Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hofwijck. Deel 3. Commentaar (2008)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hofwijck. Deel 3. Commentaar
Afbeelding van Hofwijck. Deel 3. CommentaarToon afbeelding van titelpagina van Hofwijck. Deel 3. Commentaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.72 MB)

Scans (18.91 MB)

ebook (3.77 MB)

XML (1.21 MB)

tekstbestand






Editeurs

Ton van Strien

Willemien B. de Vries



Genre

poëzie

Subgenre

studie
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hofwijck. Deel 3. Commentaar

(2008)–Constantijn Huygens–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 61]
[p. 61]

Annotatie

I. Verantwoording van de annotatie

Het heeft iets paradoxaals een dichter als Huygens, die er een eer in stelde zijn lezers met scherpe en prikkelende formuleringen aan het denken te zetten, zo uitvoerig van toelichtingen te voorzien als hier gebeurt; zeker waar die uitleg zich niet beperkt tot in onbruik geraakte woorden en zinsconstructies en historische achtergrondinformatie. Ook typisch huygensiaanse ‘vondsten’ worden hier geannoteerd, die in principe voor zeventiende-eeuwers net zo moeilijk waren als voor moderne lezers, en in het ontraadselen waarvan voor Huygens nu juist de aardigheid van poëzie school. Een excuus is dat hij ons hierin zelf is voorgegaan, toen hij zijn Dagh-werck van verklarende noten voorzag, onder het motto: ‘Mijn recht is, gelesen te werden soo 't mij lust’ (Zwaan 1973, p. 68). Maar dat had al iets onlogisch, zoals al eens is opgemerkt (Schenkeveld-van der Dussen 1988, p. 22), en hier hebben we nog niet eens de garantie dat de gegeven uitleg ook inderdaad naar zijn zin is. Als handreiking aan de liefhebber beantwoorden ze niettemin hopelijk aan hun doel. Een principiële beschouwing over de commentaar bij historische teksten geeft Jacobs in een vorig Monumenta-deel (Six van Chandelier 1991, II, p. XX-XXX), waar ik me voor het overige graag bij aansluit. Ik demonstreer en beargumenteer mijn lezing van de tekst, geregeld in gesprek met vakgenoten, en weeg verschillende mogelijkheden tegen elkaar af.

De geboden overvloed is niet, zoals het in oudere edities wel heet, een kwestie van ‘liever te veel geven dan te weinig’. Te veel lijkt mij een verklaring als die Eymael geeft bij de omschrijving ‘Wandelaers met vier gekloofde voeten’, die mij ‘'t bedd uijt loeijen’ (r. 2785-2787), of die Eymael en Zwaan beiden geven bij ‘Parijsch-werck’ in r. 2809. Maar als Huygens, in een vooruitblik naar een mogelijk te beleven rampjaar, schrijft (r. 198):

 
Van nu af schrabb ick uijt wat in mijn Testament stond:

- dan lijkt me de noot van Zwaan, die ‘nu’ vertaalt met ‘dat ogenblik’, juist weer te weinig. Ze miskent het ongewone karakter van ‘nu’ op deze plaats: Huygens lijkt zich totaal in te leven in een nog geheel denkbeeldige situatie. Ook dat soort zaken wil ik aangeven, zodat in de annotatie ook het (mogelijke) effect van een bepaalde woordkeus aandacht krijgt.

Toch zijn ook daar grenzen aan. ‘Met reden eischte men de schuld van mijn gebeent,’ schrijft Huygens (r. 16 e.v.):

 
‘Met reden schreefm'er op: Hier light een Mann begraven,
 
‘Die meende te volstaen met planten en met graven,
 
‘De slechte boeren-konst [...]
[pagina 62]
[p. 62]

Ook hier klopt uiteraard iets niet. Een grafschrift wordt nu eenmaal niet op het gebeente aangebracht. Het is duidelijk dat we hier een geval hebben van metonymia, met (tenminste in mijn beleving) een zeker humoristisch effect, kenmerkend voor de losse toon van het hele gedicht. Maar het is onbegonnen werk zulke gevallen stuk voor stuk in de annotatie aan te wijzen, laat staan toe te lichten. Het lijkt me niet eens gewenst. Hofwijck is een gedicht dat ‘leeft’ van het klank- en woordspel en de ‘oneigenlijke’ formuleringen, maar behalve dat die vaak pas bij herhaalde lezing opvallen (en dat ik er dus ongetwijfeld nog heel wat van gemist heb), zal de ene lezer ze ook altijd heel anders beleven dan de andere - ik weet inderdaad wel zeker dat er lezers zijn die er in dat opzicht veel meer uithalen dan ik. Mijn annotatie levert al met al niet meer dan de basis van een interpretatie, die voor elke lezer toch weer anders zal uitvallen. Voor een bespreking van de ‘toon’ van de dichter verwijs ik verder naar de inleiding van de herspelde editie (Van Strien en Van der Leer 2002, p. 14-16), en vooral naar de boeiende beschouwingen van Van Es in deel IV van de GLN, Van Es 1948, m.n. p. 136-137).

Veel aandacht is er in de annotatie voor de referentiële aspecten van de tekst. Hofwijck, idealiserend als het is, is toch bij uitstek een gedicht over een concrete werkelijkheid, zowel in de beschrijving van de ‘wandeling’, als in de ‘(ver)handelingen’ die daaraan zijn gekoppeld. Huygens heeft het over zijn tuin, zijn bomen en zijn huis, over zichzelf, zijn familie, bezoekers en buren, boeren en passanten, en over de wereld zoals hij die zag, het kortstondige en vergankelijke toneel van dat alles: de aarde, omringd door de dampkring en de hemelsferen, gemaakt door en besloten in Gods hand. Naar die wereld verwijst hij, en hij gaat ervan uit dat zijn lezers daar ook een concrete voorstelling bij hebben. Een kaart en platen van Hofwijck voegde hijzelf al bij zijn gedicht, maar na driehonderdvijftig jaar is een kaart van de wijdere omgeving, zoals die er toen uitzag, evenzeer gewenst. En waar Huygens de familienaam ‘Hoonaart’ (r. 495) kennelijk bij zijn lezers bekend veronderstelde, is nu een aantekening vereist. Het is zo'n detail waaruit valt af te leiden hoe klein het publiek was dat Huygens bij het schrijven voor ogen had, en hoezeer ook hij voor lezers van zijn eigen tijd schreef, ondanks zijn vertrouwen in het voortbestaan ervan (r. 30). Hij zal wel geweten hebben dat er lezers buiten de boot zouden vallen, maar dat nam hij kennelijk op de koop toe; daar zijn wel meer voorbeelden van (vgl. Schenkeveld-van der Dussen 1987, dez. 1988 p. 21-22, en bijv. Van Strien 1990, p. 354-255).

Het lijkt hoe dan ook het beste om de lezer van nu maar in de gunstigst mogelijke positie te plaatsen. Waarover spreekt men op Hofwijck? Letterlijk over van alles en nog wat. ‘Wij weten...’ zegt Huygens in een beroemde passage en claimt een werkelijk verbazende kennis van aarde en kosmos (r. 1605 e.v.):

 
All zijn de Sterren veel', wij wetense te tellen,
 
Te passen op een' mijl [...]

en zo gaat het zeventig regels door. Het is voor ons wel duidelijk dat Huygens in de verste verte niet ‘wist’ hoeveel sterren er zijn en wat hun positie ten opzichte van

[pagina 63]
[p. 63]

elkaar is, of wat de oorzaak van eb en vloed is (r. 1629) of van het ontstaan van metalen (r. 1635-1636), laat staan ‘hoe het komt’ dat diamanten zich alleen in het oosten laten vinden en nooit in het westen (r. 1636-1639), wat niet eens waar is. Maar er bestonden antwoorden op die vragen, waar Huygens impliciet aan refereert, ook zonder dat hij of zijn lezers ze misschien allemaal paraat hadden. Die horen dus in de annotatie thuis. De oude, maar zo mogelijk ook de nieuwste antwoorden, want dat iemand al Huygens ook de inzichten en ontdekkingen van zijn eigen tijd in zijn gesprekken betrok, kunnen we zonder meer aannemen. Terecht wijst De Vries in haar inleiding op de modern-wetenschappelijke geest die uit de passage spreekt: het gaat er om kennis van de natuur en niet om lessen uit de natuur. Onnodig te zeggen dat het uitzoeken van dit soort dingen niet het minst boeiende onderdeel van het annoteren is.

Dit alles is filologie, in de brede betekenis van dat woord. Het doel is het geven van toelichtingen bij de tekst als historisch document. Wat de tekst verder mogelijk nog aan boodschappen en onuitgesproken signalen bevat, zoals die bij een ‘deconstruerende’ benadering aan het licht kunnen komen, blijft hier buiten beeld. Zonder twijfel hebben nieuwe manieren van lezen het oog gescherpt voor aspecten van de tekst die tot voor kort niet of nauwelijks opvielen. ‘Ouders, houdt rekening met de aanleg van uw kinderen’, zo vat Zwaan de eerste moralisatie (r. 53-64) samen. Maar bij nader toezien blijkt het daar niet over de opvoeding van kinderen, maar over die van jongens te gaan. ‘Deernis met heidenen, joden en katholieken’ heet het in Zwaans samenvatting van r. 1572-1583, wat op zich correct is; maar opmerkelijk mag het toch wel heten dat zelfs Nederlandse katholieken hier feitelijk als lezers worden buitengesloten, terwijl ze een aantal regels verderop wel weer worden aangesproken. Zulke ‘betekenisconflicten’ verdienen aandacht, zoals Gelderblom heeft laten zien (bijv. Gelderblom 1991, p. 92). Maar dat is in deze commentaar dus niet aan de orde.

De hier geannoteerde tekst is, zoals verantwoord in de inleiding van het Apparaat, par. 3.3.2, gebaseerd op de tekst van de apograaf. Waar nodig betrek ik ook oudere, in de handschriften doorgehaalde, of latere redacties uit de drukken in de annotatie, maar dikwijls gebeurt dat toch niet: de meeste vervangingen spreken voor zichzelf, of liever gezegd, er valt weinig anders over te zeggen dan dat Huygens ze kennelijk verbeteringen vond. Voor zover formeel gemotiveerd zijn ze bovendien al besproken in het hoofdstuk over de tekstgeschiedenis, m.n. par. 2.1.2. en 2.2.2. Zo verwijs ik ook maar een enkele keer naar de citaten: hun functie bij het gedicht is behandeld in de inleiding van De Vries en in de inleiding van het apparaat, par. 2.2.3. en in het commentaar, par. 4.1. Ter wille van de overzichtelijkheid en om de gang van het gedicht goed te laten uitkomen heb ik de annotatie verdeeld over korte, samenhangende fragmenten, telkens voorafgegaan door een korte samenvatting van het desbetreffende tekstgedeelte. Uiteraard zijn deze samenvattingen evenzeer ‘interpretaties’ als de noten zelf, en niet minder vatbaar voor kritiek.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken