Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Proeve van taal- en dichtkunde (4 delen) (1782-1794)

Informatie terzijde

Titelpagina van Proeve van taal- en dichtkunde (4 delen)
Afbeelding van Proeve van taal- en dichtkunde (4 delen)Toon afbeelding van titelpagina van Proeve van taal- en dichtkunde (4 delen)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.69 MB)

Scans (217.27 MB)

XML (4.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

Nicolaas Hinlopen

Frans van Lelyveld



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Proeve van taal- en dichtkunde (4 delen)

(1782-1794)–Balthazar Huydecoper–rechtenstatus Auteursrechtvrij

In vrijmoedige aanmerkingen op Vondels vertaalde Herscheppingen van Ovidius


Vorige Volgende
[pagina 123]
[p. 123]

Twalefde boek.

Vs. 85.

 
En nu trompetze hoe de Grieken Priaems stranden
 
Genaeken met een sterke en maghtige oorloghsvloot.

Trompetten is een verbasterd woord, of een Duitsch woord met een' basterduitgang; hierin overeenkomende met die Werkwoorden, die den gewoonen uitgang en verlengen tot eeren, als Redeneeren, en diergelyken. De algemeene toets, om zulke basterduitgangen te onderkennen van de echten, is deeze; dat de klemtoon niet valt op het Zaakl. deel; zie boven II. D. bl. 350. een tweede toets is, dat het Deelwoord getrompet, het altijdkorte voorvoegsel ge lang heeft; zie daarvan verscheiden voorbeelden I. D. bl.417. In geredeneerd, gebanketteerd, enz. heeft dit geen plaats: doch zijn deeze uit den eersten algemeenen Regel genoeg te kennen. Vorm nu deeze woorden op een Duitsche leest; zo hebtge Trompen, Redenen, Banken, met den Klemtoon op het Zaakl. deel; en daarvan Getrompt, Geredent, Gebankt; in de welken Ge, altijd kort blijft. Dat deeze laatsten niet alleen goed Duitsch, maar ook by goede Dichters te vinden zijn, zullen wy hier aantoonen; ons met de drie bygebragte voorbeelden genoegende, terwijlmen daaruit over anderen, dee-

[pagina 124]
[p. 124]

zen Ga naar margenoot+gelijk, kan oordeelen. Trompen, voor Trompetten, vind ik al by Anna Bijns B. I.

 
Ghi zijt al wachters, ghestelt opten toren
 
Om te trompen alsser vyanden quamen.

D. de Potter, Getrouwen Harder, Voorr. 't laatste vaars:

 
Mijn cyter -
 
Sal trompen uw' triumph, uw' wapens, en uw' deughden.

Vondel, Pascha bl. 19.

 
De Tritons trompten op hun groote waterschulp.

Ga naar margenoot+gelijk trompetten komt van 't verbasterde trompet; zo komt trompen, van tromp; onder de Ouden te vinden in den Spiegel Historiael B. II. c. 15. vs. 53. B. IV. c. 33. vs. 10. enz. in de Cronijck van Veldenaer bl. 37. so dede hi sijn trompen ende sijn tambueren slaen, ende stac mit speren driewerf tegen des Conincs soen van Bemen. Onder de Nieuwen by Ch. Numan, Strijt des gemoets 1590. B. IV. vs. 97. spreekende van Jaagers:

 
Stekende haer trompen van geluyde soet.

D. Jonktijs, Twistg. vs. 700.

 
Omdat hy tot een tromp zijns lofs Homerum had.

en vs. 2754.

 
- - wanneer de klingen blincken,
 
En Trom en Tromp laet haer Taratantare klincken.

welk vaars, mijns bedunkens, onvergelykelijk beter waare, aldus:

 
En Trom en Tromp haer Taratantara laet klincken.

want (behalve dat de orden der woordschikkinge, daarwe nu niet op zien, zulks eischte) Tarátantáre schijnt veel eer een' traagen en loomen dreun, om kinderen in slaap te sussen, dan den hellen en schel-

[pagina 125]
[p. 125]

len Ga naar margenoot+klank van trompen of trompetten, die den slaapenden wakker, den traagen driftig maakt, naar te bootsen: doch dit laatste, wordt beter uitgedrukt door Taratántara. P. Geestdorp, 's Hertogenbosch overweldigt 1629. vs. 106.

 
De trommel aen 't gedreun, trompet aen 't taratant'ren.

doch zekerer getuigen is myGa naar voetnoot(p) de Oude Dichter Ennius, die misschien de uitvinder van dit woord geweest is, om daardoor ook, gelijk de gemelde Dichters, het trompettengeschal naar te bootsen: hy schreef in het II. zyner Jaarboeken:

 
At tuba terribili sonitu taratantara dixit.

daar het geheele woord taratantara weinig meer tijds vereischt, dan by Jonktijs alleen de drie eerste greepen taratan - Maar gelijk de uitmuntendste Dichter Virgilius, dit vaars van Ennius, voor 't grootste gedeelte, naarbootsende, daar echter dit vreemde woord uitliet, zeggende natuurelyker en fraaier, AEneid. l. IX.

 
At tuba terribilem sonitum procul aere canoro
 
Increpuit -
[pagina 126]
[p. 126]

Ga naar margenoot+zo behooren wy ook zodanige woorden te laaten voor straatdeuntjes en grollen, en de natuurelyke kracht onzer taale niet te wisselen aan zulk een' vreemden en winderigen opschik: 't welk ons Virgilius hier met zijn voorbeeld leert, en Hieronymus Columna, op het gemelde vaars van Ennius, breeder verklaart. Om weder te keeren tot Tromp; Kiliaan noemde het, in de betekenis van Trompet, verouderd; schoon hy Trompen, voor Trompetten, noch erkent. de naam ziet op de gedaante van het tuig, zijnde hol en lang: van het welke de mond of Ga naar margenoot+opening, Tromp heet. Vondel, Pascha bl. 44.

 
Sal ick dees nieuwe maer met myne tromp doen klincken.

hierom is Trompe ook een Jagthoorn, door welke betekenis de Hr. Ten Kate dit woord onderscheidt van Trompet: ook de snuit van den Olifant; by Kiliaan, Trompe van den Olifant; als mede de loop van allerlei schietgeweer; hiervan leezenwe by Hier. Zweerts, Poëzy bl. 255.

 
Met bulaerend metaal, dat niet en is gewent
 
Als oorelogs-gedrocht, ten trompe, uit te blazen.

Omtrent Redeneeren is aan te merken, datmen, gelijk het zelfstandige onverschillig geschreeven wordt, Rede en Reden, ook zegt, of plag te zeggen, Reden en Redenen. 't eerste vind ik by Abraham Kemp, in Sultan Osman Act. I.

 
Of heeft Mustapha zich in 't spreken selfs vergist?
 
Hy nochtans is een Man, die met de Eng'len redet.

in dit Spel, dat reeds in 't jaar 1623 het licht zag, vind ik aanmerkenswaardig, dat de Geslachten der Naamwoorden overal zeer net en naauwkeurig zijn waargenomen. Het tweede ontmoetmen meer:

[pagina 127]
[p. 127]

Ga naar margenoot+J. de Decker I. D. 219.

 
- dus redent uw gemoed.

J. van Heemskerk, in den Cid Act. II. sc. 7.

 
Rijst bey te gader op, en redent een voor een.

Joh. de Brune, Emblem. bl. 7. huyden ten dage wert by ons gekrackeelt en geredent over, enz. V.F. Plemp, Opdragt van Cabrolius Ontleeding: eer ick verder redene: enz. Banketteeren, datwe ook in dit werk vinden VII. 593. enz. is gemaakt van Banket; welk woord in de Tweespraak van In Liefd' Bloeyende bl. 5. op eene misselyke wyze wordt afgeleid van Bank en eet. men zou grooten honger moeten hebben om banken te eeten: want in een' gezonden zin, zou eet dan moeten voorgaan: en zo heeftmen ook van die twee woorden, geen banket, maar eetbank gemaakt. doch banket is van bank, even als trompet van tromp: en van bank zegtmen in goed Duitsch banken, gelijk van tafel, tafelen: want Banken is hier niet anders dan Taselen, d.i. zich met eeten en drinken vrolijk maaken. Vondel, Pascha bl. 30.

 
- ick rade, ick rade u blaest,
 
Eer ghy dit heete moes wilt proeven met der haest:
 
Oft wildy bancken in de Philistijnsche koken,
 
Eer hy u heeft ghenoodt -

Hooft, in Warenar Act. I. sc. 4.

 
Ik zel gaan bestellen nu rechtevoort
 
Dat 'er wat komt, daar wy of banken meugen.

Brederode, in den Schijnheylich Act. V. sc. 18.

 
Hoe wilmer tavond bancken -

de zelfde, Klucht van de Koe:

 
G. Tot Pieter de Kock daer is ghemeenelijck wat gaer.
[pagina 128]
[p. 128]

Ga naar margenoot+B. O bloemerherten, hadden wy wat te bancken, soo waren wy klaer.

Lof van de Armoede:

 
Den armen in sijn grauwe py
 
Banckt onbeschroomt zijn watrenbry.

nog Klucht van de Koe:

 
- ghy vryers, eer u dit geschiet
 
Aan banct altoos en trouwt van jou leven niet.

de Rederykers van Catwijck 1607. tot Haarlem:

 
Ga naar margenoot+Hebt ghy geen ghasten van doen, om wat te bancken?Ga naar voetnoot(q)

Voeg 'er by, omdatwe II. D. bl. 265. ook spraken van Hooven,Ga naar voetnoot(r) voor Hoveeren, eene plaats uit

[pagina 129]
[p. 129]

Ga naar margenoot+J.B. Houwaert, Handel der Amoureusheyt I. Spel.

 
Men tuytter, men fluytter, men speelter, men zinghter,
 
Men braster, men hoofter, men klincter, men drincter.

Claes Willemsz., der Minnen-loep MS. 1486. B. II. cap. van Pyramus en Thisbe:

 
Ten derden mael gaet men dan boven
 
So men in cameren plach te hovenGa naar voetnoot(s)
 
Met truwen vrienden heymentlijck.
[pagina 130]
[p. 130]

Ga naar margenoot+Hoeren voor Hoereeren schreef de Antwerpsche Olijftak 1620. te Mechelen.

 
Juno sprack, het gedenckt my wel,
 
Hoe hy met Maja hoerde,
 
Hoe hy als eenen Arent snel
 
Asteria wechvoerde.

zo zoumen voor Vrouweeren, gelijk Hooft schrijft in de Medicis bl. 185. enz. in goed Duitsch konnen seggen Vrouwen.Ga naar voetnoot(t) gelijk ook Boelen, voor het gewoone Boeleeren, van welk Boelen [by Plantijn Bulen] gemaakt is Boeler, beide te vinden by Kiliaan; ook in Brederode, in Griane Act. II. doch met eene letter te veel:

 
Den boelder van u lief die moet ghy 't soo verleeren,
 
Dat hy om 't minnespel niet weder hier en keere.

Zo vind ik ook Accoorden, plaatse van Accordeeren, by van Ghistele, in Terentius Andria Act. II. sc. 1.

 
Hebt dy cracht en macht, wilt tsamen accoorden,
 
Birrhia en ghi, practiseert, soect raet, versiert listen.

en Act. I. sc. 2.

 
- soe moghen wy accoorden.

doch dit blijft altijd een basterdwoord.

[pagina 131]
[p. 131]

Ga naar margenoot+[Blaemen voor Blaemeeren. Constthoonend Juweel van Haerlem bl. 42. in d'Orainge Lely van Leyden in Liefden groyende:

 
Hoe ben ik nu deur u verlaten en geblaemt.

J. de Decker, aan den Lezer voor zijn Lof der Geldzucht: niemant genaemt, niemant geblaemt.]

Vs. 154.

 
Zoo sprak hy, en gelijk een, die zyne eerste krachten
 
Mistroude, trof Meneet, een' simpelen soldaet.

D.i. gelijkmen anders zegt, een slecht, of gemeen soldaat; die geen hooger bediening, noch meerder aanzien, dan van soldaat, heeft. MS. 1452. bl. 52 ende hy [Alexander] ghinc onbekent inden schyne van eenen simpelen riddere. zo lees ik in 't zelfde werk bl. 116. die simpele woerden van Rechters sijn meerder, ende waren schuldich bat gheloeft te sine ende ghehouden, dan een eedt van een Coopman.

Vs. 160.

 
- dit is de zelve moedt,
 
De zelve hant en speer, die nimmer wouden duiken.

DUIKEN is, in 't algemeen, wyken, zwichten. Vondel, in Palamedes:

 
Het voeght den minderen voor meerder maght te duiken.

en in Faëton:

 
Daer alle kunstenaers en kuntpenceelen duiken.

G: van Loon, Ned. Historipenn. I. bl. 89. te meer

[pagina 132]
[p. 132]

Ga naar margenoot+dewijl de meeste Edelen en Oorlogslieden op Egmond zagen, die, verschillende in gevoelen met Oranje, het duyken voor 't uytstaan van 't onweeder verkooren had. die in deeze woorden het duyken recht wil verstaan, zie R. Visschers Zinnepoppen III. 27. en meteen, alsge toch het boek in de hand hebt, II. 6. Duiken is anders ook zo veel als 't hoofd laaten hangen: een teken, niet alleen van onmagt of nederigheid, maar zelfs van dienstbaarheid en slaafachtige vreeze; gelijk doorgaands de slaaven, by de Oude Latijnsche Blyspeldichters, zich in die gestalte voor hunne meesters vertoonden; om welke reden Tirezias aan Ulysses deezen raad gaf, by Horatius Lib. I. Sat. 5. in myne Vert. bl. 83. houd u, zei hy, als Davus in het Blyspel, die met hangenden hoofde,Ga naar voetnoot(u) en als zeer vreesachtig, voor zijn' meester verschijnt: het welkwe hier aanroeren tot opheldering deezer woorden van Penta, in den Baeto van Hooft:

 
- - wat zal ik doen? my vlyen,
 
En duiken hangends hoofdts, en met geboge nek?
[pagina 133]
[p. 133]

Vs. 222.

 
- maer ik kende eer een' vermaerden,
 
Den Perrebeeschen helt, helt Ceneus, die gehardt
 
En scheutvry, ongewont wel duizent slagen tart.

GEHARD is hier onkwetsbaar. D. Jonktijs, Twistgesprek vs. 687.

 
Ga naar margenoot+Zijn borst is voor dien schoot nu al-te-wel gehardt.

d.i. gewapend. Op een zonderlinge wyze bezigt Hooft deeze Spreekwyze, voor, bedektelijk onder zyne kleederen gewapend zijn tegen onverhoedsche aanvallen, in de Medicis bl. 182. Jaa François [Pazzis], quansuis uit vrundtlyke gemeenzaamheidt, prangd' hem [Juliaan van de Medicis] by wylen met handt en armen, om te tasten of hy met ringkolder, oft anders moght gehardt weezen. Even gelijk de Koningin van Vrankrijk deedt omrent Henrik van Navarre, volgens 't schryven van den zelfden Heer in Henrik bl. 55. deeze [bedriegelyke aanminnigheden] liepen, onder schijn van groote gemeenschap, zo verre, dat zy, als dertelachtiger wyze, hem bestondt te kittelen in zijn' zyde. Henrik, daar op, bevroedende dat het was, om te bespieden, oft hy gehardt ging, rukte de knoopen los van zijn wambas, enz.

[pagina 134]
[p. 134]

Vs. 232.

 
- o welsprekende oude vader,
 
De wijsheit van onze eeu -

Verstaa hier, die zijt, of, gy die zijt de wijsheit, enz. Anders hadt hy dienen te zeggen, O wijsheit van onze eeu; of, dat ik liever zag, onzer eeu. Zie ook hieronder vs. 745.

Vs. 299.

 
De razende Euritus rant Hippodamie aen.

Deeze Hippodamie, de bruid van Pirithoüs, heet hier in 't Latijn Hippodamé de derde greep kort, de vierde lang. Ovidius, in den XVI. Heldinnenbrief, noemt haar Hippodamia, blyvende altijd de vierde greep lang. De taalkundigen zijn 't, omtrent het uitdrukken van Grieksche, Latijnsche, en andere vreemde naamen in onze taale, noch gansch niet eens. Sommigen willen aan de zelven eenen Duitschen uitgang gegeeven hebben; Anderen, datmenze uitdrukke, gelijkze in hunne eige taale uitgedrukt werden. Zo 'er niets, dan van deeze twee één te kiezen, overschoot, zou ik my zekerlijk verklaaren voor 't laatste gevoelen. zelfs oordeelen wy, datmen, daaraan, noit kwaalijk doet. want, gelijkwe noch zeggen María, waarom ook niet Hippodamía? doch wederom aan den anderen kant, gelijk Marye buiten tegenspraak goed is, zo is ook Hippodamye niet kwaad; mids de klemtoon zijn plaats bewaare.

[pagina 135]
[p. 135]

Ga naar margenoot+Wanneer in vrouwennaamen de i, voor de a, kort is, als in Lucretia, enz. maaktmen best geene verandering in de zelven; om, met de Franschen, geene aanleiding tot belagchelyke mistastingen te geeven. want zy zeggen Lucrece, 't zy ze spreeken van den Dichter Lucretius, of van de kuische Lucretia;Ga naar voetnoot(v) waardoor 't gebeurd is, dat iemand, deeze Ga naar margenoot+twee zeer verschillende persoonen vermengde, en den eenen nam voor den anderen. doch schoon Lukresi, voor Lucretia, gelijk 'er voorbeelden van zijn, ook goed waare, wie heeft immer Korneli, voor Cornelia, of Antoni, voor Antonia, gezeid? Zo is 't ook met Mans naamen, onder welken Virgilius, Zoïlus, Homerus, enz. dikwils, en, ik beken, niet kwaalijk, verkort worden tot Virgijl, Zoijl (schoon ook dit laatste wat hard is) en Homeer; nochtans zal men, voor Ovidius, nergens Ovijd, noch, voor Horatius, Horaat, vinden. Waaruit licht te besluiten is, datmen in zulke veranderingen met de ooren moet raadpleegen. Dus verre was ons eerste opstel, waarinwe geen verandering gemaakt hebben, om te toonen dat 'er, gelijk wy ook elders zeiden, van alles voorbeelden by ons te vinden zijn; en dat het lichtvaardigheid is te verzekeren, dat iets noit gezeid is. om kort te gaan, van vier naamen, als Korneli, Antoni, Ovyd en Horaat, die ik zekerlijk dacht by geen goede Dich-

[pagina 136]
[p. 136]

Ga naar margenoot+ters te zullen vinden, heb ik 'er na dien tijd drie ontdekt. Korneli, voor Kornelia, zegt Vondel zelf in de Bruiloftsdichten bl. 653.

 
Dan koos hy, voor die kroon, noch roozebladt noch leli,
 
Noch moerbaey, voor den mont en lippen van Korneli.Ga naar voetnoot(w)

Horaat, voor Horatius, Jacob Storm, op 't Huw van zyne Aankweekeling in Taalkennis en Geleerdheid, Juffr. Eliz. Hoofman:

 
Doch 't was geentijd voor datze Horaat
 
Geschoeit had op de Duitsche maat.

en eindelijk Ovijd, voor Ovidius, by den Dichter,

[pagina 137]
[p. 137]

Ga naar margenoot+wiens Zinspreuk was, Roemt u leven alijnd, Epitaphium, of Grafschrift op Brederode:

 
Niet verre van Homeer, niet verre van Virgiel,
 
En heel dicht by Ovijd', die 't boert heel wel beviel.

mettertijd zullenwe ook misschien noch wel ergens Antoni, voor Antonia, vinden: dat immers niet vreemder luidt dan de voorgaanden, noch dubbelzinniger is dan Adriaan, voor Adriana of Adriane, mede te vinden in de Bruiloftsd. van Vondel bl. 640. schryvende de zuivere Adriaen, schoon hy spreekt van Vrouwe Adriana van Beveren. enz. [Maar ook Adriaen voor Ariadne vind ik nu by Claes Willemsz. MS. 1486. B. I. C. 6. welks opschrift is: van Theseus en Adriaen. doch in 't werk zelve wordtze genoemd Adriana.] Deeze voorbeelden doen ons echter niet afgaan van ons eerste besluit; te weeten, datmen hierin moet achtgeeven op den klank; en veiligst doet wat meest gebruikelijk is. Quinctijl, voor Quinctilius. zegt Fr. van Bochoven, Lijkgedachtenis van Broekhuizen vs. 38. Bazijl, voor Bazilius, J. Cos, Rampz. Arghlistigheit Act. I. sc. 2. enz.

Vs. 320.Ga naar margenoot+

 
En dreef het met gewelt den vyant heet op slaen
 
In 't kinnebakken. hy komt achterover sneven.

D.i. vallen. Vondel, in Palamedes Act. II.

 
Ziet toe, gy sneuvelt licht, het is 'er slibber gladt.

men maakt geen onderscheid tusschen sneuvelen, snee-

[pagina 138]
[p. 138]

velen Ga naar margenoot+en sneeven. het eerste, datwe ook, in de betekenis van Vallen (want daarvan alleen spreeken wy nu) vinden in den Hertspieghel I. 172.

 
Hy sneuvelt onbewaart met Ikarus ter neer;

wordt, by misbruik, gezeid voor Sneevelen, evengelijk Leunen voor Leenen, zie XIV. 871. en speulen, beuzem, deuze, voor speelen, bezem, deeze, enz. Het tweede, Sneevelen, is het frequentativum van Sneeven, volgens 't gezeide boven IX. 279. en betekent eigelijk, of, dat één persoon dikwils valt, of, dat veelen teffens vallen. wy vinden het, enkel voor vallen,Ga naar voetnoot(x) by Hooft, in Velzen Act. V.

 
- en waande met een' sprong t'ontgaan de doodt,
 
Gebonden op het paardt, maer snevelt in de sloot.

wacht u snevelen hier te neemen voor sterven of omkomen; want de Trompetter, die dit verhaalt, wist zelf noch niet zeker, of graaf Floris, van wien hy spreekt, reeds dood waare, of niet; gelijk uit zijn volgende woorden is af te neemen:

[pagina 139]
[p. 139]
 
Ga naar margenoot+De strenge Ridder volght, en geeft hem zoo veel' steeken,
 
Dat ik hem zeeker min niet dan voor doodt en reeken.

Jacobus Revius, Overyss. Sangen en Dichten bl. 192.

 
Geluckiger dan wy, die 't crancke vleysch en bloet
 
In sonden ongetelt doet snevelen den voet.

Het derde Sneeven, dat eigelijk 't eerste of oudste is, vindtmen in deeze betekenis meermaalen by Dichters van Ouder tijd; Aldegonde, in Mozes II. Lofzang vs. 148.

 
Dies moet hen korts den voet en enkel sneven.

Jan de Hemelaer, in Horatius Weldichtens-kunst:

 
Doch yeg'lijk oordelaer niet straks de fauten raemt,
 
En ons gemeene tael men licht yet toe wil geven;
 
Zel ik des onbeschaemd my niet vermyden 'tsneven?

oneigelijk, voor kwaalijk doen:Ga naar voetnoot(y) gelijk 't ook in den Hertspieghel voorkomt I. 30.

 
- erbarming over 't misverstandigh sneven.

Al deeze woorden worden nu niet anders gebruikt, dan voor omkomen, of een geweldige dood sterven:

[pagina 140]
[p. 140]

Ga naar margenoot+doch voornaamelijk, waarop hier te letten staat, van de geenen, die in het oorlogsveld blyven; dat niet geschiedt zonder vallen: want die zich staandeGa naar margenoot+en op de been houden, keeren vandaar weder; maar die vallen, die blyven 'er. en hiervan zegtmen onverschillig Vallen, Sneeven, Blyven, van de geenen die daar hun leeven verliezen.

[pagina 141]
[p. 141]

Vs. 364.

 
Men hoort het bloet aoor 't vier in deze wonde sissen.

SISSEN rijmt hier op kissen. de woorden verschillen weinig; en de betekenis niet veel. Vondel zegt:

 
Men hoort het bloet door 't vier in deze wonde sissen,Ga naar voetnoot(z)
 
Als gloeiende yzer in den koelbak plagh te kissen.
[pagina 142]
[p. 142]

Ga naar margenoot+wat kissen zy, is genoegsaam uit deeze woorden, doch breeder te zien boven II. D. bl. 278. in de zelfde betekenis vindtmen sissen, behalve hier, ook by Antonides, Ystroom B. II. bl. 59. spreekende van verbrande steenen, aarde en asschen, uit den brandenden berg Hekla, op IJsland, ten hemel gevloogen:

 
Tot datze al sissende neerplompen in den vloed.

Moonen gebruikt dit zelfde woord om het piepende geluid der slangen (waarvan zie onze Aantek. VII. 274.) uit te drukken, Heil. Herdersz. bl. 8.

 
- sissende in 't verborgen aen de beeken.

maar Westerbaen hadt geen goed gehoor, toen hy schreef, Lof der Zotheyd bl. 34.

 
- - daer meenich bal en loot
 
Voor by sijn ooren sist en dreyght hem met de dood.

want het geluid van een' kogel, iemand voorby de ooren vliegende gelijkt naar geen sissen, maar zeer wel naar gonzen: Samuel Munkerus, op de Poëzy van Moonen:

 
Men schrikt voor 't gonsen van de kogels -
[pagina 143]
[p. 143]

Ga naar margenoot+P. Geestdorp, Verovring van 's Hertogen Bosch 1629. vs. 335.

 
Het vinnig-gonsend' loot van 't buld'rende geschut.

de letter I, die, en in gedaante en in klank, de scherpste onzer Klinkers is, kan geen geluid, dan dat zeer scherp en fijn is, naarbootsen: maar de O is grof en dof; enz. Wy spraken ook van dit doffe geluid der O, in tegenstellinge van den helderen klank der A, in onze Aantek. V. 529. daarwe, onder anderen, gewag maakten van het klaterende geluid des Donders, die zynen toon dikwils verandert, en somtijds klatert of schettert, somtijds, en wel meest, rommelt en dreunt. zulk een rommelenden donder vind ik krachtig uitgedrukt by Schaghen, Alckmaer Lofdicht vs. 363.

 
- - - gelijck een donderslagh,
 
Die door den dicken wolck na wil niet breecken magh,
 
Verdubbeld zijn geweld, hy mommeld, dommeld, stommeld,
 
Ga naar margenoot+Hy rommeld heen en weer, al greumelende grommeld:
 
Ten lest met dulder kracht, zoo schricklijck berstet uyt,
 
Dat hemel, hel, en aerd staen 'tzidd' ren door 't geluyd.

Hendrik Rintjes, Morgenstond bl. 13.

 
De Donder dreunt, dat aerd en hemel kraekt. Enz.

Vs. 431.

 
- - Helops ley
 
Ter neder van een steek door hooft en beide d'ooren.

De Hr. Ten Kate schrijft II. Deel bl. 271. geen Schryver van naem zal in steê van hy LEYDE daer

[pagina 144]
[p. 144]

Ga naar margenoot+neder, ponebat illic, zetten, hy LAG daer neder, 't gene eigentlijk zeid, jacebat illic: enz. Vondel zelf zegt hier Ley, voor Lag, want de getroffen Helops lag dood op den grond. het zelfde vinden we by Huyghens, in Hofwijck bl. 377.

 
- - - 'k magh heugen dat die wey
 
Vol klaere klaver stond, vol vette beesten ley.

D. Jonktijs, Roselijns Oochjes XIX. vs. 11-14. tweemaalen:

 
Doe d'Oceaen ley door de hitte droog,
 
En d'ope aerd schoubare spooken spoog;
 
Doe d'ouden schipper 't veer-mans ampt opsey,
 
En 't swarte bootjen sonder stuyr-man, ley.

en weder XLV. 4. 't geen ley voor dood. Joh. van Toledo, Gestrafte Ontucht Act. I.

 
Dat zelf de Eerbaerheyd, so die nogh in haer ley,
 
Het geyl omhelsen van Zanobio zou vloeken.

W. van Focquenbroch, in Typhon bl. 15.

 
Jupijn dan lei noch in de luuren,
 
Toen hem Mercuur van 't bed af riep.

en, omdatwe dit geheel en al afkeuren, zullenwe ook hier van ons zelfs spreeken, die doorgaands zo plagten te schryven; als in Horatius bl. 29. vochtig hout, dat aan den haard lei te smeulen. Hier lei ik, enz. Integendeel vindenwe Lag, voor Lei of Leide by veele anderen: J. Six van Chandelier, in de Opschriften bl. 629.

 
De loose slange moet sijn kost met kruipen soeken.
 
Hoe of hy gingh, eer God hem oplagh sulke vloeken?

Petrus Baardt, Deugden-Spoor, bl. 44.

 
En off hy 't schoon al roock en sach,
 
Ick woud hy 't my te laste lach.
[pagina 145]
[p. 145]

Ga naar margenoot+Joh. Schrooder, op 't Huw. van den Hr. D. van Royen:

 
- - vermits ik zelve dikwils zag,
 
Ga naar margenoot+Dat zy uit tederheit hem aan haar borsten lag.

Hoogvliet, in de Feestdagen B. V. bl. 181.

 
Niet lang daar na lag zich 't gezelschap aan den disch.

en in den Aartsvader Abraham B. III. bl. 66.

 
Toen liet hy los, en lag zijn handen op mijn hooft.

Govert van Mater, Zilveren Bruiloftszang:

 
Daar geen wulpsche minnevlaagen,
 
Koesteraars van valsche hoop:
 
Ongegronde gronden lagen;
 
Maar daar Liefde 't hart bekroop.

Natura et Arte, Doodt van Julius Cezar Act. III. sc. 6.

 
Als of hy toelag, om mijn bloedt te storten.

en zo mede in de nieuwe Beschryvinge van Delft bl. 421. van de Rederykers, die gedurig toelagen om zich, door aangename vertoningen, in de gemoederen der menschen in te dringen. Deeze, zich wvder en wyder uitstrekkende verbysteringen, leiden den grond, waarop wy eene uitvoerige behandeling, over het rechte gebruik van dit tweederlei Leggen, gevest hebben; welke wy den naauwkeurigen Taal-onderzoeker niet willen onthouden. Het Onzydige Leggen, in 't Latijn Jacêre, is eigelijk LIGGEN: Bekend is het begin der Rijmkronyke van Melis Stoke:

 
Om dat ic niet en wille
 
Dat mijn sin yet ligghe stille
 
En̄ verderve met ledicheden.

L.v. Velthem B. I. c. 32.

[pagina 146]
[p. 146]
 
Ga naar margenoot+Ende savons als hi vermoyt was doe
 
Ginc hi dan licgen in dat stroe.

Tscep vol Wonders c. 39. in dwelcke die siecke te bedde ghinc ligghen. Tregement der Ghesontheyt c. 12. luttel slapen, op herde bedden liggen. C. van Ghistele, Brief van Demophoön: liggende op haer sterven. Ph. Numan, Strijt des gemoets [1590.] B. III. vs. 715.

 
Aensiet hem, daer hemel en aerde voor beeft,
 
Inder crebben liggen.

K. van Mander begint zijn' Ossenstal van Virgilius aldus:

 
Al ligghend' hier sacht onder 't wijd' bevangh
 
Des beuckentops -

zo schryven ook de Vertaalers van den Bybel; D. Heinsius, en anderen. 't Is echter waar, datmen ook Leggen, in deeze betekenis, vindt by eenigen der Ouden: het Goudsche Cronijckje bl. 31. doe bleef Graef Floris leggen binnen Dordrecht. Der Sielen Troest 1484. fol. 23. b. daer ginc hi selver opten roestere leggen. enz. In den Tegenwoordigen Tijd, zegtmen Ik Lig, Gy Ligt, Hy LIGT of LEGT; geenszins Leit. Rechten van Kermerland, gegeeven door Graaf Floris III. by Ga naar margenoot+Boxhorn, Aantek. op Veldenaars Kronijk bl. 155. voort elc man mach sijns selfs erve gebruyken inden ban dairt in leget. L. van Velthem B. IV. c. 36. daer en leget geen castien an. MS. 1452. bl. 164. dat ghelt dat daer ligghet in die kiste. Noch vroeger hadt hier de i altijd plaats. by Willeramus, door Merula uitgegeeven, zie ik ligad p. 17. en lighet p. 51. doch beter, op beide die plaatsen, in den Thes. Antiquit. Teuton. van Schilterus, liget.

[pagina 147]
[p. 147]

Ga naar margenoot+Notkerus Ps. X. 7. under sinero zungun [tonge] liget leid unde arbeit. enz. Otfridus I. 11. 87. thin [die] in bette ligit. enz. Dubbel merkwaardig is het oordeel van Plantijn, die, onder veele voorbeelden van 't woord Liggen, ook dit heeft: Hier light begraven: en daarby voegt; kwaalijk zegtmen, Hier legt oft leydt. dit laatste, leydt of leit, is volkomen verwerpelijk. De Onvolmaakte Verleeden Tijd van Liggen is LAG. Profectus MS. B. II. c. 32. f. 76. b. dat en waer gheen gued werc daer gheen doecht in en laghe. en c. 84. f. 140. ic lach neder gheslaghen op mijn aensicht. Aldegonde, R. Byencorf II. 1. die achter de kiste lach. Rederykersvan Loo 1539.

 
Dat ick, die oyt in sdoots benauwen lach -

A. bijns B. I.

 
Want staen wy nu vaste, morghen messchien
 
Sullen wi vallen, en die ghisteren laghen
 
Sullen God behaghen In corten daghen.

de Vert. van Boëtius 1485. fol. 8. b. die hem allerupperste int herte laghen. der Sielen Troest 1484. fol. 57. a. des nachts saten si in die kerc byder moeder, daer si doot lagh. Roomsche Legende 1478. fol. 135. a. doe sinte Germaen in een stat siec lach. Bybel. 1477. Genes. IX. 21. ende hi wort ontdect, ende lach in sijnre woninge. Numer. XVII. [XVI. 45.] Ende doe si op die aerde laghen: so seide moyses tot aaron. MS. 1452. bl. 139. met grooten saken, daer duecht ende macht an lach. den Gulden Troen 1386. fol. 51. a. doe knielde si voer die cribbe, daer hoer ene gheboren soen in lach. Lod. van Velthem B. IV. c. 38. die daer verslagen lagen opt velt. [Melis Stoke gebruikt overal, in de beteekenis van jacebat, lag, en nooit anders: schoon

[pagina 148]
[p. 148]

Ga naar margenoot+hy, of zijn afschryvers, in den infinitivus dan eens liggen, dan eens leggen schryven, zelfs kort op elkander B. IX. vs. 1118 en 1119.

 
Dus ginc de bode weder ten stride:
 
De cortelike keerde blide
 
En̄ seide: Here, hets al ghewonnen,
 
Also als wi ghemerken connen
 
En̄ wel gheproeven moghen tware.
 
De vianden legghen, ziet, hier; en̄ dare
 
Ligghen opt lant de scepe groot.

echter noic liggen in de beteekenis van ponere. In den zin van jacêre gebruikt hy in praesenti altijd leghet, jacet, en nergens ligt. maar in participio praesenti altijd liggende, jacens, nooit leggende.] de Ongenoemde Schryver van het Oude Dicht ter eeren van St. Anne, omtrent het jaar 1100. vs. 624.

 
Da diz armi wif mit demi kindi lag.

en vs. 458. gelach. Willeramus p. 50. die sule da der disk uffe lag. Notkerus Ps. XVIII. 6. Originale peccatum (Adamis sunda) lag mir ana, er ih keborn wurde. en vs. 40. daz si under mir lagen. Otfridus I. 20. 26. thar iz in theru wagun lag: d.i. daar het in de wiege lag. enz. by geen' deezer Schryveren zalmen dit anders vinden. Het Deelwoord van Liggen is GELEGEN, doch dit zullen wy onderstellen genoeg bekend te zijn.

Het Latijnsche Ponere is altijd LEGGEN met Ga naar margenoot+eene e. Notkerus, Ps. LXXXVII. 2. andir fundiment ne mach nieman lekkin, d.i. leggin, wordende k en g by die Schryvers honderdmaalen verwisseld: voor hem schreef Otfridus IV. 35. 16. in thaz grab leggen, d.i. begraaven. enz. Hiervan weder-

[pagina 149]
[p. 149]

om Ga naar margenoot+Ik Leg, Gy Legt, Hy LEGT: Materie der Sonden fol. 29. b. wanneer een huysvader sterft soe leecht al dat huysghesyn af oer cieringhe. en het Imperf. LEI, of LEIDE: Melis Stoke, Flor. III. vs. 35.

 
Te Colen leide hise inden doem.Ga naar voetnoot(a)

L. v. Velthem IV. 43.

 
Daer si haer merc an leiden.

en III. 43.

 
Ende dat ten die gene daer om lagen
 
Leiden.

(de zelfde Schryver, die dit werk heeft uitgegeeven, haalt dit vaars aan, Reformatie van Amsterdam bl. 151. op deeze wyze:

 
Ende datt' en die daar om lagen
 
Leiden.)

Den Gulden Troen 1386. fol. 51. d. doe si hem inder cribben leyde. MS. 1452. bl. 109. dat hy al sijn sinnen leyde om gherechtichede te doene. en bl. 129. hy nam eenen sack met ghelde, ende leyden [leyde hem] onder tcussen van den armen man. Bybel 1477. Genes. IX. 23. Sem ende Japhet leiden op haer scouderen eenen mantel. Legende van Martha 1478. fol. 133. a. ende si hiet, datmense op die aerde, op die assche leide. Destructie van Troyen 1479. fol. 8. c. so dede ende leyde Medea af den laste ende den dwanc. Vert. van Boëtius 1485. fol. 60. b. met zwarten en witten stee-

[pagina 150]
[p. 150]

nen, Ga naar margenoot+die zy telken daghe van ghelucke ende onghelucke in een canne of cruke leiden. hieruit vloeit nu van zelfs dat het Deelwoord eigelijk is, GELEID. MS. 1452. bl. 30. een looden vat daer een mensche wylen in begraven ende gheleydt was. Privilegie van Kermerland, gegeeven 1455. door Graaf Philip van Bourgondie, by Boxhorn, Aantek. op Veldenaers Cronijk bl. 197. op dat te bet alle twist nedergeleyt zy. Aldegonde, Byencorf II. 1. die doch synen schaemschoen overlang heeft uytghedaen ende afgheleyt. zo mede in het Getuigschrift der Amsterd. Regeeringe, wegens het zogenoemde mirakel 1345. by Le Long, Reformatie van Amst. bl. 197. mer die hostie, die si wten vier genomen hadde dien si gevoelde coudt te wesen, heeft si geleyt wt die een hant in die ander. lod. v. Velthem V. 20.

 
Dus was hier af geleit een dach.

Zie daar het duidelijkste onderscheid tusschen LIGGEN, Lag, Gelegen, en LEGGEN, Leide, Geleid, aangeweezen en met wettige voorbeelden gestaafd. en op die wyze achten wy, dat, in 't byzonder, dit laatste voegelijkst gebruikt wordt: hoewel hieromtrent noch kan in aanmerking komen, of Leide, Geleid, eertijds geweest zy, Legde, Gelegd; gelijk de Hr. Ten Kate oordeelt, Grondsl. Ga naar margenoot+van Ger. Afl. Verh. II. §. 14. en I. Proeve bl. 271. Wy zouden dit stilzwygende voorbygaan, zo wy ook hiervan geene voorbeelden gevonden hadden. want zo lees ik in de Joodsche Oudheden van Lundius, vertaald door I. le Long, II. Deel bl. 33. dat zy voor het wasschen hunne kleederen aflegden. ook I. Deel bl. 220. onderaan; en bl. 222. in de woorden

[pagina 151]
[p. 151]

Ga naar margenoot+van Leviticus X. 1. als mede legte II. bl. 22. de geene, die nu eenen vogel wilde offeren (t.w. aan den Moloch) legte den zelven in de eerste kapel. Doch dit is de stijl niet van Le Long, maar van den Heer Ger. Outhof, die dit werk heeft naargezien: als blijkt uit zyne Aantek. op het Tafereel van Cebes, door hem berijmd bl. 2. daar hy schrijft, als men den krijgsdienst neerlegte. Met meer verwondering lees ik in den 65 Brief van Hooft: ik leghd' hem toe. het welk my totnochtoe by geenen der Oude Nederduitschen is voorgekomen. zodat het oude Legde niet in Leyde, maar integendeel Leyde door de Nieuwen veranderd schijnt in Legde: welke Nieuwen echter in zeer klein getal zijn.Ga naar voetnoot(b) Datmen

[pagina 152]
[p. 152]

Ga naar margenoot+vanouds in het Neerduitsch altijd Leide gezeid hebbe, kanmen by redenkaveling ook besluiten uit de Frank-Teutsche Schryvers, die hiervoor altijd schreeven Legita, met de i voor de t: zie Otfridus I. 11. 17, 113. III. 24. 122. IV. 11. 23. IV. 35. 26, 48, 52, 69. V. 5. 23. en 7. 80. enz. (echter vind ik hiervoor in 't Gloss. Teuton. van Schilterus Lecta.) Rythmus de Sancto Annone vs. 546.

[pagina 153]
[p. 153]
 
Ga naar margenoot+Dari sant er du sinen staf,
 
Den legitin si uffe Maternis graf.
 
[Daarom zondt hy doe zynen staf,
 
Dien leiden zy op Maternus graf.]

hier zeg ik behoudt de i altijd haar plaats, schoon zy, in andere Werkwoorden, deeze plaats in het Imperf. noit bekleed, daarmen doorgaands eene e vindt, als Lebeti, leefde Otfr. III. 24. 103. Irbarmeta, erbarmde vs. 120. Bisorgeta, bezorgde IV. 32. 21. Folgetun, volgden IV. 26. 7. Fragetun, vraagden IV. 19. 147. Jageta, jaagde Notkerus Ps. CI. 5. Enz. Somtijds eene o, als Tholota, dulde Otfr. IV. 25. 27. Eiscota, eischte IV. 19. 11. Weinotun, weenden III. 24. 110. Klagota, klaagde vs. 116. Enz. Ofschoon 't nu schynen kan, datmen van Legita zo wel Legde als Leide kan gemaakt hebben, echter moetmen hier de letter i aanmerken als een duidelijk teken, dat de buiging van dit woord verschilt van die der anderen; en datmen van Legita, met uitlaatinge der g, Leita, Leide, gevormd hebbe; op de zelfde wyze, (want ook hier moeten de voorbeelden klem hebben) als de Nederduitschen Ga naar margenoot+eislijk maakten van egislich: Otfridus IV. 33. 24.

 
In finstar egislichaz [in eislyke duisternisse.]

en V. 20. 194.

 
Mit egislichen sachon [met eislyke zaaken.]

want datmen nu ijslijk schrijft, is by misbruik: zie boven VII. 568. [Zo wordt ook de Schryver van 't Leven van Carolus Magnus genoemd Eginhardus, en Einhardus.] Noch hebben wy VIII. 14. uitvoerig gesproken van Beleggen, Belag, Belegen, en Beleide, Beleid, en onder veele voorbeelden nergens

[pagina 154]
[p. 154]

Ga naar margenoot+Belegde, of Belegd, konnen vinden. 't geen wy daar zeiden, kanmen ook hier naarleezen. Dit Leggen schijnt te eischen, datwe nu mede iets melden van het woord Zeggen. wy gebruiken dit eveneens, Ik Zeg, gy Zegt, hy ZEGT: Onv. Verl. Tijd, ZEIDE: en het Deelw. GEZEID: dat meer steunt op het Gebruik, en onze Verkiezing; dan op de bewyzen omtrent Leide, Geleid, bygebragt. want vooreerst Otfridus die altijd Legita schreef met eene i; schrijft wederom altijd Sageta, met eene e: zie hem IV. 9. 22. en 18. 75. en 19. 83. enz. by Willeramus vindtmen, met eene o Sagoton p. 101. enz. waarvan wy, volgens onze eige grondstellingen, zouden dienen te maaken, niet Zeide, maar Zegde: dat, schoon zelden, echter in Neerduitsch gevonden wordt; t.w. in de Kenmerlandsche Rechten van Graaf Floris den III. gestorven in 't Jaar 1190. by Boxhorn, Aantek. op Veldenaer bl. 155. waert dat yemandt de schepenen wederseggede: en daarna, wederseghede. [Materie der Sonden fol. 5. d. die onsalighe stemme der gheenre die songhen en̄ seechden coemt laet ons ghebruken des guedes. enz. Profectus MS. B. II. c. 63. fol. 107. b. ghave hem yement meer, sie naement tot enen groten deel en̄ sie en seechden niet, het is genoech wy en willens niet hebben. Segede voor zeide vind ik meer dan eens in 't oude Stadrecht van Deventer van den jaare 1481, uitgegeven door Gerhard Dumbar, Beschr. van Deventer B. I. c. 14.]Ga naar voetnoot(c)

[pagina 155]
[p. 155]

Vs. 523.

 
- in top van 't Pegazeesche bosch.

Pagasaeae vertice silvae, zegt Ovidius. Vondel schijnt hier gedacht te hebben aan het paard Pegazus, in plaatse van aan de stad Pagaze, gelegen in Thessalien, vanwaar het schip Argo in zee stak, om het gulden vlies uit Colchos te haalen: welk schip daarom by de Latijnsche Dichters, Argo Pagasaea, genoemd is; gelijk ook Jazon zelf, by Ovidius en an-

[pagina 156]
[p. 156]

Ga naar margenoot+deren, Pagasaeus Iason. in welken naam Hoogvliet zich verzinde, even als Vondel hier, schryvende in de Feestd. B. I. bl. 22. Jason van Pegaze. en B. V. bl. 176. van 't Pegasees gebergte: daar, gelijk ook by Vondel, Pe- moet veranderd worden in Pa-. Navigatien in Turkyen 1576. B. IV. c. 29. de zee van Pagase, de welcke omringt hebbende de stadt van Pagasen, ontfangt in haer Haeven de Riviere Sperchie, ende dese plaetse is vermaert. om dat de Minianen die Jason geselschap hielden in de reyse van Colchos, om het Gulden vlies te winnen, daer d'anckers optrocken ende ontbonden haerlieder schip Argo om te gaen zeylen te zeewaert in. Zie Broekhuizen Ga naar margenoot+over Propertius I. 20. 17. en Sam. Bochart, in Chanaan Lib. I. c. 12. p. 433. Maar zeer wel leestmen, de Pegaseesche vloedt, in de Voorr. van Scriverius op de Gedichten van D. Heinsius, voor, de vloedt van Pegasus, d.i. de Hengstebron.

Vs. 530.

 
Zy slaepen t'zaemen in een zelleve spelonk.

Waarom niet, in een zelve boschspelonk? want dit woord gebruikt hy zelf B. XIII. vs. 71. Zo zegt hy weder hier kort onder vs. 542. in 't zelleve geweer; waarvoor hy hadt konnen zeggen, in 't zelve moortgeweer, gelijk B. XV. vs. 1038. Doch wy hebben reeds elders van dit uitrekken der woorden gesproken. zie de Aantek. IV. 98. V. 258. enz.

[pagina 157]
[p. 157]

Vs. 573.

 
Stiet Eurigduip op 't hart, en holp hem kort om 't leven.
 
My heught, dat Hessus ook, die aen Eenus bleef,
 
Cimeel een zwijnspriet recht door d'eechenisse dreef.

Lees Euenus. In den voorgaanden Regel staat Eurigduip, ook in den ouden druk. dees laatste heet by Ovidius, Erygdupus; zodatmen by Vondel moest leezen Erigduip. om deeze drukfeil te verbeteren, haalde ik, in de Proeve, de overtollige u, in Erigduip, door. Maar wat doen onze kloeke Letterzetters? zy laaten Eurigduip, Eurigduip blyven; en neemen, aan 't ander eind van een' andren regel, de u weg uit den naam van Euenus. Merk hier ook aan, dat de bynaam van Peletroner, dien de Vertaaler aan Makaer geeft, door den Dichter gegeeven was aan Erygdupus.

Vs. 613.

 
En schoonge steekvry zijt, wil ik u zonder vruchten
 
Aen flarden houwen.

VRUCHTEN is vreezen. noch eens komt dit voor B. XIV. vs. 163. en in Palamedes:Ga naar voetnoot(d)

[pagina 158]
[p. 158]
 
Ga naar margenoot+- toen wy 't wijcken der verlege krijghslien vruchtten.

Johannes Cloppenburgh, Eerdicht op Fr. de Vry Ontledingh van den Geestlyken mensch:

 
Wat Koning hebben wy, wat meester die wy vruchten.

L. Bake, in 't I. Gezang van den Profeet Habakuk:

 
Maar laat uw strenge roede en straf, te spa gevrucht,
 
Den volke strekken tot een nutte les en tucht.

het tegenwoordige gebruik schijnt 'er geen' smaak meer in te vinden. meest komt het, onder de Dichters, voor, by die van vroeger tijd, als Kamphuizen, Sticht. Rymen bl. 27.

 
Die niet heeft waar mee te stryden, schoon hy al den strijd niet vrucht,
 
Word in 't stryden licht verslagen, of geraakt licht op de vlucht.
[pagina 159]
[p. 159]

Ga naar margenoot+Zach. Heyns, in Bartas I. 5. bl. 221.

 
Waer door dat het so wel sal vruchten ende beven
 
Voor 't sterven van sijn jongh als voor sijn eygen leven.

Elias Herckmans, der Zeevaert Lof B. I. vs. 592.

 
Ga naar margenoot+Des vrucht ick sal 't met my so wel niet willen vallen.

Matthijs Balen, Grafspits voor Dr. B. Pandelart:

 
Daar ziekte en quale in 't minst, noch in 't geheel,
 
Niet zijn te vruchten.

Totnochtoe behouden wy echter dit woord in Godvruchtig, en Godsvrucht, 't welk nu blijkt eigelijk te zijn Vreeze Gods. [By Melis Stoke vinden wy dit substantivum vrucht B. VII. 929.

 
Doe hadden dander slives vrucht.Ga naar voetnoot(e) [vrees voor hun lijf d.i. leven.]

het werkwoord gebruikt hy B. IV. 1550.] Notkerus Ps. CI. 20. Gotis forhta; in 't Latijn, Timor Dei. by Willeramus p. 49. naghtvorghta volgens Merula: nahtvorhta volgens Schilterus, d.i. nachtvreeze. want vruchten is, by Letterverzetting, voor vurchten; hiervan in 't Hoogd. Furchtsam by Luther, Matth. VIII. 26. Dit verzetten der Letteren is gemeen, vooral omtrent de r en o. zo zeggen wy Ros voor ors(zie XI. 652.) Tros voor tors, van torssen; Vorst voor vrost, van vriezen: beide Bron en Born. (zie III. 543.) voor Borsten zeiden de Ouden Brusten. enz. Zie de Aantek. op Willeramus. p. 52. Abr. vander Myle, Archaeol. Teuto

[pagina 160]
[p. 160]

Ga naar margenoot+by Vorton; den Hr. Ten Kate II. D. bl. 631. [Zie ook Ten Kate I. D. bl. 416. 460. en II. D. bl. 30. 597. Kluit op Hoogstraten op Ros, Vorst en Vrucht. Nieuwe Bydr. I. D. bl. 17.]

Vs. 690.

 
Wat dwingt men my weêrom t'ontvouwen, tot mijn leet,
 
Den overbrogten rou, die met de jaeren sleet.

Voor overgebrogten. zo leezen wy ook in de Bruiloftsdichten van Vondel bl. 655.

 
Wanneer de middagzon bestrael' de jonge vrouw,
 
Die in een' nacht vergeet den overbrogten rouw.

hiervan spraken wy breeder B. I. vs. 429.

Vs. 705.

 
Wy waren twalef broêrs, al Neleus zoons, en helden
 
Van aenzien in ons jeught, en sneuvelden in druk,
 
Behalve ik eenige.

In 't Latijn zegtmen altijd praeter me, noit praeter ego: ook in het Duitsch altijd buiten my, en boven my; noit buiten ik, of boven ik: enz. om wat reden dan behalve ik, en niet behalve my? Om kort te gaan; wy houden dit laatste alleen voor goed; het andere, behalve ik, volkomen strydig met alle gronden der Letterkunst, konnende noit een Praepositio, of Voorzetsel, geschikt worden met een' Casus Nominativus, of Eersten Naamval, in Duitsch zo weinig als in Latijn. dit wist de geleerde J. van Broekhuizen, en schreef daarom, Poëzy bl. 2.

 
En in dit gansche rond is niet een ding te vinnen,
[pagina 161]
[p. 161]

Ga naar margenoot+Behalven U alleen, dat dwars is van het minnen. dit wist de Taalkundige J. Vollenhove, Poëzy bl. 613.

 
- geen man behalve MY
 
Waar heer van zijn geweer -

en voor meer dan twee eeuwen de Rederykers van Loo 1539. bl. 91.

Gheen behalven MY en heefter virtuyt toe.

die anders schrijft, schrijft naar onze gedachten zeer kwaalijk. ook telt de Hr. Moonen Behalve, onder de Voorzetsels, die den Vierden Naamval beheerschen, Spraakk. bl. 306.Ga naar voetnoot(f)

[pagina 162]
[p. 162]

Ga naar margenoot+Vs. 745.

 
Hy spreekt Apol aen: ô de liefste van mijn Neven.

Alsmen iemand aanspreekt, benoemtmen hem in den Vijfden Naamval, die daarom by de Latynen Vocativus, by ons Roeper, geheeten wordt. maar alle onze Taalmeesters zeggen, dat het Lidwoord de den Vijfden Naamval ontbeert: 't welk waar is. Vondel hadt zeer wel konnen schryven:

 
Hy spreekt Apollo aen: ô liefste van mijn Neven.

Doch in zyne woorden is een Ellipsis, of Uitlaating, die vooreerst moet aangevuld worden door het woord Neef; alsof Neptuin, die hier de Spreeker, en Apolloos Oom is, zeide: ô Neef, de liefste van mijn Neeven! maar ook hierin ontbreekt noch, die zijt, of gy die zijt; alles op deeze wyze: ô Neef, gy die zijt de liefste, enz. zulke uitlaatingen zijn zeer gemeen, en brengen ook somtijds haare be-

[pagina 163]
[p. 163]

valligheid Ga naar margenoot+mede. zie een ander voorbeeld hierboven in onze Aantek. vs. 232.

Vs. 753.

 
- - Achil, die wreede,
 
En wreeder dan de krijgh, de plondraer van ons stede.

Thans zegtmen doorgaands ons, alleen in 't Onzydig Geslachte, als ons huis; anders onze. by Vondel evenwel vindenwe ons in alle Geslachten; ook in 't Meerv. getal. zie hier kortelijk van elk een voorbeeld; Manl. XIII. 217. ons grootvaêr. Vrouwl. IV. 200. ons bede. Meerv. XIII. 399. ons kielen. waarvanmen ook somtijds voorbeelden by anderen ontmoet. B. Vollenhove, Broedermoord Act.III.Rey:

 
Die zegestaci, al dat praalen,
 
Nochtans in 't minste niet moght haalen
 
By d'adelyke spiegelstrijt
 
Ons Godt gewijt.

J. Cos, Rampzalige Arghlistigheit Act. II. sc. 1.

 
- - - om onder uw beleit
 
Te stryden voor onz kroon, en hooge Majesteit.

Frans van Hoogstraten, Beg. Pelgr. I. 10. bl. 46.

 
En 't daeglijks werk, waeraenwe ons tijd besteeden.

Frans Greenwood, Poëzy bl. 34.

 
En wy, die menigmaal, als trouwe togtgenoten,

Ons kudden dreven in het dichste van het woudt. Daniel Heinsius, Hymnus van Bacchus vs. 543.

 
Ons herssens, ons verstant ons sinnen, waerse sijn.Ga naar voetnoot(g)
[pagina 164]
[p. 164]

Ga naar margenoot+in ongebonden stijl zouden wy dit niet naarvolgen: in vaarzen hebben wy 'er niets tegen. Hier evenwel Ga naar margenoot+zou Vondel, voor van ons, beter geschreeven hebben, de plondraer onzer stede; volgens 't aangetekende B. II. vs. 945.

Vs. 774.

 
Legt nu verwonnen door een blooden schaekers hant,
 
Den schaeker van Heleen –

In deeze woorden zoude ik, voor een, liever zien eens; my dunkt, datwe hiervan ook elders [VI. vs.

[pagina 165]
[p. 165]

Ga naar margenoot+614.] iets gerept hebben. Noodzaakelyker diendemen, voor Den schaeker, te leezen, Des schaekers; dewijl het eene enkele herhaaling is van het voorgaande, schaekers, in den tweeden naamval: op deeze wyze:

 
- door eens blooden schaekers hant,
 
Des schaekers van Heleen -

[Materie der Sonden fol. 69. c. die ewe en̄ die ghebode godes dijns heren: niet dynen here. en fol. 100. c. van onser liever vrouwen marien der moeder xpi. Handel. der Apostelen MS. 1431. cap. VII. vs. 10. Ende God - gaf hem gracie ende wijsheit in pharaons aengesichte des conincs van Egypten. En Openb. XV. 3. singhende den Sanc moyses des knechts gods. J. Driebergen, over Prideaux I. D. B. VI bl. 662. onder 't bevel van Lycon, enen Athener. Jacop Vilt, Vert. van Boëtius MS. B. I. prose a. f. 25. b. Deur den mont van Platon, den philosophe. dezelfde in de Glose f. 54. a. in den tempel van appollin, sinen god. en B. III. Rijm 8. f. 111. b. Concilions bloet eens vischkins cleene consten sy te souckene hem wel bewinden om purper te varwene.] Dit nu dus kortelijk, om hier niet weder in eene ongemeene langkheid te vervallen; waartoewe gelegenheid zouden hebben, indienwe 't geene de Heer Hooft (wegens het declineeren van een Substantyf achter een ander Substantyf) in zyne Waarneemingen §. 12. 85. en 86. vraagende voorstelt; en het geene de Heer Ten Kate op die plaatsen ten antwoord geschikt, en daaromtrent verder, Reaewissel. XI. §. 17. aangemerkt heeft; hier naauwkeurig onderzoeken, en alles, gelijk onze gewoonte, en in zo-

[pagina 166]
[p. 166]

Ga naar margenoot+danige verschillen noodig is, met voorbeelden, uit oude en nieuwe Schryvers, bevestigen wilden. Terwijl wy eene andere gelegenheid tot deeze verhandeling aswachten; toonenwe echter de plaatsen aan, daar een Taalkundig Leezer kan vinden, het geene noch wel wat onderzoeks noodig heeft.Ga naar voetnoot(h)

[pagina 175]
[p. 175]

Vs. 792.

 
En, ô Achilles, z' is gepast naer uwen staet
 
En grootheit. gy vermijt den poel der lichaemloozen.

LICHAEMLOOZEN zijn Geesten. daar bestaat niets, of het heeft een lighaam; uitgezeid alleen dat onder den naam van Geest voorkomt. Verstaa hier evenwel zulke geesten, die te vooren een lighaam gehad hebben; t.w. die der verstorvenen; met nadruk genoemd lighaamloozen: in welken naam de ontblooting van het lighaam opgeslooten ligt, en bedoeld wordt. Deezen poel der lichaemloozen noemt onze Dichter B. IV. vs. 692. 't lichaemloos gewest. Poot bl. 357.

 
De trouwe Thezeus en Pirithous bezoeken
 
Den duistren jammerpoel.
 
Hunvrientschap wandelt hier door duizent naere vloeken
 
By 't lichaemloos gewoel.

't lichaemloos gewoel, zegt Vondel ook boven B. X. vs. 20.

margenoot+
Vs. 85.
margenoot+
Bl. 498.
margenoot+
Vs. 85.
voetnoot(p)
is my] Reizius, Belga Graecissans Lib. II. Cap. 4. §. 7. haalt deze woorden aan, bewyzende, dat in 't Grieksch en in 't Duitsch ἐιμι en zijn, met hunnen Dativus, betekenen hebben. Zo lees ik nu in de Handelingen der Apostelen Cap. II. MS. 1431. Desen ihm̄ heeft God verwect, wien wi alle ghetughe syn. en cap III. Petrus seide, mi en is silver noch gout, maer dat ic heb dat gheve ic di. ook met een Genitivus ald. Mar den maker des levens versloeghet ghi, dien god van den doden verweckede, wies wi ghetughe sijn. Zie Reizius, l. l. [Huydecoper.]
margenoot+
Vs. 85.
margenoot+
Bl. 499.
margenoot+
Vs. 85.
margenoot+
Vs. 85.
margenoot+
Bl. 500.
voetnoot(q)
Voor eene plaats krygen of hebben vindt men 't by Spieghel, Hertsp. B. VI. vs. 521.
 
Recht seit men, die de waerheit seit mach nieuwers bancken.
Hooft, voorr. voor de Minnebr. 8vo bl. 159.
 
- ons mogen zy het danken,
 
Dat reukeloosheidt slof en ontrouw by hem banken.
N.H.
voetnoot(r)
Hooven, Claes Willemsz. MS. 1486. B. I. c. 11.
 
En̄ lede hem guetlijc daer boven
 
Daer zy heymelic plach te hoven
 
In eenre camer suverlijck.
en B. I. c. 1.
 
Op een tijd was daer ghehovet
 
So dat een yghelic hem belovet
 
Vrouwen heren waren daer veel
 
Ghecomen tot des Conincx Speel.
En vindtmen by deezen Schryver dikwils hof voor feest; waarvan elders breeder. Het boek der byen MS. bl. 109. a. achterwert plagen sy te werscapen ende te hoeven, en̄ plagen mit lachen en̄ mit syngen blyde te wesen. [Huydecoper.]
Dus manken voor manqueren, by Kiliaan, ook Spelen van Sinne 1539. bl. 150. verso. ook minken 114. verso. waarvor Brederode Mangelen, Angeniet bl. 31.
 
En mangelt my het een, 't aêr sal my wesen soet.
dus ook fatsoenen voor fatsoeneren. P. Heyns, Spieg. der werelt bl. 9. dan dit is altijd bastert. trotsen voor trotseren, Hooft, Gran. II. D. 3. t. Kantt. 2 Kon. I. 9. Spieghel, Hertsp. II. 288. 307. N. H.
margenoot+
Vs. 85.
voetnoot(s)
Dit Hoven heeft meer dan eene beteekenisse, als blijks uit vergelykinge van de door den Heer Huydecoper aangehaalde plaatsen. dan ook is er verschil in den oorsprong. als in Hoven, een hof of landhoeve hebben, in de spreekwyze gehuisd en gehoofd zijn. hier van ook Hoven, woonen en wooninge geven, in huis nemen. Hooft, G.v. Velz. I. 1.
 
- de rouw, die alzoo qualijk hoven
 
En passen haren gang kan na geveinstheidts ry.
Vondel, David in Ball. III. 1.
 
- toen van het hof verschoven,
 
Om zijn gerechtc wraeck, hem elck ontzagh te hoven.
hier van Hoven, een plaats geven. Poëzy I. D. bl. 204.
 
Wat oit Chaldeeuw aen Alexander schonck,
 
En hy den Prins der letteren bestelde,
 
Dat hooftze hier [Koningin Kristine].
Hoven van het hof is hoofsch leven. en dan vindt men 't met brassen, wedschappen en banketteren tsamengevoegd. A. Bijns, Ref. III. B. 13. N.H.
margenoot+
Vs. 85.
voetnoot(t)
Dit Vrouwen, dat er schijnt geweest te zijn, zou dan vrouw maken beteekenen: immers heeft H. Dullaert, Gedichten bl. 143. gevrouwde in deze beteekenisse:
 
Hy sla zijn oogen eens op d' oogen
 
Van onze alreets gevrouwde Bruit. N.H.
margenoot+
Vs. 85.

margenoot+
Vs. 160.
voetnoot(u)
Materie der Sonden MS. fol. 20. b. Dan sal ic ten ordel staen voer onsen heere bevende en̄ beanxtet mit enen nederslaghenen hoofde om beschamenisse mijnre quader conscientien. Claes Willemsz. MS. 1486. B. II. c. 16.
 
Hi mach vrilic gaen en spreken,
 
Dair gy moet duyken en smeken.
Jacop Vilt, Vert. van Boëtius MS. B. I. pr. 4. fol. 35. b. Ic sie die goede so tonder en̄ ter eerden verdruct - dat sy duken en̄ swighen. [Huydecoper.]
margenoot+
Bl. 501.

margenoot+
Vs. 299.
voetnoot(v)
Mr. de Chevreau in zyne Tragedie, la Lucrece Romaine, gedrukt te Parijs 1637, noemt de Dochter Lucrece, en den Vader Lucretie. [Huydecoper.
margenoot+
Bl. 502.
margenoot+
Vs. 299.
voetnoot(w)
Zo ook in den Trouwringk van P. Wz. Hooft en K. de Vries bl. 732.
 
Maer 't eerbaer aenschijn van Korneli.
Noch minder zijn goed te keuren de veranderingen van Medicis in Medicy, en van Arimathea in Arimathye. Het eerste in het Bruiloftsbed van P. Cz. Hooft en Hel. Hellemans bl. 626.
 
Dat hem zijn bruit zoo wenscklijk zy
 
Als my die bloem van Medicy,
 
Die roos gehuwt aen lelibloem,
 
Toskanens lof, en Vrankrijx roem.
Het andere in Henriette Marie 't Amsterdam, Poëzy d.i. bl. 185.
 
En lasterde op Godts lijck, door heer Arimathye
 
Begraven, en beluit met kermen van Marye.
Had hy er Arimatheie van gemaakt, dan ware het noch ten minsten regelmatig goed, (᾿Αριμαθαια) maar dat kon niet om het volgende Marye.
margenoot+
Vs. 299.

margenoot+
Bl. 503.
margenoot+
Vs. 320.
voetnoot(x)
En overdragtig voor zijn doel missen (caussa cadere, spe excidere) by Vondel, Poëzy D. II. bl. 385. 386.
 
Volhardt gy zoo in kunst te queeken;
 
Zoo hoopen wy allengs te steeken
 
Het gryze Athenen naer de kroon.
 
En sneuvlen wy, noch staet het schoon
 
Te sneuvelen voor uwe voeten,
 
Waer voor vier winden zwichten moeten.
margenoot+
Vs. 320.
voetnoot(y)
Dit Sneven voor kwalijk doen is eigenlijk van de wet afvallen, dat er soms bygevoegd wordt. Spelen van Sinne Gent. 1539. 8vo. f. 160.
 
Also verre als ghi daer na geleeft hebt,
 
En in Gods geboden niet ghesneeft hebt.
Spelen van Sinne Rott. 1561. Refer. f. 9. 4.
 
Dat hy daer deur van Gods wet ghinck sneuen.
Hier van de beteekenisse van misdoen. Spelen van Sinne Gent 1539 f. 177.
 
Nu is mi verstant van God ghegheuen,
 
Ic en darf niet sneven.
f. 183. verso.
 
Hoeme heeft ghesneeft, groot is zijn ghenade.
Hier van snevel, misdaad, by Brederode, Angeniet bl. 39.
 
En of de snevels snoot vol grouwels en afgrijs
 
Door haer, of Cupido. (of hoe dat sy) gheschieden.
in Roder. bl. 59.
 
De sneuvel is te groot, die ik te laet beken.
Ook wordt het als een gevolg van een val voor ongeluk genomen by Coster, Isabella I. B. 4. T.
 
Dat dese Ridder moet geraekt zijn aen een sneuvel.
Hooft, Granida I. B. 6. T.
 
Wat snevel (zegt hy) och! was 't voor mijn jonge jaaren.
Hier van de beteekenisse van vergaan van een vloot, in zijn Hist. bl. 26. waar door zy, ter nauwe noodt, te lande raakte, en 't meeste der vloote te sneevelen. Dan daar sneven vallen aanduidt, wie kan snevel val by Spieghel, in zijn Hertsp. I. B. vs. 246. goedkeuren? N.H.
margenoot+
Vs. 320.
margenoot+
Bl. 504.
voetnoot(z)
Dit sissen gebruikt Vondel meermalen van bloed Virg. Eneas B. VIII. bl. 381.
 
Toen zoodt Alcides bloet van gramschap, dat het siste.
Poëzy I. D. bl. 21.
 
- - zoo zal hy met zijn ziel
 
En leven wijcken, door het sissen der quetsuuren,
 
Van koegel, kling of spies-
bl. 22.
 
't Vergoten bloet dat sist en schuimt, en wil niet stremmen.
Voor het piepen der slangen bezigt hy 't ook meermaal, Joseph in Doth. I. 1.
 
Ick hoorde 't sissen van haer becken, geel van zucht.
ook voegde hy schuisten en sissen by een in zijn Virg. Eneas II. B. bl. 172.
 
Zy (de slangen) licken met de tong, drykantigh en gesplist,
 
Al lillende den beck, die schuifelende sist.
B. XI. bl. 516.
 
- dier, dat worstelt, draeit, en wringt,
 
Zich in veel krullen krult, en hooft en schubben dringt
 
En opsteekt in de lucht, met schuifelen en sissen.
Six van Chandelier brengt het tot het geluid der vledermuizen, Poëzy bl. 93.
 
Hoe verder tree, hoe meer het pijpt,
 
Sist, querkt, en krijt, van slangh, en muis
 
Met vlerken, padde, en uil daar t'huis.
Van deze beteekenisse van het geluid der slangen is eene andere overgebrachte, door sissen, schuifelen, sijffelen, fluiten doen komen; by onze Bybelvertalers Jes. V. 26. ende hy salse herwaerts tsissen van het eynde der aerde, met de kantt. dit herwaerts tsisen heet hoofdst. VII. 18. toetsissen: dat de Heere sal toe-tsisen de vliegen, die aen 't eynde der rivieren van Egypten zijn, met de kantt. N.H.
margenoot+
Vs. 364.
margenoot+
Vs. 364.
margenoot+
Bl. 505.

margenoot+
Vs. 431.
margenoot+
Vs. 431.
margenoot+
Bl. 506.
margenoot+
Vs. 431.
margenoot+
Bl 507.
margenoot+
Vs. 431.
margenoot+
Vs. 431.
margenoot+
Bl. 508.
margenoot+
Vs. 431.
voetnoot(a)
De Heer Huydecoper heeft sedert in zijn Melis Stoke II. B. vs. 485. deze plaats aldus uitgegeven:
 
Te Coelne ledise inden Doem.
margenoot+
Vs. 431.
margenoot+
Bl. 509.
margenoot+
Vs. 431.
voetnoot(b)
Dat de Heer Ten Kate zeer wel oordeelde, dat het Imperfectum en Praeteritum van leggen, ponere, oudtijds geweest zy, legde, gelegd, by de nieuwen, leide, geleid, kan men uit de oude schryvers opmaken, waarvan de Heer Huydecoper zelf, in zijn Exemplaar, de volgende voorbeelden heeft aangeteekend. Materie der Sonden fol. 33. a. en̄ dat ander ghewaet wttreckende leechden sijt totten voeten des richters. en het Deelwoord opgheleeght. ib. fol. 34. b. Profectus MS. B. II. c. 40. fol. 87. b. ghelijc als die nu afroefde een ponds loeds, en̄ leechde weder op die selve stat een punt puers goldes. In het Boek der Byen MS. vind ik overal lechde en sechde, of leechde: (By Melis Stoke echter, die nog ouder is, vindt men volstandig leide, geleid. Niet meer dan twee voorbeelden zijn ons by Melis voorgekomen van geleget B. II. 1280. en B. IV. vs. 1227.) [F.v.L.] Dat de tweede G tot de wortelletters niet beboort, dat zegen en legen de oudste zijn, en daar de tweede G, om de uitsprake, bygekomen is, behoeft nauwlijks aanteekeninge; dat de onvolm. voorl. tijd van beide is legede, zegede, is duidlijk; ook dat, by uitlatinge, hier van komt lechde, zechde, die beide, en vooral het laatste, menigvuldig voorkomen in het Boek der Byen; daar, by intrekkinge, van zegede, legede ook zeechde, leechde voorkomt; gelijk, by samentrekking, ook zeide, leide; daarvan, by verkortinge, zei, lei. Dus hebben wy van regenen, reinen, van pegel, peil, van dwegel, dweil, van hegel, heil, van hegen, waar voor ook hegenen, nu heinen, opruimen, schoonmaken, versieren. Dit oude hegen heeft in den onv. voorl. tijd hoech gehad. De Heer Ten Kate heeft dit hoech niet gekend, immers in zijn Proeven niet aangeteekend. Het is my kenbaar geworden uit de Keuren van Westwoude MS. (deze Keure is van 1415. of daarontrent.) Item: waer dat saecke datter twee personen of meer lant tsamen hochten soe wat die gene daer toe doet of doen laet die dat meeste hoech om dat lants oirbaer dat sal mede doen of doen laten die dat minste hoech binnen vijff dagen na dat hy 't vermaent wert van twee poerters of vijf pont te gelden. na die voerscreven vijf dagen mach die gene die dat meeste hoech dat lants oirbaer doen of doen laten op hoer alre cost elc na grootheyt hoeren goeden dat not te havenen na die selve maniere als die voerscreven gront. en met dezelfde woorden in de Keuren van Schellinghhout. MS. N.H.
margenoot+
Vs. 431.
margenoot+
Vs. 431.
margenoot+
Bl. 510.
margenoot+
Vs. 431.
voetnoot(c)
Schoon deze aanteekening reeds vry lang is, kunnen wy niet nalaten hier nog iets bytevoegen over de spreekwijs Gelegen liggen. Sommige schryven: daar leit hem niet aangelegen, andere: daar ligt hem niet aangelegen; wat zou er hem aangelegen liggen? waarin ik niet ontveinzen kan eene onaangename cacophonie gewaar te worden. Lang is my die spreekwyze verdacht voorgekomen, en ik erinnere my, dat ik, onder het lezen der Nederlandsche Historien van onzen Hooft, daar op bedacht geweest ben, of ik het ergens vinden zou: doch ik weet, het in het gantsche boek niet gevonden te hebben; overal: daar was hem aangelegen, daar is hem aangelegen, daar zou hem aangelegen zijn; en zoo zoude ik oordeelen, dat het behoorde te wezen. Bekend is dit versje van Poot:
 
Wat leit my aen Eool dien bulderensgezinde?
daar hy buiten twyfel moest geschreven hebben: wat ligt my aen Eool. Terwijl ik dit schrijf, zie ik, dat deze spreekwijs al zoo oud is als eenig schrift, dat wy in onze taal hebben. Immers ik vinde dezelve by Melis Stoke B. IX. vs. 1332.
 
Wat lach hem an desen spele.
dit is in praeterito niets anders dan: wat was hem daar aan gelegen?
margenoot+
Vs. 523.
margenoot+
Bl. 511.

voetnoot(d)
Ook Poëzy I. D. bl. 18.
 
Hy hoort de kogels wel, maer hy en vruchtze niet.
Hecuba II. Rey bl. 25.
 
Het rijck van Pluto -
 
Zijn niet dan ydele geruchten,
 
En woorden, die men niet moet vruchten.
Bloemkr. van Gedichten bl. 56.
 
En wie zou vruchten voor dien snooden?
Six van Chandelier, Poëzy bl. 277.
 
Zoo dat wy brand noch dieren vruchten.
Jerem. de Decker, Poëzy II. D. bl. 14.
 
Gy vaerde 't leven aen met kermen en gezucht;
 
't Begin was u geen vreugd: waerom dan 't end gevrugt?
Het werkwoord vorchten, timere, vorcht, timor, en vorcht-saem heeft Kiliaan. De Heer Pieter Huysinga Bakker, een dichter, die, lang den leiband ontwassen, rustig in taal- en dichtkunde op eigen beenen gaan durft, gebruikt het noch in zijn Poëzy II. D. bl. 53.
 
Zijnze eenstemmig met elkander,
 
Min gevaer is dan te vruchten. N.H.
margenoot+
Vs. 613.
margenoot+
Vs. 613.
margenoot+
Bl. 512.
voetnoot(e)
Van dit vrucht heeft Broeder Thomas vrucht doen voor bevreesd maken vs. 353. en 394.
 
Duvelen sijn in die lucht
 
Die den menschen dicke doen vrucht. N.H.
margenoot+
Vs. 613.

margenoot+
Vs. 707.
voetnoot(f)
En echter vinden wy voorzetsels met een eersten naamval: als zonder, by Melis Stoke B. IV. vs. 1256.
 
Dat en dede anders ghene
 
Van hem allen, sonder hi.
Ziet daar Huydecoper in de breeder aanteek. Seghelijn, bl. 47. a.
 
Daer nyemant in en soude gaen
 
Sonder ik.
ook hebben onze Bybelvertalers niet alleen den vierden, maar ook den eersten naamval gebezigd. 1 Chron. XVII. 20. daer en is geen Godt behalven gy. Jef. LXIV. 4. geen ooge heeft het gesien behalven gy. Vondel, in Lucif. I. R.
 
Want ieder draeght zijn' eigen naem,
 
Behalve ghy.
Feitama, Darius II. B. 3 Toon.
 
En dulden, dat my zou een laffe hoon ontmoeten,
 
Dien elk, behalven gy, zou met zijn leven boeten.
ook met den vierden. Jef. XLII. 11. daer en is geen heylant behalven my. XLIV. 6. behalven my en is er geen Godt. Indien men in deze plaatsen uit 1 Chron. XVII. 20. Jes. LXIV. 4. Vondels Lucifer, en Feitama's Darius, u zet, zal men eene tale vinden, die ons te recht zal leeren met kieschheid, in sommige gelegenheden, te werk te gaan. vergelijkt ook de voorbeelden, door Huydecoper op Melis Stoke aangehaald. Behalven wordt ook voor uitgenomen gebruikt, en misschien heeft het gebruik van behalven, met een eersten naamval, de taalkundigen van Kiliaans tijd daartoe gebragt, om behalven te myden, en uitgenomen, ingevalle daar geen vierde naamval kon vallen, te gebruiken; en dat in dien zin by hem te verstaan is behalven. j. wtghenomen. N.H.
margenoot+
Bl. 513.
margenoot+
Vs. 745.

voetnoot(g)
Vondel, en, op zijn voorbeeld, anderen hebben hier in de ouden, of misschien de tale van hunnen tijd gevolgd, die noch op 't spoor der ouden liep. Dus sprak St. bernardus in zijn Sermoenen f. 52. a. gister quam ons coninc in dese werelt. f. 30. a. doe ons voervaders ghemaecte godē pleghen aen te beden. 31. a. en̄ volchden alle os̄ wertlike begeerlicheden. 37. b. toecomst ons heren. Boëtius f. 1. b. ter eeren ende love ons Heeren. Stoke B. IV. vs. 1526. in den jaren ons Heren. Gedicht 1529. ons Heren Jesus Christus jaer. Spelen van Sinnen Gent 1539. f. 20. a.
 
Dan dat ons verlosser naer tbewysen
 
Daer steruen, begrauen zijn, ende verrysen.
Spelen van Sinnen f. 1. b. (Rott.)
 
Ontfangt dit in dancke van ons prologhe.
Brederoo, Schijnheilig III. 9.
 
En daer komt de boose Sathan en breeckt ons vreugd aen sticken.
Ziet ook Bydrag. I. D. bl. 34. Dan die zelfde hebben ook onze. ziet St. Bernardus, Serm. f. 30. d. in christo jesu onzen lieuen heer. 31. a. geuen onse leden. Stoke I. 339. 344. 379. 380. N.H.
margenoot+
Vs. 753.
margenoot+
Bl. 514.

margenoot+
Vs. 774.
margenoot+
Vs. 774.
voetnoot(h)
De gelegenheid om over dezen spreektrant, en wat er de woordvoeging eischt te handelen, hoe zeer van den Heere Huydecoper verwacht, en van al wat Nederduitsch bemint, gewenscht, is, tot onze smarte, niet gekomen. Daar wy verlangen, dat onze kundigste, en van ruimen voorraad daartoe voorziene taalkenners, dit stuk gezet behandelen zullen, willen wy hier, 't gene ons voorgekomen is, mededeelen. Misschien zal het anderen tot eene aanleidinge dienen. Dan om eenigsins orde te houden, zullen wy het in twee voorname hoofdstukken splissen. eerst: waarmede moet het lidwoord een in de uitdrukkinge een blooden schakers hand over een komen? het andere: moet in de appositio, den of de schaker, of des schackers, gezet worden? Het eerste kan zich in vele onderdeelen onderscheiden. Dan wy willen liever dit by de voorbeelden afhandelen, omdat de vrage is: wat moet veranderd worden, wanneer er verscheide zelfstandige naamwoorden, die ook al eens een byvoeglijk voor zich hebben, en van eenen persoon of zaak gebruikt worden, by eene konstige rangschikking aan een gehecht worden, en dat dit dus tot de regeringe, zoo wel als tot de overeenkomste behoort? by voorbeeld, Stoke zegt B. IV. vs, 1254.
 
Nu verstaet alhier ter stede
 
Sheren van Kuuc behendichede.
vs. 1271.
 
Het was een pape, die dit seide
 
En̄ den graue te voren leide
 
Ga naar margenoot+Van sheren weghen, in enen brieue,
 
Van Kuuc.
dat is van des heren van Kuuc wege. De Heer Huydecoper teekent op de eerste plaatse aan: nu zouden wy zeggen van Kuucs, en keurt dit af. Hooft echter sprak zoo in zijn Gerardt van Velsen I. 5.
 
En dreef de Graaf van Hollands zaaken.
dat de Heer Hooft hier mistastte is klaar, om dat van Holland beheerscht wordt van de Graaf, dat weder van zaaken geregeerd wordt, en dus des Graven wezen moest. Hooft zelf zegt in zijn Historien bl. 632. de pitsen 's hoofs van Spanje. Hiertoe kan ook gebracht worden het gene Stoke, by omkeering der woordorde, zegt I. vs. 1305.
 
Een Ghiselbrecht, de knape was
 
Diedrics van Hollant.
voor: die Dideriks van Holland knape was.
vs. 687.
 
Van Grieken Coninx dochter waert.
voor: 's Konings van Grieken waarde dochter. hier voor zou men nu zeggen: het of des hof van Spanjens pitsen; die Diderik van Hollands knape was; die Koning van Griekens dochter was. Immers wil dit de groote Ten Kate I. D. bl. 353. en stelt des kind van den huizes voorregt gelijk met Graef Dideriks aenslag. Konink Henrik de vierdes ontwerp. dan, zy zijn niet gelijk; want zeker van den huize wordt van kind beheerscht. men brenge het van de kunstige tot de natuurlyke woordorde: het voorrecht van het kind van den huize, en de grond van mijn stelling zal terstond openbaar worden. Noch komt my des kind van den huizes voorrecht zeer hard voor, en zoude ik dan met Hooft het kind schryven, als hy schreef:
 
En dreef de Graaf van Hollands zaaken.
en niet des. dan daar ontdekt zich noch iets. kind van den huizes is zeker op den eersten opslag geen Duitsch. en echter is er noit verloop by het gebruik, dat geen grond heeft. van Ga naar margenoot+waar die S in huizes? de grondslag van onze geheele declinatie ligt in sijn, in de schielijkheid der tonge sen. waarvan twee takken in onzen genitivus S en EN, en welke genitivi
in den grond niets dan byvoeglyke naamwoorden misschien zijn. dan hier van mooglijk eens opzetlijk. dus dan, ik behoeve niet te bewyzen, dat men oulings zei: de man zijn rok, de prins zijn rok, hier van de mans rok, of, daar de S, als in Prins, Vorst, geen S verdragen kan, en, als 's prinsen rok. of 's vorsten rok. toets hier aan de voorbeelden van Ten Kate:
Hendrik Jacobszoon zijn handschrift.
Graef Diderik zijn aenslag.
Koning Hendrik de vierde zijn ontwerp.
Het kind van den huize zijn voorrecht.
en gy zult den oorsprong van die S vinden; ook waarom Hooft Hollands schreef, en waarom Henrik, Diderik, Koning en kind in die uitdrukkinge ouveranderd blyven. want dat die niet verbogen worden, leeren ons vele voorbeelden. dus Stoke I. 999.
 
Die graue aernouts sone was.
1081.
 
Die wort Keyser Henrics man.
1277.
 
Sijn Suster was Grave Boudijns moeder.
sterker B. I. vs. 693.
 
Des derdes Keyser Otten moeder.
voor welk derdes Otten hy vs. 866. heeft des derden Otten. bl. 25. b. van den tweeden druk R.I.
 
Florens Graue Willems sone.
R. 4.
 
Hertoghe Heynrix dochter, als ict vant.
Spelen van Sinnen Gent 1539. f. 61. verso.
 
God svaders gehuldicheyt sal sinē geest
 
Senden.
f. 41. verso.
 
Door dit serpents bebloede aenschijn root.
Ga naar margenoot+Vondel, Adam in Ballingschap II. 1.
 
- - en draeght livrey en wapen
 
Van Koning Adams hof.
Virgilius Eneas II. B. bl. 168.
 
Uit God Apolloos koor.
bl. 181.
 
Gy kunt getuigen, dat ick, in 't vergaen en vallen
 
Van mijn heer vaders stadt, my zelfs niet heb gespaert.
dus B. X. bl. 464.
 
Ootmoedigh bidde ick u, om uw heer vaders geest.
XII. bl. 543.
 
Laet uw heer vaders en oom Hektors geest en moedt
 
U prickelen tot deught.
bl. 556.
 
Men zeght dat Turnus - -
 
- - zijn eige vaders kling
 
Uit haest vergeetende, het reedtste dat er hing
 
Metiskus zijn koetsiers geweer nam -
V. bl. 294.
 
En zeilt op Godt Neptuins beloften, haer gezworen.
Herdersz. Virg. bl. 27.
 
Nu herder Damons en Altesibeus liet
 
Verhaelt.
En daarom kan ik niet goedkeuren het gene ik leze in de Poëzy van den Heere H. Snakenburg bl. 518.
 
Want gy moet weten, dat Grootvaders Izaaks moeder
 
Haer' Echtgenoot bewoog -
voor Grootvader Izaaks moeder. dan de plaatse komt voor in het leven van Joseph, een onvoltooid werk. dus men reden heeft te gissen, dat hy, by nader beschavinge, ook dat veranderd zou hebben. zonderling is, dat wy lezen in de Handvesten van Dordrecht bl. 21. tot eenre claerder ghedenckenisse Willem tsgraven van Holland onsen voersate. dan dit ts voor des zal ons aanleidinge geven, om te onderzoeken, wanneer de S geplaatst, dat is wanneer het lid- of voornaamwoord Ga naar margenoot+met het beheerschte overeen moet komen: wanneer niet; en dus of Vondel hier wel gezegd hebbe: door een blooden schakers hand. ook of hy wel zei B. VI. vs. 614.
Hy brant dan door zijn zelfs en door zijn lants gebrek. dan of dit eens en zijns moet wezen, als Huydecoper wil, en dus door eens blooden schakers en door zijns zelfs en door zijns lants gebrek? Indien wy dit stuk met voorbeelden af willen handelen, wy kunnen ze van wederzyde te berde brengen. het voorbeeld, uit de Spelen van Sinnen Gent 1539. boven bygebracht, pleit voor een.
 
Door dit serpents bebloede aenschijn root.
zoo ook Spieghel, Hertsp. I. vs. 129.
 
Dies nutter dit lands beek, veld, stroom en bóómgoddinnen
 
Met machtelooze liefd' wy hartelik beminnen.
V. 3.
 
Geen muffigh bed het beste levens lust ontschaakt.
489.
 
Dat aller snoodste dings hoog-achtbare waardye.
VI. 25.
 
Te nut bruikt Sokrates zo yder mans gebreken:
 
Tot toren-dwangs behulp, zijn quade wijfs qua treken.
Hooft, Gezangen 8vo bl. 212.
 
Het schelle nachtegaeltjes kaeken
 
Doen al 't gevedert gildt ontwaeken.
Granida II. 2.
 
- -door hare schoonheits strael.
Vondel, Virg. Herdersz. bl. 3.
 
- - hier zal de boomgaertsnoeiers knaep
 
U, onder eene rots, met zang en spel vermaecken.
Eneas B. I. bl. 137.
 
De dappre Achates keel -
bl. 147.
 
- op eene vrouws geboden.
B. II. bl. 163.
 
- wie van wreede Ulysses benden.
Ga naar margenoot+bl. 167.
 
- door de nijt en schalke Ulysses treken.
B. VII. bl. 354.
 
Door troepen, die Akrijs haer vaders naem behouwen.
IX. bl. 436.
 
Verhit van gramschap om zijn lieven broeders doot.
X. bl. 461.
 
- om mijn vaders gastvryheden.
verder:
 
Een ieders tijt staet vast.
Lantgedichten bl. 76.
 
De wint van 't oosten dwong zijn adems koude vlaegen.
Stoke IV. 159.
 
Te sijn selves lande.
Jacop Vilt, Vertaling van Boetius f. 6. a.
 
Dat Boëces om sijn selfs troest
 
Den bouc eerst maecte.
dezelve f. 194. a. in de Glose: maer na de macht van sijn selfs gedachte. 198. a. by sijn selfs proper nature. Spelen van Sinnen Gent 1539.
 
Naer sijn selfs verclaren.
Indien wy deze voorbeelden volgen, heeft Vondel in zijn Ovidius wel geschreven, zijn zelfs en zijn lants gebrek; ook door een blooden schakers hant. Dan daar zijn vele voorbeelden, dat het voornaamwoord veranderd of verbogen wordt. om met zijns zelfs te beginnen. Stoke I. 1107.
 
Nam hi sijns selves quaden goem.
St. Bernardus, Serm. f. 1. b. dat hi zijns selues quaetheit eersten aensiet. Spelen van Sinnen Gent 1568. f. 5. b.
 
- Op ws selfs werckē bereyt.
f. 7. b.
 
En wilden haers selfs wercken aen God bestedē.
zoo ook C. van Ghistele, Terent. Andr. II. 5.
 
Tis waer certeyn, so men ghemeēlijc boort spreke,
 
Ga naar margenoot+Dat yeghelijck meer soect zijns selfs profijt
 
Dan eenen anderen te voorderen.
en dit misschien altijd zoo by hem. Voegt hier de voorbeelden by door den Heere Huydecoper aangeteekend, en zyne aanteekeninge zal de goedkeuringe wechdragen. Verder Spelen van Sinnen Gent f. 7. b.
 
Dat ick ghedurende mijns leuens termyne.
f. 15. b.
 
En seggē, dat God om mijns sins verscerpē, doet.
Spieghel, Hertsp. B. IV. 1.
 
Des visch-dijx steiler olmen blader-ryke armen.
V. 18.
 
Zelfs is de man. des meesters oogh maakt gladde paarden.
Vondel, Eneas B. X. bl. 478.
 
Den zoon te melden zijn' bedroefden vaders last.
maar in deze plantse is onzeker, of zijn' tot vaders, of tot last behoore. Joseph in Dothan II. 3.
 
Verbeelt u, dat dit kint - -
 
- - -voor uwer aller voeten
 
Vergiffenis verzocht.
Onze Bybelvertalers Gen. XXX. 2. des buycks vrucht. 14. van uwes zoons Dudaïm. XXXIV. 20. harer stadts poorte. 24. te syner stadts poorte. XXXI. 33. in beider dienstmaegden tente. Ezechiel XXIII. 2. eener moeder dochteren. Zachar. XIV. 12. eenes yegelijcken vleesch. 13. eenes yederen hant. 12. eenes yegelicks oogen. 13. zynes naesten hunt. Ziet daar een hoop voorbeelden, die voor den Heer Huydecoper pleiten. En alle deze voorbeelden, die voor het een en andere gevoelen zijn aangevoerd, zijn van dien aart, dat zy de onverschilligheid der uitdrukkinge duidlijk aantoonen, en dus dat men in vele gelegenheden vry het eene of andere kiezen mag. Dan, gelijk de Heer Ten kate wel aanmerkt, daar zijn gelegenheden, die de verbuiginge van het lidwoord volstrekt eischen, als er de kracht van afhangt, als in des gravenGa naar margenoot+Dideriks aanslag. dus ook in des derdes keyser Otten moeder, boven aangehaald. Zet hier voor des de, en gy zult brabbeltaal hebben. dat is ook dan zelfs geoorloofd, wanneer er geen klem op des valt, als by Stoke I. vs. 997.
 
In des graven Diderics tiden.
1280.
 
Hier latic de geeste liden
 
Vanden graue Roebrecht den Vriese.
dat beide had konnen zijn: in graef Dideriks tyden, geesten van graef Robbert. te weten: namelijk het hangt alles af, waartoe het lidwoord te brengen is: dus in het voorbeeld van Vondel. moet een tot schakers gebracht worden, dan moet het eens zijn, omdat schakers dat eischt. maar behoort het tot hand, dan moet het een zijn: ook wanneer men in acht neemt dat de S van schakers zijn is, en dus door een bloode schaker zijn hand, wanneer ook de schaker volgen moet, en dit dus naar den aart onzer tale, omdat die in haar oorsprong geene declinatie kent. maar behoort een of de tot beide, als door een hand van een schaker, door de hand van den schaker, en wordt dit in een konstige stellinge overgebracht, dan is het volkomen vry, waar men het toe brengen wil. dit stuk, dat een lidwoord, of iets anders tot twee zaken betreklijk kan zijn, heeft veel invloed in onze tale, en was der uitpluizinge overwaardig. Dan, wanneer de ambtsnaam achter den eigen naam komt, dan moet die met den eigen naam over een komen. dus Stoke I. 182.
 
Rabbouts des Hertoghen Diric.
760.
 
In Otten des Coninx ander iaer.
91.
 
Ieghen Rabboude, den Goeds viant.
IV. 3.
 
En̄ van Florense, sinen Oem,
 
Den ionghen ridder.
Ga naar margenoot+VIII. vs. 551.
 
Van Heinrike, sinen broeder.
dat ook onze kundige Bybelvertalers volgden. Jeremia XXIII. 25. in de hant Nebucadnezars des conincs. XXI. 1. Zephania den sone van Maaseia den priester. XXVI. 5. woorden myner knechten, der propheten. Gen. XXI. 9. Hagars der Egyptische. dus noch Stoke I. 347.
 
Dat wi gauen Diderike,
 
Onsen Ghetrouwen sekerlike.
En deze voorbeelden bevestigen de aanmerkingen van den Heere Huydecoper, dat Vondel hadde behooren te schryven:
 
- door een blooden schakers hant,
 
Des schakers van Heleen.
dan had hy schaker zonder lidwoord gezet, hy was misschien onberisplijk geweest. Men overwege deze plaatse van Stoke I. 714.
 
Hoe wi, om onser moeder bede.
 
Onser Vrouwen -
 
Teofana der Keyserinne,
 
En om ons ghetrouwes vrients (bede) daer na
 
Van Trieren biscop Egbrecht.
Dan hier van is de woordorde: om Egbrecht biscop van Trieren onzen getrouwen vrients bede. doch dit Egbrecht moest Egbrechts wezen, dat om het rijm gelaten is, blykende het gene volgt:
 
En̄ om Heinrics bede echt
 
Hertoghe van Beyeren.
Dan wy stappen er af, schoon er noch veel by deze aanteekening te voegen was. doch wy schryven geene verhandelinge. Alleen lust my noch twee plaatsen aanteroeren. Vondel, Joseph in Dothan II. 3.
 
- - zoudt ghy u zulck een daet
 
Vermeten, buiten mijn', uw oudsten broeders, raet.
Een blijk van de gemaklijkheid en taalkunde, waarmede de groote Vondel schreef. Ik wenschte, dat ik het zelfde van wylen mijn vriend, den naauwkeurigen en taalkundigen S. Feitama, zeggen kon over deze plaats uit zyn Triomferende Poëzy en Schilderkunst I. 5.
 
- wiens kan uw kroost toch nader
 
Dan uwer beider hulp, o teergeliefde Vader,
 
En dierbre Schutgodin! begeeren in 't verdriet.
Ik ben verzekerd, dat hem die plaatse veel arbeids gekost, en nooit voldaan heeft. N.H.
margenoot+
Vs. 774.
margenoot+
Vs. 774.
margenoot+
Vs. 774.
margenoot+
Vs. 774.
margenoot+
Vs. 774.
margenoot+
Vs. 774.
margenoot+
Vs. 774.
margenoot+
Vs. 774.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Ovidius' Herscheppinge


auteurs

  • over Joost van den Vondel

  • over Zacharias Heyns

  • over Daniël Heinsius

  • over Frans van Hoogstraten

  • over Daniel Joncktys

  • over Lambert ten Kate Hz.

  • over C. Kiliaan

  • over Arnold Hoogvliet

  • over Arnold Moonen

  • over Christoffel Plantijn

  • over H.K. Poot

  • over H.L. Spiegel

  • over Lodewijk van Velthem

  • over Melis Stoke

  • over P.C. Hooft

  • over David van Hoogstraten

  • over Bernard Vollenhove

  • over Joannes Vollenhove

  • over Melis Stoke

  • over Geeraardt Brandt de jonge