Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Proeve van taal- en dichtkunde (4 delen) (1782-1794)

Informatie terzijde

Titelpagina van Proeve van taal- en dichtkunde (4 delen)
Afbeelding van Proeve van taal- en dichtkunde (4 delen)Toon afbeelding van titelpagina van Proeve van taal- en dichtkunde (4 delen)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.69 MB)

Scans (217.27 MB)

XML (4.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

Nicolaas Hinlopen

Frans van Lelyveld



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Proeve van taal- en dichtkunde (4 delen)

(1782-1794)–Balthazar Huydecoper–rechtenstatus Auteursrechtvrij

In vrijmoedige aanmerkingen op Vondels vertaalde Herscheppingen van Ovidius


Vorige Volgende
[pagina 483]
[p. 483]

Aanteekening over de rijmkronijk van Jan van Heelv,
Slach van Woeronc M.S.

aangetogen hiervoor bl. 448. en elders.

 

Dit Handschrift wordt dikwils aangehaald in de aanteekeningen op Melis Stoke. Het behoort thands in eigendom aan den Wel Ed. Gestr. Heer Mr. Henr. van Wijn, Raad-Pensionaris der Stad Gouda, die de goedheid gehad heeft my het zelve ten gebruike te geven. De Heer Huydecoper verkreeg het in den jare 1750, by de verkooping der Boeken van wylen den Heer Jacob Marcus. Zie deszelfs Catalogus Libri Manuscripti in folio N. 89. Deze Heer had het in het jaar 1744. gekocht uit de Boekverzameling van Isaac Le Long, op wiens Catalogus wy het onder de MSS. bl. 5. N. 27. in folio dus beschreven vinden: ‘RIJM-CHRONIJCK van Hertog Jan van Brabandt, en sonderling van den Slag van Woronc Ao. 1188. door Jan van Helu, in Nederduytsche veersen berijmt, en opgedragen aan de Gravinne Margareta. Origineel, by uytneementheit net geschreven, op fijn Maagden-Perkement, met Goude Voorletters en Cieraaden, weergaaloos schoon, wel bewaart, en noch in sijn eerste fraaije Bandt. extra Raar.’

[pagina 484]
[p. 484]

Het is in de daad zeer fraai en regelmatig geschreven, alles van ééne hand, met eene groote en duidelyke Nederduitsche Letter, volkomen zoo effen en net, als ware het gedrukt, op fijn Maagdenpergament, in folio, ter grootte van gewoon schrijfpapier. Het is zinlijk en zeer wel bewaard, en geheel gaaf; in een stevigen bruin-kalfslederen band, met twee koperen sloten. De rug van den band is, op en tusschen de ribben, bestempeld met gouden figuren en deze letteren: I. VAN HEELU SLACH VAN WOERONC. Het stuk begint met eene zeer breedvoerige inleiding fo. 1. tot 18. reg. 14. dan volgt de Opdracht fo. 18. reg. 15. tot fo. 21. reg. 1. waarop de Kronijk zelf begint, die in twee stukken is afgedeeld, bedragende in alles 282. bladzyden, door den Heer Huydecoper geteekend. Op iedere bladzyde staan 34 verzen, behalven op fo. 18, 80, 133, 134 en 282. In de aanteekeningen op Melis Stoke I. D. bl. 527. wordt wel aangehaald Jan van Heelv p. 288. doch moet zijn fo. 228.

Aan het begin fo. 1. en. op fo. 18. by de Opdracht en op fo. 134. waar het tweede stuk aanvangt, zijn de bladen rondom met goud en gecouleurd loof en bloemwerk, en eene groote geschilderde voorletter, versierd.

Le Long gaf ons, in zijn Catalogus, gelijk wy boven zagen, dit stuk op als een Origineel, en van het jaar 1188. Dat het een afschrift is, was het gevoelen van den Heer Huydecoper, en wy worden er in bevestigd door het geen wy vinden aan het slot van de inleiding fo. 18. reg. 4.

 
Nv soudic weder keeren
 
Op die yeesten die ghesciet sijn
 
Tusschen mase enten, rijn
 
Alsoe alse van heelu broeder Ian
 
Ons heeft bescreven en̄ doen v'stan
 
Oec heet hi broeder ian van leeuwe
[pagina 485]
[p. 485]
 
Die dichte van woeronc en̄ dieweGa naar voetnoot(a)
 
Vanden iersten hertoghe ian
 
Hoe hi van brabant trike ghewan.
[pagina 486]
[p. 486]

Wy zien uit deze verzen, dat de Schryver van dit stuk een ander is dan Jan van Heelv. Wie hy geweest zy, en omtrent welken tijd hy het geschreven hebbe, is er nergens in te vinden. Uit een aanmerking van den Heer Huydecoper op Melis Stoke II. D. bl. 317. zoude men misschien mogen gissen, dat het na het jaar 1339. moet afgeschreven zijn, immers op fo. 119. vinden wy deze regels.

 
Doen die graue van hollant sach [graaf Florens de vyfde]
 
Dat sijn neue die hertoge lach
 
Int lant van limborch gelogeert
 
Ende sijn viande ghescoffeert
 
En̄ ghevlouwē [gevloden] voor hē waren
 
Dede hi in gelrelant varen
 
Coggen vele met grooten here [heir]
 
Ende dede doen alse hulperen
 
Tsertoghen lant v'crichten
[pagina 487]
[p. 487]
 
Die h'toge vā gelre hadde doen stichten
 
Een borch hiet ten nuwen graue.

In deze regels wordt de Graaf van Gelderland Hertog genoemd. Het is echter zeker, dat Gelder eerst in het jaar 1339. op den 19den Maart, door Keizer Lodewijk, tot een Hertogdom verheven, en Graaf Reinoud, uit aanmerking van zyne Koninglyke afkomst enz. tot Hertog en Prins des Heiligen Rijks verklaard werd. (Geldersch Placaatboek I. D. bl. 1. Slichtenhorst, Geldersche Geschieden. VII. B. bl. 127.) Jan van Heelv, zegt de Heer Huydecoper, ter aangetogene plaatse, heeft hier geen schuld; maar de uitschryver, die zich hier meer dan eens verzind heeft; zijnde Hertoge waarschijnlijk gesproten, en kwalijk herhaald uit het voorgaande vers, daar het den Hertog van Brabant beteekent. De Heer Huydecoper meent, dat die plaats moet gelezen, onderscheiden, en aangevuld worden, op deze wyze:

 
En̄ dede doen, alse hulpere
 
Tsertogen, [als helper van den Hertog van Brabant] dat Lant vercrichtenGa naar voetnoot(b).
 
Die Grave van Gelre, of liever
 
Die van Gelre hadde doen stichten
 
Een borch. hiet ten nuwen grave.
[pagina 488]
[p. 488]

In dit geheele Handschrift vindt men nergens kommaas of andere zinsnydingen, behalven hier en daar een enkele punt; zoo dat wy tegen deze geopperde verbetering niets hebben intebrengen. De gissing, nopens den tijd, waar in dit afschrift zoude gemaakt wezen, daar latende, blijkt echter, dat de Heer Huydecoper dit Handschrift voor een afschrift van het werk van Jan van Heelv hield. Schoon men wel het tegendeel zoude konnen opmaken, uit de aangehaalde regels op bl. 484, zijn wy het echter hierin volkomen eens met den Heer Huydecoper. Wy meenen, dat de Schryver van het stuk, welk wy voor ons hebben, de Kronijk van Jan van Heelv of Broeder Jan van Leeuwe hebbende willen afschryven, daarvoor heeft gesteld, eene voorrede of inleiding van zijn eigen maaksel fo. 1. tot 18. Uit den inhoud en den stijl van dat voorwerk, vergeleken met den inhoud en den stijl der Kronijk, kan men niet on-

[pagina 489]
[p. 489]

duidelijk zien, dat het voorwerk, en waarschijnlijk ook de veertig laatste regels der Opdracht, door een ander zijn opgesteld dan de Kronijk zelve. Dat de Kronijk, in het origineel, zal hebben aangevangen met de Opdracht aan Vrouwe Margriet van Engeland, Echtgenoot van Jan den tweeden; in het Handschrift van den Heer van Wijn fo. 18. reg. 15. blijkt volkomen uit derzelver inhoud, en uit de tijdsbepaling, waartoe het origineel gebracht kan worden.

De Kronijk, waarvan wy dan een oud afschrift voor ons hebben, is opgesteld, om de uitmuntende daden van Hertog Jan den eersten, in 't algemeen, en byzonder dien grooten en befaamden slag van Woeringen, waardoor de Hertog zich het bezit van het Hertogdom Limborg verzekerde, en een einde maakte van eenen vyfjarigen oorlog tegen den Graaf van Gelre, te vereeuwigen.Ga naar voetnoot(c) Het eerste komt voor in het eerste stuk fo. 21. tot 133. en het andere is het onderwerp van het geheele tweede stuk fo. 133. tot aan het einde. De slag van Woeringen, waarvan de Opsteller ooggetuige geweest is, gelijk beneden uit zyne eigene gezegden zal blyken, is voorgevallen den 5 Juny des jaars 1288; gevolgelijk is dit stuk na dien tijd opgesteld. Dat het voltooid moet geweest zijn voor den 3 Mey 1294. kunnen wy hieruit opmaken: dat er, in het geheele stuk, nergens gewag gemaakt wordt van het deerniswaardig ongeluk, het welk Hertog Jan den eersten, den Held van dit Rijmwerk, in het midden der Bruiloftgeneuchten van Leonora van Engeland,

[pagina 490]
[p. 490]

Zuster van zijns zoons Echtgenoot, in een Tournoyspel te Bar, is overgekomen, en Hem, niet meer dan 43 jaren bereikt hebbende, op den 3 Mey 1294. het leven kostte; alsmede, dat er in de Opdracht, gelijk men beneden zien zal, en verders overal, van Hem gesproken wordt, als te dier tijd in leven zijnde: derhalven mogen wy stellen, dat deze Kronijk reeds voor de Bruiloft van Leonora voltooid, en dus zeer kort na het Huwelijk van Jan den tweeden, (voltrokken den 2 January12 93/94) aan zyne Echtgenoote Margariete zal ter hand gesteld zijn geweest. Derhalven is deze Brabantsche Kronijk genoegzaam gelijktydig met de Hollandsche Rijmkronijk van Melis Stoke, die na het jaar 1283. geschreven, en in of kort na het jaar 1305. voleindigd is. zie Huydecoper op Melis Stoke I. D. bl. 8. en 476. III. D. bl. 64. 419. en 445. Wagenaar, Vaderl. Historie III. D. bl. 183.

Butkens heeft in zyne Trophées de Brabant, Livre IV. chap. VII. p. 279-321. veel gebruik gemaakt van deze zelfde Kronijk, waarover wy hier handelen; ze werd in zynen tijd (1641) te Brussel bewaard, en door hem aangehaald, onder den naam van Jan van Heelu. Dus schrijft hy, aan het slot van zyne omstandige beschryving van den slag van Woeringen p. 321. J'ay deduict cette bataille un peu au large, selon qu'elle at esté descripte par frere Jean van Heelu dict van Leeuwe, qui en at esté tesmoing oculaire, & dedia le livre qu'il en avoit dressé en vers Thiois á Madame Margarete d'Angleterre femme de Jean II. Duc de Brabant & de Limbourg, lequel originellement se conserve encor á present en la Tresorie de la Ville de Bruxelles. Hiermede stemt overeen Valerius Andreas Bibl. Belg. p. 513. Joannes van Heelv, dictus de Leewe, descripsit rythmo vernaculo Proelium Woeringanum, cujus ipse testis et spectator fuit oculatus, inscripsitque Margaretae Anglicanae, uxori Joannis II.

[pagina 491]
[p. 491]

Ducis Brabantiae et Limburgi. Originale adservatur in Curia Bruxellensi. Idem Latino et heroico carmine expressit N.V. Franciscus Dongelbergius, in suprema Brabantiae Curia Senator. De zelfde woorden vinden wy by Foppens P. II. p. 655. alleen met deze eene verandering, Originale adservabatur olim in curia Bruxellensi, ante ejus incendium. Idem Latino &c.

De Heer Wagenaar, in de Hedendaagsche Vaderlandsche Letteroefeningen II. D. N. I. bl. 14-30, verslag doende van den Melis Stoke van Huydecoper, toont de woorden van Foppens l.c. zoo opgevat te hebben, als of het werk van Jan van Heelv door Franciscus Dongelbergius in Latijnsche verzen zoude zijn overgebracht. Schoon Foppens en Valerius Andreas, op de aangetogen plaatsen, dit niet duidelijk hebben uitgedrukt; schijnt het echter de meening geweest te zijn. Immers Valerius Andreas zegt op eene andere plaats, Topographia Belgica p. 110. van den slag van Woeringen sprekende: Victoriam hanc Brabantici Scriptores miris modis extollunt, legunturque de eadem Rythmi vernaculi, quos versu heroico expressit V.N. & Ampliss. Franc. a Dongelbergh, in supremo Brabantiae senatu Consiliarius.Ga naar voetnoot(d) In-

[pagina 492]
[p. 492]

dien dit zoo ware, zoude men, uit vergelyking van dit Latijnsch Dichtstuk met het Rijmwerk, welk wy voor ons hebben, kunnen opmaken, of zulks het werk van Jan van Heelv zy, of van een ander; doch het Latijnsch Dichtstuk, door Foppens en Valerius Andreas bedoeld, Proelium Woeringanum, te Brussel 1641. in folio, zonder naam van den Autheur uitgegeven door Erycius Puteanus, of Errik van de Putten, gelijk Adriaan Verwer hem noemt, in zijn brief aan D. van Hoogstraten, Rotterdam 22 October 1708. in de Boekzaal van J. van Gaveren VIII. D. bl. 366. behelst wel den slag van Woeringen in 1600 Heldenverzen, en de Dichter heeft wel, ingevolge zyne voorrede, aanleiding tot het opstellen van dit Dichtstuk gekregen door het zien van een oud Nederduitsch Rijmwerk, 't welk drie of meer eeuwen in zekere Archiven bewaard was, maar eene vertaling is het eigenlijk niet.Ga naar voetnoot(e) Schoon de Latijnsche

[pagina 493]
[p. 493]

Dichter den naam van dien Rijmschryver niet noemt, blijkt het echter, uit vergelyking zyner gezegden met die van Butkens, Valerius Andreas en Foppens, dat dit het zelfde stuk is geweest, waarvan deze getuigen, dat het van Jan van Heelv is, welks origineel, te dier tyd (1641 en 1643.) volgens Butkens en Valerius Andreas, in het Hof te Brussel bewaard werd, doch, volgens Foppens en Paquot, in den fellen, brand, die, gelijk men weet, in het jaar 1731, in het Hof te Brussel ontstaan is, met vele andere papieren is omgekomen.Ga naar voetnoot(f)

Langen tijd hebben wy het verlies van dit Origineele stuk van Jan van Heelv bejammerd. Doch uit eene byzonderheid, my, onder het opstellen dezer aanteekening, door den Wel Ed. Gestr. Heer Mr. Daniel van Alphen, Oud-Raad, Schepen, en Griffier dezer stad Leyden, goedgunstiglijk medegedeeld, is my gebleken, dat het stuk, dat in de Archiven te Brussel bewaard werd, zoo min het origineele van Jan van Heelv geweest is als het Handschrift, het welk wy thands voor ons hebben.

[pagina 494]
[p. 494]

De zaak is deze: Arnoldus Buchelius heeft, in den jare 1623, zijnde toen een Man van 58 jaren, dat Handschrift in het Hof te Brussel gezien; niet ter loops, maar met naauwkeurigheid. Hy heeft er eenige plaatsen uit overgeschreven op de schutbladen van den zeldzaam voorkomenden eersten Druk der Rijmkronyke van Melis Stoke 1591. en deze plaatsen komen overeen met het Handschrift van den Heer van Wijn, uitgezonderd eenige kleine verschillen in de Spelling enz. Om de Liefhebbers van Vaderlandsche Oudheden over het een en ander te doen oordeelen, en vooral, omdat dit Brusselsche stuk door de vlammen vernield is, meenen wy geenen ondienst te doen, met het aangeteekende van Buchelius letterlijk hierin te lasschen, en daarnevens te stellen de lezing van 't andere Handschrift.

‘Uit een Rijmcronike, houdende het leven van Hertogh Jan van Brabant, en eindigende met den Slag, tusschen den gemelden Hertogh Jan van Brabant, en Reinoud Hertog van Gelre, voorgevallen op den v̄ Juny xijcLxxxviij bi Woronck, getrocken Ex Archivis Urbis Bruxellensis, door Aernt van Buchell Ao. 1623.

De Slach van Woronck Ao. XIJcLXXXVIIJ gebuert.
V. Wijn fo. 1.
 
Ane die Historie machmen kinnen hystorie
 
Die buten biblen ende binnen
 
Gescreven sijn ende gedicht
 
Hoe God ghemeine goet bericht
 
Vander werelt metten Heeren
 
Daer by roepse God ter eeren          Daerbi
 
Dat Hyse bouen dat volc set          hise
 
Om datsi recht na die wet
 
Elken solen doen geschien          selen ghescien
[pagina 495]
[p. 495]
 
Ende selue alle Hoocheit vlien          hoecheit plienGa naar voetnoot(g)
 
Vast geleide in goede vrede          goeden
 
Ende gauen munte na slants sede          tslants
 
Solen si houden doen altoes          Selen
 
Dit is de sake daer somme coes          es die sake daersōme
 
God ende datsi Heeren sijn souden
 
Die ghene sijn sijn vrint diet wale houden          vrient
 
Want welke Heere daer affkeert
 
Als ons der coninck boec leert          coninc
 
Hine mach niet lange staen          langhe
 
Hine moet vallen sonder waen
 
Dit toent wale die gelike
 
Van Saule ende van sinen rike. etc.

‘Na dat begin en vervolgens een seer lange voorreden, die dapper naer de Monnickskap stinckt, toont de Rymer, wie Hi sy of immers, uit wien Hi sijn historie hebbe opgesteld; en draegt met een sijn werck op aen Vrouwe Margarite van Engeland, Vrouwe van Jans sone, Hertogh van Brabant, in deser voegen.

 

V.W. fo. 18. reg. 4.

 
Nv soudic weder keeren
 
Op die yesten die gesciet sijn          yeesten
 
Tusschen Mase enten Rijn
 
Alsoe alse van heelu broeder ian
 
Ons heeft bescreven en doen verstan          en̄ doen v'stan
 
Oec heet hi broeder Jan van Leeuwe
 
Die Dichten van Woeronc ende die ewe. dichte - en̄ diewe
[pagina 496]
[p. 496]
 
Vanden eersten Hertoghe Jan          iersten
 
Hoe hi van Brabant trike gewan          ghewan
 
Maer ic wille Vrouwe Margrieten
 
Van Ingelant noemen tiersten
 
Vrouwe Margriete van Inghelant
 
Die seeker hevet van Brabant          seker
 
Tshertoghen Jans sone Jan
 
Want si dietsche tale niet en kan          can
 
Daer bi willic haer ene gichte
 
Sinden van dietschen gedichte
 
Daer si dietsch in leeren moghe
 
Van haren sweerGa naar voetnoot(h) den Hertoghe
[pagina 497]
[p. 497]
 
Sindic haer daer bi bescreuen
 
Want en mach niet scoenres geuen
 
Van Ridderscape groote dade
 
Nu biddic hare op ghenade
 
Der edelre Vrouwen Margrieten
 
Dat ic hare dogeden moet ghenieten          V.W. fo. 19.
 
Dat sijt met oetmoede wille ontfaen
 
Want om hare hebbict bestaen
 
God latet my alsoe volbringen
 
Na die waerheit vanden dingen
 
Want ic wille op die waerheit bliuen
 
Ende bescedenlike bescriuen
 
Die yesten die ghesciet sijn          yeesten
 
Tusschen der Mase ente den Rijn          ende
 
Tusschen den Hertoghe van Brabant          hertoge
 
Ende die Heeren die hem dlant
 
Van Limborch ontrichten wouden          ontcrichtenGa naar voetnoot(i)
 
Datsi diere hebben ontgouden
[pagina 498]
[p. 498]
 
Want si bleven daerom gevaen          d'om ghevaen
 
Oft doot oft scandelike ontgaen
[pagina 499]
[p. 499]
 
Alsic hier na wel sal segghen
 
Maer ic sal al vte legghen
[pagina 500]
[p. 500]
 
Des Hertoghen gesciedensse te voren          ghescienesse
 
Van dire stont dat hi wert gheboren
[pagina 501]
[p. 501]
 
Tote dat hi dlant van Limborch cochte
 
Ende hoe dat hi doen sochte
 
Die Heeren die den coep weerden
 
En̄ daer na hoe datsi hanteerden
 
Dat orloghe doen in elcke side          elke
 
En na die waerheit vanden stride
 
Ende al die dade die men bedreef
 
Eer dien Hertoghe bleef
 
Limborch dat hi nochtan
 
Met crachte in dinde gewan          ghewan
 
Met orloghen ende met grooter eeren
 
Ondanx vele grooter heeren          Ondancs
 
Diet hem wouden ontrichten          ontcrichten
 
Ghelijck alsic hier na sal dichten          Ghelijc
 
Vanden beghinne al totten inde          toten
 
Recht alsoe alsic vinde          V.W. fo. 20.
 
Die yeeste ter waerheit ende 't bediet
 
Daer en doe ic af noch toe niet
 
Want God es mijn ghetuge dies
 
Dat ic om niemants verlies          niemans
 
Noch om niemants gewin          niemans ghewin
 
Daer toe en legge meer noch min          legghe
 
Dan daventueren sijn vergaen          v'gaen
 
Want ic hadde sonder waen
[pagina 502]
[p. 502]
 
Hier af des dichtens nv ontborenGa naar voetnoot(k)
 
Maer dese yeeste was te voren
 
Beyde in dietsch ende oec in walsch          Beide
 
Van vele lieden gedicht valsch
 
Die der waerheit daer misten
 
Want si dystorie niet en wisten
 
Dat dochte my wesen groote scade
 
Want daer sijn in die scoenste dade
 
Die men van Ridderscape mach vinden
 
Dat doet mi des ghenindenGa naar voetnoot(l)
 
Dat ic die waerheit wille bescriuen
 
Die ic hadde achterlaten bliuen
 
En hadde gedaen van ingelant
 
Vrouwe Margriete alsic thant
 
Int begin sprac overluut
 
Want ic ben van sinne teruut
 
Te dichtene alsoe hoge saken
 
Want dese ystorie willic maken
 
Op den troest voort nochtan
 
Dat ic die yeeste daer af can
[pagina 503]
[p. 503]
 
Alse wale als mense te richte mach kinnen          rechte
 
Nu helpe my God ic saels beginnen          hulpe
 
Want op sijn hulpe hoop ic seere          hopic
 
Want altoos hulpt God onse Heere
 
Den ghenen die de waerheit leeren
 
Hier met willic ter yeesten keeren          V.W. fo. 21.
 
Die Hertoghe Henric van Brabant & c. hertoge heinric.

‘Uit dese opdragte blijckt dese Rijmchronyke te sijn geschreven in den beginne van het huwelijck van Hertog Jan den tweeden van Brabaht met vrouwe Margarite van Engeland, dewelke toen nog de Duitsche Tale niet en kende, op dat si deselve daer uit mochte leeren. Dit Huwelijck nu is aengegaen in den jare 1293. en dus omtrent vijf jaren na dien slag van Woronck, voorgevallen op den 5. Juny Ao. 1288. Hertogh Jan die twede van Brabant is synen vader opgevolgd in den jare 1294. en stierf in den jare 1312. De Dichter is geweest een ooggetuige van dien slag bi Woronck: want Hi spreeckt van dien aldus:

 
Daer was oec van Dolheen          V.W. fo. 153. reg. 30.
 
Met ere baniere die casteleen
 
Niet en weetic over waer
 
In wat battaelgen hi was daer
 
Al sagict my en gedinckes niet
 
Maer ic wane dat hi niet en sciet          V.W. fo. 154. reg. 1.
 
Vander Brabantre scare.

Ende daar nae: V.W. fo. 61. reg. 6.

 
Hoet daer verginc salic hier na
 
Vertellen alsoe als ict versta
 
Na die waerheit die ic sach.

Oock nog lager:

 
Daerom soe moetic dichten          V.W. fo. 155. reg. 28.
 
Salic van allen wel berichten
[pagina 504]
[p. 504]
 
Dat een vore ende dander na
 
Na dat ic sach ende versta
 
Want dat ic niet en hebbe gesien
 
Soe hebbic emmer van dien
 
Seker kinnesse ende weten
 
Des dervic my wel vermeten          derricGa naar voetnoot(m)

Ende nog elders:

 
want is die screef          V.W. fo. 241. reg. 3.
 
Dese yeeste die ic met ogen sach.

Het gehele werck bestaet uit een getal versen (so ick wel hebbe geteld) van negen duizend, vijfhonderd, en vier ende vijftich.Ga naar voetnoot(n) Het zelve eindigt in deser voegen:

 
Nu willic voort doen gewoch          V.W. fo. 280. reg. 9.
 
Den sekeren dach ende den tijt          van onderen.
 
Daer op gevallen es den strijt
[pagina 505]
[p. 505]
 
Om dat men ewelijc ouer al
 
Den dach daer af bekinnen sal
 
Die ierste Hertoghe die Jan
 
In Brabant ye hiet hi verwan
 
Den strijt daer af spreect dese yeeste          ieeste
 
Voor Sint Jans Baptisten feeste          sinte
 
Op den negentiensten dach          V.W. fo. 281.
 
Die doen lach op den SaterdachGa naar voetnoot(o)          opten
[pagina 506]
[p. 506]
 
Te dien seluen tide dat was
 
Junij nonas
 
Dats vander maent den vijfste dach          die vijfste
 
Daer die feeste op gelach
 
Die doen die heylege kerke
 
Om sijn doegdelike werke
 
Van sint Bonefacius dreef          sinte
 
Int selue iaer datmen screef
 
Van Gods geboorte tote daer
 
Dusent ende CC iaer
 
Ende daer toe tachtentich ende achte
 
Doen Hetoghe Jan met crachte
 
Den strijt voor Woeronc wan aldus
 
Dat brueder Iheronimus
 
Die minderbrueder was te voren
 
En na wert cardenael gecoren
 
In sijn ierste jaer Paeus
 
Ende hiet de derde NicolaeusGa naar voetnoot(p)          die vierde nyclaeus
 
Al dese selue gelike
 
Vint men oec int Roemsche rike
 
Dat den tijt hout openbare          houdt
 
Want binnen dien vijftienden iaere           iare
 
Voor dien dat dese saken
 
Gevielen soe droech taken
 
In sinen conincliken troene
 
Die coninc Rodolf sijn ierste croene
[pagina 507]
[p. 507]
 
Die graue was te voren
 
Van Haversberge ende na gecoren          hauecsberge (is Habsburg)
 
Wert van Aelmaengen coninc
 
Die merken conste dese dinc
 
Tot dat sal die werelt inden
 
Mogen sire den dach bi uinden
 
Daer op voor Woeronc wert gestreden          V.W. fo. 282.
 
Ende hoe menich iaer daer af es leden
 
Hier met laetic nu die tale
 
Vanden dage bliven altemale
 
Amen.’

Dus verre het aangeteekende van Buchelius.

Van alle de Handschriften, welke de Heer Huydecoper bezeten, en in zyne aanteekeningen op Melis Stoke aangehaald heeft, achtte hy geen stuk zoo waardig om uitgegeven te worden, als deze Brabantsche Kronijk; gelijk hy zich dikwils jegens my heeft uitgedrukt. Zie ook op Melis Stoke II. D. bl. 136.

De Schryver van den Spiegel Historiael, door Isaac Le Long uitgegeven, (zie onze aanteekening hiervoor bl. 177.) heeft hem, zonder noemen, op vele plaatsen, uit een ander handschrift dan het geen wy voor ons hebben, afgeschreven,

[pagina 508]
[p. 508]

hier en daar woordelijk, doch, over het geheel, met eenige veranderingen, uitlatingen en verkortingen, somtijds gebreklijk en duister. Wat wy in den Spiegel Historiael vinden B. I. cap. 40. tot 46. is alles, uitgezonderd eenige weinige regels, overgenomen uit Jan van Heelv fo. 22. tot 57. In den Spiegel Histor. B. II. cap. 40-42. wordt verhaald het geval van Pirs: Pieter la Brosse zegt Le Long: in ons Handschrift vinden wy het geval van Pirs van der Brochen; doch veel korter, en geheel anders fo. 59. en 60. en cap. 42. hoe Pirs verhangen werd, genoegzaam woordelijk uit Jan van Heelv. Verders vinden wy in het 44ste en volgende Capittelen, tot het 54ste ingesloten, verscheidene regels, die uit Jan van Heelv zijn overgenomen. Zoo ook B. III. cap. 2. tot 22. genoegzaam alles uit Jan van Heelv.

Wy zouden zelfs twee plaatsen, die in den Spiegel Historiael beschadigd zijn B. III. cap. 12. en 13. doordien er in het origineele Handschrift, waarnaar Le Long zyne uitgave vervaardigd heeft, blad 32 van onderen, een ronde hoek uit is, gelijk meermalen, van de kop- of staartstukken, gebeurt, waarop een lap ander perkament is geplakt geweest, waarover aan de eene zyde de laatste, en aan de tegenzyde de eerste helft der regels heen geschreven is geweest; doch welke lap, door vochtigheid als anderszins, losgegaan en weggeraakt is: wy zouden, zeg ik, door middel van deze Brabantsche Kronijk, die twee plaatsen kunnen herstellen. Voor de eene, by Le Long fo. 164. vinden wy by Jan van Heelv fo. 202. aldus:

 
Maer ic sal nv vore v'tellen.
 
Hoe dat met haren p'kellen
 
Toe quamē ende voort voeren
 
Vanden b'ge die coene gheboeren
[pagina 509]
[p. 509]
 
Die na die tale van brabant
 
Dorpliede sijn te rechte ghenant
 
Dese quamen alle wel ten stride bereet
 
Na die ghewoente die daer steet
 
Diere hadden een groot deel
 
Beide wambeys en̄ beckeneel
 
En̄ een deel haddenter platen
 
Maer diere sw't met scarpen waten
 
En wouden si hen niet onderwindē
 
Maer clupple haddens alle tinden
 
Met groeten hoefden geprikelt
 
Aen hare roten waren geselt
 
Die coelneren met hare battaelgen
 
In hare geselscap sachmē witte maelgē
 
Halsberge ende swerde bliken
 
Eer nochtan woude toe striken
 
Dese derde scare hadde langen tijt
 
Die h'toge van brabant den strijt
 
Allene gehoudē met sinē lieden.

Tot de tweede plaats fo. 164. kunnen dienen deze regels uit Jan van Heelv fo. 206.

 
Die coene graue reynout
 
Van gelre met gewout
 
Ware hi alse gerne metterhant
 
Selue ten h'toge van brabant
 
Int v'gaderen ghereden
 
Alse die limborcheeren deden
 
Maer dat selue dat den bisscop lette
 
Van coelne doen hi he d'toe sette
 
Dat hi ten h'toge riden woude
 
Dat lette oec den graue reinoude
 
Van gelre diere edelre bloemē
[pagina 510]
[p. 510]
 
Des lettens mach hem beroemē
 
Brabant ewelike wale
 
Want dat dadē altemale
 
Die brabantre coene daden
 
Die daer den grooten he'e scade
 
Daden soe groot vtermaten
 
Datsi den hertoge moesten latē
 
Ongeuaen ende ongebonden
 
Ten bloten velde daer sine vonden
 
In die macht van haren lande
 
Nochtan hadden si die bande
 
En̄ die veteren daer bracht
 
D'si met hadden geacht
 
Dat sire binnen soudē slaen
 
Als sise hadden geuaen
 
Den h'toge met al sinē mannē
 
D'wordē si met selue gespannē
 
Eer die sonne haer scinen liet.

Wy hebben deze plaatsen dus breed opgegeven, om teffens eenigermate te kunnen dienen tot eene proeve van vergelyking. Men zie wyders Huydecoper op Melis Stoke I. D. bl. 503. II. D. bl. 259, 276, 507, 508, 561-563, 572, 583 en 585. Wy hopen, dat de kundige en arbeidzame Heer van Wijn deszelfs voornemen, om deze Brabantsche Kronijk, te eenigen tyde, met zyne aanteekeningen in 't licht te geven, ter uitvoer zal brengen.

Hoogwaarschijnlijk is het Handschrift, dat die Heer thands bezit, het oudste, dat van die Rijmkronijk tot hiertoe bekend is; schoon niet het eenige. Immers bovengemelde Heer van Alphen heeft nog de goedheid gehad my medetedeelen eenige aanteekeningen, door wylen deszelfs Grootvader, den Wel Ed. Gestr. Heer Mr. Daniel van Alphen D.Z., in le-

[pagina 511]
[p. 511]

ven Raad in de Vroedschap en Burgemeester dezer stad Leyden,Ga naar voetnoot(q) van tijd tot tijd achter die aanteekening van Buchelius gevoegd; luidende als volgt:

‘Van die vorengemelde Cronike besit de Heer Mr. Cornelis van der Maersche een Afschrift, geschreven in Folio, vry duidelijck, met een lopende hant:Ga naar voetnoot(r) waer after noch geplaetst sijn twee corte uyttreksels Vuyt een Brabantse oude Cron. by rime by Jonck Rietwijc, door die selfde hant (naer 't schijnt) geschreven. Van dit Afschrift heb ick, met toestemminge van dien Here, voor mi selven een Afschrift gemaeckt.

Oock heb ick noch van dese Chronike een ander Afschrift gesien onder de boecken van den Heer Anthonius Matthaeus, wel eer Professor in de Rechten tot Leide, als deselve in den jare 1717. by openbare Auctie wierden verkogt. Het was seer net geschreven, doch met een hedendaechsche hant, en lopende letter.Ga naar voetnoot(s)

[pagina 512]
[p. 512]

‘Noch heb ik van deselve Chronike gesien een ander afschrivt onder de boeken van den Heer Mathias Röver,

[pagina 513]
[p. 513]

die tot Leide op den 14 September 1729. by openbare veiling verkogt sijn, 't welke oo'k seer net geschreven was. Het was ingebonden in folio, en hadde voor het titelblad ('t welk behoorde tot het Latijnsche gedicht door eenen onbekenden van den selven slach by Woronc geschreven, en door Er. Puteanus tot Brussel in den jare 1641. doen drucken, en 't welk ook achter dit Manuscript ingebonden was) op een besonder cedulletje geteekent, en met coleuren afgeset, opgeplakt een stam-wapen, en daer boven dese woorden. Het seer oude Adelijcke stam-wapen van die Westphalen. en onder het wapen, dese woorden. Hier in veltslach mede geweest sijn.Ga naar voetnoot(t)

Dit laetstgenoemde Manuscript heb ik toen met het myne, 't welk ik gemaeckt heb naer dat by wylen den Heer Mr. Cornelis van der Maersche in eigendom was beseeten geworden, vergeleken; en uit het selve de verschil-

[pagina 514]
[p. 514]

lende lesingen op mijn afschrivt aengetekent; gevende het selve den naem van 't ander Manuscript.Ga naar voetnoot(u)

‘Dese Oorlogh en Veltslach is ook beschreven door Lodewijk van Velthem, Priester, in sijn Spiegel Historiael, Boek iij. van cap. ij. tot cap. xxiij, en heeft dese niet alleen veele saecken, maer ook selfs veele versen van desen onsen Jan van Leeuwe, Priester tot Helu, overgenomen.

Men mach noch van desen vermaerden slach sien in Chronico Magno Belgico; in Chronico Marcano Levoli á Northof pag. 20. et apud Divaeum Rer. Brabantic. Lib. xij. pag. 128. et seq. in Johanne I. Brab. Duce. Fr. Haraeum Annal. Brabant. pag. 286. et Meyerum Lib. x. Rer. Flandr. ad aum 1288.’

Dus verre de aanteekeningen van wylen den Heer Burgemeester van Alphen.

‘Men mag nog,’ voegt er de meergemelde Heer Griffier

[pagina 515]
[p. 515]

van Alphen by, ‘Men mag nog van dezen roemruchtigen Veldslag by Woeronck nazien den Schryver van die excellente Cronike van Brabant, Antw. 1530. B. II. cap. 36. Hadr. Barlandi Chronica Ducum Brabantiae cap. XLVI. als mede L. van Haecht Goidtsenhoven, Chronijk van de Hertogen van Brabant fo. LXI. verso & seq. en meer anderen. Het bovengemelde Manuscript, wel eerder het eigendom van den Heer Mr. Cornelis van der Maersche, wordt thans bezeten by my Mr. D.v.A. en is my aangekomen, by erfenis, uit de nalatenschap van den Wel Edelen Gestrengen Heere Johan van der Maersche, in leven Raad in de Vroedschap en Burgemeester der stad Leyden; overleden den 18 Iuny 1743. zijnde geweest de eenige Broeder van den in den jare 1727 gestorven Heer Mr. Corn. v.d. Maersche.

voetnoot(a)
Het woord eeuw, eeu, ee vinden wy by de Ouden, en by onze taalverwanten, (zie Kiliaan, Wachter, Schilter, Ihre en anderen) in de beteekenis van tijd.
Lod. van Velthem, Spieg. Histor. B. I. cap. 11. bl. 15.
 
Neuen Ebroen staet Mambree,
 
Daer Abraem woende lange ee.
onze van Heelv fo. 181.
 
- lange ee
 
Hadde elc and'en seere begheert.
Hiervan ehe, eher, eer, prior, prius, als ook ons eeuw, voor een during van honderd jaren; en ons eeuwelijk, of eeuwig, voor een during zonder einde.
Vervolgens is dit woord in eene tweede beteekenis overgebracht, ter benoeming van iets, dat altijd duurt, of behoort te duren, Statutum, Lex. MS. 1450. fo. 82. want si heer dijn eewe niet en hebben bewaert, fo. 84. offeren na der eewe, d.i. naar de wet. so. 98. in die eewe Moysi. dit woord vinden wy in dezen zin, by alle de Ouden, tot het midden der zestiende eeuwe toe: Noodt breekt ee. Ghemeene Duitsche Spreekwoorden, Campen 1550. zie wyders Huydecoper op Melis Stoke III. D. bl. 159.
Naderhand is dit woord in eene bepaalder beteekenis gebruikt, ter aanduiding van alle wettelyke verbintenissen, en byzonder van die, welke tusschen man en vrouw plaats heeft; Legitimum conjugium, matrimonium, waarvan ons eegade, eegemaal, waarvoor Hugo de Groot, Bewijs van den waren Godsd. bl. 97. echtgemaal; en ons woord echt, ook ons woord eed, is hiervan afkomstig.
In welke beteekenis nu zal men het, te dezer plaatse, moeten nemen? Men zou er door kunnen verstaan, de eeuwe, dat is de tijd, van Hertog Jan den Eersten. - Doch, uit het gebruik, 't welk wy, in dit Handschrift, elders, van dit woord gemaakt vinden, kunnen wy besluiten, dat het in den zin van aart, indoles, moet verstaan worden. zoo vinden wy fo. 160.
 
Die hertoge die die eewe
 
En̄ die nature hadde vand̄ē leeuwe.
en zoo ook fo. 112.
 
Dat poent ende die eewe
 
Hadde aen hem van d̄ē leewe
 
Die h'toge ian openbare.
waarop hy, zeven regels verder, laat volgen:
 
Want doen mochtemen bekinnen
 
Ane den h'toge des leeus aert.
en indedaad, gelijk een wet de regel is, waar naar iemands handelingen gericht moeten zijn, zoo is ook, voorzeker, iemands aart het richtsnoer, de drijfveer van alle zyne handelingen; wat is gemeener dan te spreken van Leges Physicae?
voetnoot(b)
Vercrichten zal hier beteekenen, met geweld meester worden, verkrachten. op gelyke wyze fo. 108.
 
Doen v'loren was tielle
 
Dede die h'toge te drielle
 
In bomelw'de een borch stichtē
 
Daer hi dlant met dede v'crichten.
 
Soe dat moeste in sijn bedwanc
 
Bliuen iegen des grauen danc
 
Van gelre ende alle sire hulperen.
fo. 139.
 
Nochtan en keerde hi aldus niet
 
Want hi voer voort ter selv' vaert
 
Tote voor bonne inden wijngaert
 
Des dede hi houwē een deel en̄ slichten
 
Dat hi woude b'nen [bernen, branden] en̄ vercrichtē
 
Daer te lande dat ginge al onder.
Lodewijk van Velthem, Spiegel Histor. B. II. cap. 54. bl. 146. uit Jan van Heelv overgenomen.
 
Dese waren bi Wessen opten Rijn
 
Vergadert, ende wilden geuaren sijn
 
In 's Grauen lant, ende brant stichten,
 
Van den Berge; ende dat vercrichten,
 
Om dat hi t'Hertogen hulp was.
voetnoot(c)
Een kort verslag van dezen oorlog van Hertog Jan den Eersten, tegen Reinoud Grave van Gelder, en de oorzaak, waaruit dezelve om het Hertogdom van Limburg ontstaan is, vindt men in het Charterboek van Mieris, I. D. bl. 466. aanteek.
voetnoot(d)
Francois de Dongelberge, Ridder, Heer van Herlaar, Zillebeke, enz. is van het jaar 1616 tot 1648. verscheiden malen Schepen, en van 1633 tot 1645. zes malen Burgemeester der stad Brussel geweest. Hy stierf omtrent het jaar 1655, volgens Butkens, Trophées de Brabant Tom. II. Livr. IX. pag. 459-463. Valer. Andreas, Bibl. Belg. p. 228. Foppens p. 291. - Doch Paquot, Hist. Litter. des Paysbas Tom. I. p. 171. (Louv. 1765. Fol.) beweert, dat het Proelium Woeringanum niet door Francois, maar door deszelfs Broeder, Henri-Charles de Dongelberge, die in 1660. te Brussel overleed, in Latijnsche dichtmaat gebracht, en dat de eerstgenoemde niet omtrent 1655, maar in 1648, gestorven zy.
voetnoot(e)
Historiam citra ambages trado et eam veram, versibus autem conscriptam, quia bella et Victoriae cantari amant, quodque feré gratior in his poeticae alacritatis sit amaenitas, quā ponderosior solutae orationis stylus. Inciderat in manus meas peruetustus quidam liber manuscriptus, tribus vt minimum Saeculis in archiuo quodam asseruatus, rithmis teutonicis Ducatûs Limburgi translationem et ortorum hinc dissidiorum, tandemque Woeringani Proelij, antiquatâ quidem elegantiâ, sed scitu dignā complectēs historiam, operis autem mihi pretium faciebat, quod dedicatum fuisse reperirem Margaretae Eduardi Regis Angliae filiae, vxori tunc temporis Joannis secundi, Lotharingiae, Brabantiae et Limburgi Ducis, filij Joannis primi, qui non indecoro Woeringani campi puluere sordidus bellator certauerat, et sua per obstantes cateruas terribilis victor explicuerat arma. Mouebat me insuper, quod Auctor se rei gestae oculatū testem, sinceramque illius se veritatem scribere, dilucidis et fidem facientibus verbis, non vno in loco affirmaret. Auctoris ad lectorem Praefatio.
voetnoot(f)
De Wel Ed. Gestr. Heer Mr. H. van Wijn bericht my, dat er in Brabant door kundigen getwyfeld wordt, of dit Handschrift niet reeds in den jare 1695., by het bombardeeren der stad door de Franschen, zoude zijn weggeraakt. 't Is zeker, dat er, by die gelegenheid, eenige MSS. zijn omgekomen. Foppens zelf gewaagt er van, onder anderen Tom. II. p. 1015. wegens het Chronicon Brabantiae van P. van der Heyden. Doch zoo het Handschrift van Jan van Heelv in het Hof te Brussel bewaard is geworden, gelijk niet alleen Foppens, maar ook Valerius Andreas getuigt, zoo zien wy geen reden om geloof te weigeren aan Foppens, die zijn werk uitgaf niet meer dan 8 jaren, nadat het Hof te Brussel verbrand is. Hy zegt duidelijk p. 655: adservabatur olim in curia Bruxellensi, ante ejus incendium. Zie ook Paquot Tom. I. p. 270.
voetnoot(g)
Plien is plegen. zie Kiliaan, en vooral de aanmerking van Huydecoper op Melis Stoke III. D. bl. 297-300. en 470.
Hoocheit plien zal dan beteekenen, alles verrichten wat overeenkomt met de hooge waardigheid, waarin zy van God geplaatst zijn. De Schryver van het Brusselsch Handschrift schijnt het anders begrepen, en liever de nedrigheid gepredikt te hebben.
voetnoot(h)
Sweer is schoonvader, socer, een behuwd vader.
Melis Stoke B. IV. vs. 691.
 
Recht als hi quam op de vaert
 
Quam de Hertoghe van Brabant
 
Iegen hem alte hant [d.i. terstont]
 
En̄ brochte hem zulke mare
 
Dat also besproken ware
 
Dat hi zoude varen tsinen swere. Zie ook B. VI. 729.
De Overzetters van onzen Staten-Bybel gebruiken nog dit woord in deze beteekenis, Gen. XXXVII. 25. en Exod. XVIII. 6. Onze van Heelv gebruikt het woord sweer ook voor zwager, behuwd broeder, fo. 47.
 
Van Vlaendren die graue ghi
 
Des hertoghen sweer hi
 
Hadde een orloge bestaen
Dus ook fo. 71. en 91. De Graaf van Vlaanderen was Broeder van des Hertogen tweede Echtgenoot. Wy twyfelen niet, of sweer is eene verkorting van zwager, of zweger, (Melis Stoke II. D. bl. 147.) welk woord wy afkomstig achten van wogan, nubere: dus kan al wie aanbehuwd is den naam dragen van zwager, zweger, zweer. Goth. swaihra. Angelsax. sweor. Frankth. suehor enz.
voetnoot(i)
Ontcrichten is ontkrachten, ontweldigen. Zoo vinden wy in een Charter van 1321. Perkament Register E.L. 13. fo. xiiij. soe wie den anden̄ sijn goet ontcracht of met foirtsen neemt in siere jeghen-wordicheden die salt hem beten̄ vierscatte [d.i. viervoudig] en̄ hi sal jeghens ons verboren V ℔ en̄ d'poirt 1 ℔.
Ontcrichten beteekent hier, en twintig verzen lager, met geweld afhandig maken, onthouden. Zoo vinden wy dit zelfde woord fo. 28.
 
Clagede hi dat met ghewout [geweld]
 
Te mechelen her berthout
 
Van ludeke sint lambrechte
 
Sijn erue ontcrichte tonrechte
 
Ende bat hen allen dat sijt wraken.
dus ook fo. 156.
 
Nochtan was hi [te weten Hertog Jan van Brabant] van h'ten [herte] blide
 
Dat hi was so v're [verre] getogen
 
Dat hi soude die ghene mogen
 
Jeghen hem sien op tfelt
 
Die met crachte en̄ met gewelt
 
Roefhuse ende roef stichten
 
En̄ hem daer toe sijn goet ontcrichtē
 
Dat hi met crachte hadde v'creghen.
fo. 188.
 
Met dien quā arnoude te gemoete
 
Een ors dat hi doen ane greep
 
Ende stac voet in stegereep
 
Ende volgde na inden strijt
 
Den h'toge die ter seluer tijt
 
Dwers in sloech ter vaert
 
Weder ten limborch'en waert
 
Met enen houerdegen draue
 
En̄ riep in walschen h' graue
 
Van luthsenborch v es bedaget
 
Dat ghi lange hebt gheiaget
 
Siet hier noch comen al bereet
 
Alse die wreken wilt sijn leet
 
Den h'toge ian van brabant
 
Dat ghi copen dorst dat lant
 
Van limborch en̄ mi ontcrichten
 
Dat moeten wi nv berichten
 
Metten sw'de gheloeues my
 
Hier saelt becopen ic oft ghi
 
V houerde ende v ongeuoech.
Wy vinden dit woord ook in den Spiegel Historiael van Lodewijk van Velthem B. III. cap. 2. bl. 151.
 
Want si lietent perlement varen
 
Ende die soen ende viseerde daer nare
 
Hoe sijt d'lant ontcrichten mochten
 
Wet [lees Met] enen cope die si volbrachtē
 
Ane den Graue dat verstaet
 
Van Lusselborch. -
Deze plaats is overgenomen uit Jan van Heelv fo. 136, daar hy niet het woord ontcrichten, maar het woord onthouden gebruikt:
 
Want doen si alle v'gadert waren
 
Lieten si tperlament varen
 
Ende dat spreken om die soene
 
Ende daden alsoe si waren ghewoene
 
Ende ginghen dichten ende viseren [overleggen en besluiten. zie (Huydec. op Melis Stoke I. D. bl. 499-501.]
 
Hoe si den hertoge mochten weren
 
Ende dlant van limborch onthoudē
 
Doen vonden si raet datsi souden
 
Met coepe toe driuen
 
Dat lant van limborch soude bliuen
 
Den graue van luthsenborch te male.
Voor dit ontcrichten, of onthouden, gebruikt Jan van Heelv, eenige regels vroeger, en eenige regels later, het woord ontkeeren, afhandig maken, substrahere (zie Kiliaan) fo. 135.
 
d'men soude makē
 
Soene ende vrede van allen sakē
 
Tusschen den h'toge van brabant
 
En̄ die heeren die hem dat lant
 
Van limborch wouden ontkeeren.
fo. 137.
 
Ghemeenlike alle dien heeren
 
Die limborch hē woudē ontkeeren.
Zie ook Lod. van Velthem, Spieg. Histor. B. II. cap. 54. bl. 146. Voor ontcrichten staat, in het Brusselsche Handschrift, gelijk wy hierboven zien, tweemaal ontrichten, dit kan beteekenen met onrecht onthouden, van welk woord ik my niet erinneren kan voorbeelden ontmoet te hebben; dan alleen in de kantteek. op onzen Staten-Bybel, Deuteron. XVII. 8. en Ps. LXXIII. 16; schoon in een andere beteekenis.
In de Inleiding fo. 17. vinden wy, na eene zeer lange moralisatie, zonder genoegzaam verband:
 
Dat ic dies wille op waerheit bliuen
 
Ende bescedenlike scriuen
 
Tusschen den hertoge van brabant
 
Ende die heeren die hem dat lant
 
Van limborch wouden onthouden
 
Dat si diere hebben ontgouden [dat zy dier betaald, misgolden hebben]
 
Want si bleuen daer om gheuaen
 
Of doot oft scandelike ontgaen [gevlucht, ontkomen]
 
Alsic hier na seggen sal
 
Maer ic wille eer scriuen al
 
Die ghescienesse vanden tide
 
Dat dit begonste al toten stride.
Deze regels hebben wy dus breed opgegeven, om te doen zien, dat zy kennelijk ontleend zijn uit de hierboven aangehaalde Opdracht.
Dit kan dienen ter bevestiging van ons gevoelen, dat dit voorwerk niet is van den Schryver zelven, maar door een later afschryver daarvoor gevoegd. In die eeuwen was het niet vreemd, dat Moniken de stukken, die zy afschreven, hier en daar vermeerderden, om daardoor het loon, dat zy voor hun afschrift verkregen, te vergrooten. Hadden zy zelve geene denkbeelden of kundigheden, gelijk zy in die eeuwe zelden hadden, zoo namen zy denkbeelden, kundigheden, zelfs spreekwyzen, en geheele regels van hunnen Schryver, en plaatsten die in hunne byvoegsels, al ware het dat zy daar weinig of geheel niet voegden.
Dit kan men, zoo men de moeite wil nemen om de Handschriften van Melis Stoke, die in de uitgave van Janus Dousa, e[n] in die van Huydecoper, gevolgd zijn, met eenige naauwkeurigheid te vergelyken, ten klaarsten zien, dat in de meeste, zoo niet alle de lappen, die in het werk van Melis Stoke zijn ingevoegd, plaats heeft.
voetnoot(k)
Ontboren dat is nagelaten. Zie Huydecoper op Melis Stoke II. D. bl. 548. Onze Jan van Heelv gebruikt het ook in dezen zin fo. 75.
 
Daer bi hadde hijs bat ontboren
 
Met eere vromē ende oec eeren
 
Doen dat heer soude weder keerē.
voetnoot(l)
Geninden beteekent zich verstouten. Hier komt het, in een flaauwer zin, voor ondernemen. Men zie over dit woord de breede aanteekening van den Heer Huydecoper op Melis Stoke II. D. bl. 329-336.
voetnoot(m)
By de Ouden werd onderscheid gemaakt tusschen de woorden derren en derven: altijd beteekende derren, darren, dorren, audere, waarvoor wy thands durven in gebruik hebben; maar derven, darven, dorven, durven beteekende carere, behoeven. zie Kiliaan: ook Huydecoper op Melis Stoke III. D. bl. 429. onze Jan van Heelv heeft een plaats, waaruit dit onderscheid zeer duidelijk blijkt fo. 141.
 
Ic ende die mine bliuen bi v
 
Wildi yeman daer vore deren
 
Dat selen wi soe helpen weren
 
Dat ghi v niet en doruet ontsien
 
Dat wi yet van v vlien
 
Dies derric my wel v'meten
 
Aldus wert woeronc beseten.
voetnoot(n)
Het Handschrift van den Heer van Wijn komt hiermede overeen. eigenlijk zijn er in 9539 verzen, dus 15 minder.
280 bladzyden, op ieder 34 verzen, maakt 9520 verzen
op fo. 133 staan 29, en op fo. 282 staan 4 verzen, is 33 verzen
op fo. 80 staan 36 regels, de twee onderste regels zijn er naderhand bygeschreven, gelijk aan de hand en den inkt kennelijk te zien is, dus meer 2 verzen
______
9555
doch hier moeten afgetrokken worden 16 verzen
want op fo. 18 staan wel 34 regels, doch door de geschilderde voorletter maar 27 verzen: insgelijks om dezelfde reden fo. 134 wel 34 regels, doch maar 25 verzen ______
blijft dus een getal van 9539 verzen.

 

Dat het getal oneven is, komt door een enkel vers op fo. 275, daar geen ander vers op rijmt, 't welk in 't afschryven overgeslagen zal wezen. Zie hier de plaats:
 
Die hertoge Jan van brabant
 
Keerde na den strijt te hant
 
Vanden velde met sire bataelgen
 
Daermen binnen mochte maelgen
 
Wapenrocke ende brachiren
 
Coverturen ende banieren
 
Van een gescoort ende seere dorhouwen
 
Ende almeest bestort met bloede
 
Dus keerden si met hoegen moede. enz.
voetnoot(o)
Men kan narekenen, dat dit zoo geweest is. Uit de Paaschtafel, ons door den Heer Huydegoper geschonken, aan het einde van het eerste Boek van Melis Stoke, zien wy, dat in het jaar 1288 de Paaschdag was de 28 Maart, gevolgelijk was de 5 Juny op Saturdag. Zie ook M. Freheri Director. Chronol.-diplom. p. 290. A. Kluit, primae linea &c.
voetnoot(p)
Nicolaus de derde werd in het jaar 1277 tot Paus verkoren, en was een ander dan hier beschreven wordt, gevolglijk is dit faut in het Handschrift van Brussel; doch goed in dat van den Heer van Wijn: want Broeder Hieronymus werd op den 22 February des jaars 1288, onde den naam van Nicolaas de vierde, tot Paus verkoren, en beandwoordt volkomen aan de gegeven beschryving. Zie Arch. Bower, Historie der Pausen VI. D. bl. 462. en vooral Platina, de vitis Pontific. fo. CXI. Venet. 1518. Lod. van Velthem heeft in zijn Spieg. Histor. B. III. cap. XXI. vs. 30. aldus:
 
In dese tiden so was oec Paus
 
Van deser namen die vierde Niclaus
 
Die een iaer Paus hadde gewesen.
voetnoot(q)
Deze Heer Burgemeester van Alphen is overleden den 10 July 1733.
voetnoot(r)
Het is ons gebleken, dat dit afschrift (uit het maaksel der Letteren te oordeelen, waarschijnlijk in het laatst der zestiende, of begin der zeventiende eeuwe) gemaakt is naar het oud afschrift, 't welk te Brussel bewaard is geweest, waaruit Buchelius zyne uittreksels geschreven heeft, met welke dit afschrift overeenkomt, zelfs in de woorden Nicolaus de derde. Zie onze aanteekening (p) bl. 506.
voetnoot(s)
Op den Catalogus der Boeken van Profr. Matthaeus wordt dit Handschrift gevonden p. 14. N. 269. in folio. ‘Proelium Woeringanum Joannis I. Lothar. & Brabant. Ducis. Bruxell. 1641. Antecedit Den strijt van Woeringen, in Digt beschreven door Jan van Heelu, volgens 't origineel dat te Brussel bewaard werd.’ Schoon de Profr. overleden is den 25. Augustus 1710. (zie Burman Traject. Erudit. p. 219) zijn deszelfs Boeken echter niet eerder dan in September 1717. verkocht; omdat de Weduwe, welke haars Mans Bibliotheek heeft behouden, geleefd heeft tot den 14. Mey 1717. Dit bericht, my medegedeeld door den Wel Ed. Heere G.W. van Oosten de Bruyn, hebben wy te liever aangeteekend, omdat het ons eenige opheldering geeft in de geschiedenis wegens de Rijmkronijk van Klaas Kolijn. Men vergelyke Wagenaar, Toets der Rijmkron. van K. Kolijn in het derde Deel der Werken van de Maatschappy der Nederl. Letterk. byzonderlijk bl. 211- 214. Van der Schelling, aanteek. op Pars, Katw. en Rijnsb. Oudh. bl. 337. Voorrede voor Holl. Tiendregt, en Holl. Aloude Vryheid Kap. XI-XIV.
De Hoog Gel. Heer Antonius Matthaeus, zoon van den Leydschen Professor, is te Deventer Professor geworden in den jare 1702, alwaar hy, in den ouderdom van 48 jaren, overleden is den 26. September, niet van het jaar 1718, gelijk M. Schagen heeft aangeteekend, in zyne Vermakelijkheden III. D. bl. 347; maar van het jaar 1719, gelijk uit het nog voor handen zijnde gedrukt Programma, by des Professors afsterven, volgens eene gewoonte, te Deventer nog gebruiklijk, aangeplakt; uit den Penning, by deszelfs begravenis uitgedeeld; en uit het Opschrift op deszelfs Grafzerk in de Bergkerk te Deventer, ten overvloede kan blyken. Dus heeft de Heer Mr. Gerhard Dumbar, die, van het jaar 1709. tot aan zijn overlyden 1744, Sekretaris der stad Deventer geweest is, het afschrift van K. Kolijn, het welk door Alkemade, geschreven, en aan den Leydschen Professor, in het begin des jaars 1710, dus niet lang voor 's mans overlyden, gezonden was, niet na den dood, gelijk Alkemade schreef. zie van der Schelling, Holl. Aloude Vryh. bl. 467. maar by het leven van den Deventerschen Professor, van zijn Hooggel. bekomen, en in het eerste Deel zyner Analecta, 't welk in dat zelfde jaar 1719. in 't licht kwam, laten drukken. Wy zouden dit bevestigen kunnen met een getuigenis uit den mond van wylen de Echtgenoot van gemelden Professor, op den 27sten Augustus des jaars 1727, opgeschreven door den meergemelden Heer Burgemeester, van Alphen. ‘De Heer Dumbar,’ schrijft van der Schelling, Holl. aloude vryh. bl. 432. ‘heeft in zijn leven nooit willen bekennen of zeggen, hoe hy aan zijn Kolijn is gekomen.’ Zie ook bl. 452. in de noot. Van Loon giste, dat Dumbar het afschrift uit Brabant gekregen had; doch dit was eene gissing, die niet anders dan op mogelijkheden gegrond was, gelijk van der Schelling in 't breede heeft aangetoond.
voetnoot(t)
Biblioth. Röveriana pag. 22. N. 350. in folio: ‘De strijd van Woeronc, of van Woeringen op den Rijn geslagen A 1288. MSS. waar agter Proelium Woeringanum, gedrukt te Brussel 1641. met fig.’ De Wel Ed. Gestr. Heer Mr. H. van Wijn bericht my, dat dit stuk thands in Brabantsche handen, en door zijn Wel Ed. Gestr. gebruikt is.
voetnoot(u)
In onze aanteekening hiervoor (bl. 505.) hebben wy doen zien, dat er in het Handschrift van den Wel Ed. Gestr. Heer van Wijn op fo. 275. eene regel ontbreekt. Die regel ontbreekt ook in het afschrift, 't welk weleer by den Heer Mr. C. van der Maersche is bezeten geweest, in welk handschrift dit gebrek is aangewezen met dit teeken ++. Dit gebrek is in 't ander Handschrift van wylen den Heer Mathias Röver, volgens de aanteekening van den Heer Burgemeester Daniel van Alphen, aldus vervuld gevonden:
 
Van een gescoort ende dorhouwen
 
Wel iammerlijk mocht aenscouwen.
Derhalven is dit MS. van den Heer Röver geen afschrift van het MS. 't welk de Heer van Wijn bezit, noch ook geen afschrift van het MS. dat te Brussel verbrand is: dus moet ergens nog een derde oud Handschrift zijn of geweest zijn, waaruit dat afschrift van den Heer Röver gemaakt is.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Ovidius' Herscheppinge


auteurs

  • over Joost van den Vondel

  • over Zacharias Heyns

  • over Daniël Heinsius

  • over Frans van Hoogstraten

  • over Daniel Joncktys

  • over Lambert ten Kate Hz.

  • over C. Kiliaan

  • over Arnold Hoogvliet

  • over Arnold Moonen

  • over Christoffel Plantijn

  • over H.K. Poot

  • over H.L. Spiegel

  • over Lodewijk van Velthem

  • over Melis Stoke

  • over P.C. Hooft

  • over David van Hoogstraten

  • over Bernard Vollenhove

  • over Joannes Vollenhove

  • over Melis Stoke

  • over Geeraardt Brandt de jonge


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Rymkronyk betreffende den slag van Woeringen van het jaer 1288


auteurs

  • over Jan van Heelu