Briefwisseling. Deel 2: 1634-1639

2045. Rembrandt²⁾. (B.M.)

Mijn E Heer, met schroomen is 't, dat ick ue met mijn schrijvens kom besoucken, ende dat door t seggen van den ontfanger Wttenboogaert³⁾, die ick t tardeeren van mijn betaelinge klaechden, hoe dat den treesorier Volbergen⁴⁾ dat lochgent, als dat daer jaerlickx intressen getrocken werden, soo heeft mij den ontfanger Wttenboogaert nu voorleeden woondach daerop geantwoort, als dat Volbergen allen halven jaer dieselvij intressen heeft gelicht, dat tot nu toe, soodat daer nu wederom over 4000 k. gulden bij denselvij kantooren verscheenen is. Ende bij deesen waerachtijge geleegentheijt, soo bidde ick u, mijn goetaerdijgen Heer, dat mijn ordonnansij nu in den eersten mocht klaergemaeckt werden⁵⁾, opdat ick mijn welverdiende 1244 guldens nu mocht eenmael ontfangen, ende ick sal sulx aan ue met reeverensij, dienst ende blyck van vrienschap altijts souken te reekumpenseeren. Met deesen is t, dat ick mijnheer hartelick groeten ende wensschen, dat ue Godt lanck in goeden gesondtheyt ter saelicheyt spaere⁶⁾ ....⁷⁾.

Ick woon op de binnen-emster in die suijkerbackerrij.

2) Uitgegeven door Burnet, Rembrandt and his works, 1849, blz. 14, met facsimile, door Vosmaer, Rembrandt, 1868, blz. 123; 1877, blz. 196, en door Hofstede de Groot, Die Urkunden, blz. 77, met facsimile.

3) Zie No. 2032.

4) Zie I, blz. 168.

5) Aan dien wensch is voldaan; den 17den Febr. werd de ordonnantie geteekend, om aan Rembrandt ƒ 1244 uit te betalen voor de begrafenis en de opstanding van Christus. (Vgl. Six, t.a.p., blz. 146; Vosmaer, t.a.p., 1877, blz. 198, en Hofstede de Groot, t.a.p., blz. 78).

6) Dit woord is doorgeschrapt.

7) Zonder plaats, datum en jaar, maar de brief is even vóór, of op 17 Febr. 1639 gescbreven.