofd, moe, weer terug.

De oude juffrouw had al zo lang op de ziekenzaal gelegen; eerst in 't ene, dan in 't andere bed; nu was ze verhuisd naar de hoek bij het raam en dicht bij de grote zaaldeur: een mooi plekje. Ze had al zoveel zieken zien komen; ook weer gaan. Zij bleef...

Nu was 't bed naast haar al dagenlang leeg. Niet erg gezellig.

Maar vanavond, - heel laat al...

‘Zo'n meiske toch!’

Vanavond was opeens de brancard de zaal binnengereden. Twee zusters hadden, uiterst voorzichtig, de nieuwe patiënte daar afgetild, haar behoedzaam in 't lege bed gevlijd. De hoofdzuster met haar altijd strakke, norse gezicht had kribbig toegezien, of alles wel ging als 't hoorde.

En... 't was een kind geweest, een meisje met blonde krullen, dat daar werd neergelegd. Och, wat zag ze

[pagina 8]
[p. 8]


illustratie

bleek. Haar ogen waren gesloten. Niet één keer keek ze op.

‘'t Schaap!...’

En de oude juffrouw, diep begaan met 't arme meisje, had tranen in haar ogen gekregen. Ze had gefluisterd tegen de zuster, die 't dichtst bij haar stond, een heel vriendelijke: ‘Och, zo'n jong meiske!... Is het erg, zuster?’

Maar de hoofdverpleegster, dadelijk, had haar hoge, blanke voorhoofd afkeurend gerimpeld, bits gezegd: ‘Stil!... Operatie-patiënte!... Volkomen stil!’

En de oude juffrouw was dieper nog onder haar deken geschoven... ‘Och nog toe! 't Schaap!’

't Moest al wel midden in de nacht zijn, toen ze wakker werd en dadelijk naar haar nieuwe buurtje keek. Och, - en nou had zij zelf zo lekker al geslapen, en dat stakkerdje daar...? Ze zàg niet veel van 't stakkerdje; enkel maar wat zacht geglim van de blonde krullen. 't Kleine nachtlichtje aan 't plafond midden in de zaal gaf aan alles maar een heel vage schijn.

[pagina 9]
[p. 9]

En de oude juffrouw lag bezorgd te bedenken, waar nu de moeder en de vader van het meisje zouden zijn. Zou ze nog wel een moeder en een vader hebben? Die kwamen immers altijd nog even mee, als er een kleine operatie-patiënte op de zaal werd gebracht... Bij dit meisje waren vannacht alleen maar de zusters, die haar helpen moesten, meegekomen. Och, en als dat stakkerdje nou eens nòg erger ziek werd, - als het eens... De zaaldeur ging open. De nachtzuster, onhoorbaar, als een vreemde, witte vlinder in 't halfduister, kwam dichterbij, boog zich over 't meisje heen, luisterde, keek. Toen, onhoorbaar ook, zweefde ze weer heen... De oude juffrouw bleef met het meisje en met haar eigen gedachten alleen.

Tot ze - eindelijk - toch weer in slaap sukkelde.

 

't Moest al wel ochtend zijn, toen ze opnieuw wakker werd. Het nachtlichtje hoog aan 't plafond brandde niet meer. Er waren stemmen al... De oude juffrouw, eigenlijk wat verschrikt, tilde haastig haar hoofd op. Kijk nou toch! Daar náást haar!... Daar ligt het meisje nou en kijkt naar haar; kijkt naar haar met d'r grote, blauwe ogen. Haar wangetjes zien nog erg bleek; maar 't is toch, of er om de kleine mond een glimlach speelt... Zo aardig!

De oude juffrouw voelt alweer de tranen in haar ogen komen: ‘Zo'n meiske toch! Zo'n lief schaap!...’

Dan zegt ze heel zacht, heel vriendelijk, zoals dat hoort tegen een ziek kind: ‘Dàg... Dag!...’ Ze gaat een beetje rechtop zitten.

't Zieke meisje?... De glimlach om haar bleke lippen wordt een lach, in de moede ogen komt een vrolijke

[pagina 10]
[p. 10]

schittering. Dan zegt ze - heel zacht, heel moe, een beetje schor nog - maar dan zegt ze toch: ‘Uw muts staat zo scheef! Zo raar!’

‘Hè?... Mijn muts?’... De oude juffrouw krijgt een kleur. En ze weet zelf niet, of dat nou om die muts is of om 't kind, dat zo ziek is en toch zo vrolijk...

‘Ja, die nare muts!’ Ze probeert haastig het ding recht te trekken.

‘Nog een klein beetje zó!’ zegt het meisje.

‘Zó dan?... Zó goed?’

‘Ja, ja,’ zegt het meisje.

Zo vonden die beiden elkaar.

 

Die morgen kwam de dokter op de zaal; - een jong, vrolijk man.

Hij stapte 't eerst naar 't bed van het meisje.

‘Weet je, wie ik ben?’

‘Ja, jawel,’ zei het meisje.

‘Nou, wie dan?’

‘U bent de dokter...’ Maar 't meisje fronste haar wenkbrauwen, zei met een heel ernstig gezicht: ‘Mijn oom, die is erg oud. Die is heel deftig; - dat is een echte dokter.’

De jonge dokter zette grote ogen op; maar diep in die ogen twinkelde de vrolijkheid.

‘Is jouw oom een echte dokter? En vind je mij geen echte dokter?’

‘Jawel, maar mijn oom heeft een lange baard; dat staat zo deftig... O, en mijn tante is nòg deftiger; die is verschrikkelijk deftig; die kijkt door zo'n mooi ding, een lorgnon; u weet wel: een bril aan een stokje.’ De jonge dokter beet op zijn lip, om zijn lach te ver-

[pagina 11]
[p. 11]


illustratie

bergen. Hij zei met een effen gezicht: ‘Dàt is deftig; ja, dat begrijp ik. Maar - dan zal ik mijn baard ook laten groeien; - ik zou toch ook wel graag een echte dokter willen zijn... En als jij dan eens hier bij me bleef, tot die baard net zo lang was, als die van je oom; - wat zou je daarvan zeggen?’

‘Nee, nee!’... schrok het meisje. ‘Nee, o nee, ik wil zo graag weer naar mijn moeder toe.’ Op haar bleek gezicht kwam toch een glimlach. ‘Maar u fopt me!’ De dokter lachte nu ook. Hij ging naast haar bed zitten, voelde haar pols, keek haar diep in de grote, blauwe ogen.

‘Hoor eens, m'n lieve kind, je blijft niet graag bij me, hè?... Dan moet je deze eerste dagen heel stil liggen, hoor; dan ben je misschien weer heel gauw beter; en

[pagina 12]
[p. 12]

dan màg je weer naar je moeder toe. En ik zal mijn best doen, om ook een echte dokter te worden. Ha-ha-ha!... Maar nu: stilliggen! En maar een klein beetje babbelen. Hoe stiller je ligt, hoe vlugger je geneest. Zul je?’

‘Ja, ja!’ zei het meisje. Ze strekte haar armen, haar benen; ze begòn maar dadelijk aan dat ‘stilliggen’. De oude juffrouw naast haar hoorde alles, zag alles. Ze schudde in stilte haar hoofd, ze voelde haar ogen alweer vochtig worden, en ze moest tòch lachen... ‘Zo'n meiske! Och nog toe!... Maar ze heeft wèl een moeder. Gelukkig!’

De dokter speelde nog even met de mooie, blonde krullen van het meisje: ‘Mag ik zo'n mooie krul van je hebben? Eentje maar?’

Het meisje keek een beetje donker. Wou die dokter een krul van haar hebben? Of fopte hij haar weer?

‘Nee, hoor!’ zei ze. ‘Dat mag niet van moeder; vàst niet.’

‘Jammer!... Ik wilde die gouden krul aan mijn kin plakken, zie je. Dan had ik al een beetje een baard: een gouden baard; dan was ik al een beetje een echte dokter. Ha-ha-ha!’

De dokter lachte; het meisje lachte; de oude juffrouw lachte; andere mensen van de zaal, die het horen konden, lachten ook.

De dokter wipte op van zijn stoel, stapte verder, naar de andere zieken.

‘Ha-ha-ha! Jij bent een vrolijke patiënt. Maar lachen is voor zieke mensen best.’

 

Toen - een poos later - kwam de hoofdzuster over

[pagina 13]
[p. 13]

de zaal. Haar hoge, blanke voorhoofd onder de keurig-witte muts glansde; maar haar ogen keken zuur. Ze schreed statig langs de bedden, bromde op een zuster, die een kastdeur had laten openstaan; gromde tegen de oude juffrouw: ‘Wat ligt uw deken slordig; trek die eens recht!’ En tegen het meisje zei ze: ‘Volkomen stilliggen, meisje. Vergeet dat niet. Goed begrepen?’... Toen ze, statig, door een andere deur verdween, was 't, of de zon weer vrolijker de ziekenzaal binnen schijnen kon.

Het meisje, heel moe, heel ziek nog, làg stil, wel vijf minuten lang; - haar armen en benen keurig gestrekt, om maar gauw beter te worden... Och, dan vergat ze 't weer. Dan moest ze toch eens even haar hoofd draaien en naar de oude, vriendelijke juffrouw kijken in 't andere bed.

Dan maakte die oude juffrouw een knipoogje tegen haar. En zij, - zij maakte een knipoogje terug... Wat dat betekende, wisten ze eigenlijk geen van beiden; maar 't wou toch zoveel zeggen als: ‘Wij, - wij samen weten 't wel, hoor!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken