Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rozemarijntje en de oude juffrouw (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rozemarijntje en de oude juffrouw
Afbeelding van Rozemarijntje en de oude juffrouwToon afbeelding van titelpagina van Rozemarijntje en de oude juffrouw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.11 MB)

Scans (5.11 MB)

ebook (3.65 MB)

XML (0.11 MB)

tekstbestand






Illustrator

W.G. van de Hulst jr.



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rozemarijntje en de oude juffrouw

(1989)–W.G. van de Hulst–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 14]
[p. 14]

2 ‘Meisje!... Je moet stilliggen!’

Toen 't avond werd en de schemer langzaam de ziekenzaal verdonkerde, zei het meisje tegen de oude juffrouw: ‘Zo aardig! U bent net dikke Dina.’

‘Dikke Dina?... ik - dikke Dina? Och, lieverd, ik ben zo mager als een bezemsteel... Wie is dat, - dikke Dina?’

‘Ja, maar u kijkt net als dikke Dina; - en u hebt ook een kuiltje in uw ene wang... Toen ik bij tante woonde, bracht dikke Dina me altijd naar bed. Ze kon niet erg mooi zingen; - ze bromde zo. Kunt u mooi zingen?’

‘Zingen, kind... zingen?... Ik? Och nog toe!’

‘Nee, hè?... Maar kunt u wèl verhaaltjes vertellen? Weet u wel mooie verhaaltjes?... Ja, eentje, nou in de donker?... Ja?’

‘Wat?... Wat zeg je nou? Verhaaltjes vertellen? Ik?... Och, schaap! Ik heb nooit kindertjes gehad. Ik ben altijd naaister geweest. Ik heb nooit verhaaltjes verteld.’

Ze schrok er eigenlijk van... ‘Nee, hoor! Dàt kan ik niet. Verhaaltjes vertellen! Och nog toe!... Mijn vader,

[pagina 15]
[p. 15]

- die was zeeman; die kon het wèl. Maar dat is al zo heel lang geleden. Hij is verdronken; en nou slaapt hij ergens diep in de zee...’

Het meisje luisterde. Haar wenkbrauwen fronsten zich; haar ogen werden donker. Slapen, diep in de zee!... Háár vader was ook zeeman.

‘Ja,’ zei de oude juffrouw, ‘en mijn moeder is er ziek van geworden. Ik heb haar lang opgepast. Toen is ze ook heengegaan. En toen ben ik heel lang naaister geweest. En nou, - nou lig ik te wachten tot ik ook mag heengaan.’

‘Heengaan?’ dacht het meisje, en haar ogen werden nòg donkerder, nòg ernstiger.

‘Heengaan’... bedoelde de juffrouw: ‘Heengaan uit het ziekenhuis?’ Neen, ze bedoelde iets anders, iets ergs.

't Werd stil daar in de hoek van de ziekenzaal bij 't raam. 't Meisje lag te denken; soms, even, keek ze tersluiks naar de oude vrouw in 't bed naast haar; dan was er medelijden in haar ogen.

Nu had ze eigenlijk tòch een verhaaltje gehoord; maar 't was helemáál geen mooi verhaal. 't Was zo verdrietig, en zo echt verdrietig... O, en haar eigen vader was óók zeeman. En haar eigen moeder was nu ook ziek! O, en als... als... als nu eens... En moest zij, zij zèlf dan ook misschien naaister worden? Brrr! nee! O, ze wou nu zo graag even, éven maar bij haar moeder zijn, en haar wang knuffelen tegen haar moeders wang, en haar moeder even stijf vasthouden... ‘Moeder, ik houd heel, héél veel van u, hoor!’

En de oude juffrouw zei ook, dat ze lag te wachten, tot ze mocht heengaan... O, zou ze dat niet erg, niet heel,

[pagina 16]
[p. 16]

héél erg vinden? Heengaan? Sterven? Nooit meer beter worden?

En weer keek het meisje naar 't andere bed.

De oude juffrouw lag rustig door het raam heen naar de lucht te kijken; er was een stille glimlach op haar vriendelijk gezicht; haar handen lagen saamgevouwen op het dek.

En de schemer werd zwaar in de ziekenzaal.

 

‘Zuster, o, pas op! De kastdeur staat open. En als die àndere zuster, die... die... deftige zuster het ziet...’ Het meisje wees naar de grote kast, die aan de andere zijde naast haar bed stond En de zuster, die bezig was nog enkele zieken te helpen vóór de nacht kwam, en die nu gewaarschuwd werd door 't meisje, moest toch even lachen... ‘Ja, m'n kind. Help jij me maar goed. Ik zal haar dadelijk dichtdoen, hoor.’

Te laat! De hoofdzuster schreed de zaal juist binnen. En 't meisje, in haar schrik, probeerde nog die nare deur met haar hand een duw te geven; maar 't mislukte; - ze kon er niet bij komen en dat uitrekken bezorgde haar een knijpende pijn. En nòg erger: de hoofdzuster zàg wat ze deed.

‘Meisje!...’ zei ze bits, ‘zo iets onbehoorlijks voor een zieke mag volstrekt niet. Je moet stilliggen. Je bent een ongehoorzaam kind.’ En toen tegen de zuster: ‘Zuster Cathrien, je moet op zo iets onbehoorlijks letten.’

‘Die arme zuster!’ dacht het meisje. ‘Nu krijgt ze geen standje om die deur, maar wel om mij...’ Heel lang denken kon ze anders niet. De hoofdzuster stond al

[pagina 17]
[p. 17]


illustratie

voor haar bed, een keurig, roodgebonden notitieboekje in haar hand. Ze zocht iets. Ze zei: ‘Jij heet..., ah ja, ik weet het al: jij heet Maria...’

‘Nee, nee,’ zei het meisje, ‘Maria vinden we geen van allen een mooie naam. Ze noemen me allemaal Rozemarijntje! - m'n tante evengoed, en die is toch heel ècht deftig.’

De oude juffrouw naast haar knikte in stilte. En ze had

[pagina 18]
[p. 18]

wel willen zeggen: ‘Ja, zo noem ik je ook al, en dat is wèl een mooie naam,’ maar ze durfde 't niet goed.

‘Zo!’ zei de hoofdzuster. ‘Zó!... Maar hoe je ook heet, stilliggen is de boodschap. Begrepen?’

‘Ja, zuster!’ zei Rozemarijntje; maar haar handen, haastig weggestopt, toen het dichtduwen van de deur mislukte, kwamen weer boven de deken uit. En toen de statige hoofdzuster verder schreed, bibberden die handen om haar een lange neus na te maken, en even, héél even waagde het meisje 't... De oude juffrouw zag het, zuster Cathrien zag 't, andere zieken zagen 't; de hoofdzuster zag 't niet. En wie zou Rozemarijntje verklappen?

 

't Was stil geworden op de zaal. De zusters waren heengegaan; het lampje aan 't plafond brandde triest; hier en daar klonk nog wat schor gehoest; de nacht ging komen; de nacht, die voor zieken zo lang kan zijn, zo eenzaam, zo moeilijk.

De oude juffrouw vouwde haar handen op 't dek, sloot haar ogen.

Rozemarijntje? Toen - voor het eerst die dag - brandde een stil, een diep verdriet op in haar kleine hart. Toen - voor het eerst - voelde ze zich alleen, vreselijk alleen... ‘Moeder! moeder!’ fluisterde ze zacht... ‘Moeder!’

't Werd zo warm, zo vochtig achter haar ogen; ze slikte toch moedig haar tranen weg.

‘Dapper kind zijn, hoor!’ had moeder gisteren nog gezegd, toen de ziekenauto voor de deur kwam om Rozemarijntje te halen... Ja, ja, dapper zijn, dat moest,

[pagina 19]
[p. 19]

dat móést. Toch rolden twee dikke tranen langs haar neus. O nee, nee, huilen, - dat moest niet. Ze beet op haar lip; ze ging heel stil liggen, ze vouwde haar handen ook op 't dek net als de oude juffrouw; sloot óók haar ogen.

Had de oude juffrouw toch iets gemerkt? Had ze het meisje horen fluisteren, haar tranen gezien?

‘Rozemarijntje!...’

't Meisje keek op.

‘Rozemarijntje, och nog toe, mijn kind, - niet verdrietig zijn, hoor! We zijn in de nacht toch niet alleen, hoor! De Heer in de hemel ziet ons wel, ons allebei. Jou ook, hoor. Wees maar niet verdrietig.’

Toen was 't weer stil.

Na een poosje zei de oude juffrouw: ‘Rozemarijntje, kun je bidden?’

Bidden?... ‘Ja, jawel,’ knikte het meisje.

‘Heb je dat van je moeder geleerd?’

Rozemarijntje knikte weer.

‘Ja, ja, dat is goed, dat is heel goed. Ik heb het lang geleden ook van mijn moeder geleerd. Och nog toe! Ja, da's lang geleden. Maar kun je ook ècht bidden? Niet alleen je avondgebedje opzeggen; maar zèlf bidden? Alles vertellen aan God? Ook van je verdriet?...’

‘Ja,’ knikte Rozemarijntje.

‘Och, m'n lieve schaap, dan bèn je ook niet alleen vannacht, hoor! Doe het maar; ik doe het ook.’

En weer werd het stil daar in de twee bedden in de hoek. De kleine plafondlamp lichtte haar vage schijn over 't oude, ziekelijke gezicht van de juffrouw met haar witte mutsje, en over Rozemarijntjes wilde krullen. Over de vermagerde, verdrietige handen van de

[pagina 20]
[p. 20]

oude vrouw, die toch zo rustig lagen op 't bed, en over die andere kleine, moedige handen in 't bed ernaast... Wat er leefde in het hart van de zieke vrouw, in het hart van het zieke meisje, - dàt wist God alleen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken