Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten. Deel 1: 1607-1623 (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten. Deel 1: 1607-1623
Afbeelding van Gedichten. Deel 1: 1607-1623Toon afbeelding van titelpagina van Gedichten. Deel 1: 1607-1623

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.75 MB)

Scans (4.65 MB)

XML (0.94 MB)

tekstbestand






Editeur

J.A. Worp



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten. Deel 1: 1607-1623

(1892)–Constantijn Huygens–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

[1623]

Aende hr. H. Nobel, oudburgemeester van RotterdamGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.

 
Vriend Nobel, 'toude jaer sloot ghisteren sijn deuren,
 
Wat sult ghij niewicheyts in 't niewe sien gebeuren?
 
'Twenscht allom al om niew, wat pap verdouwen can,
 
'tKindt om de niewe kolff, 'twijff om een niewen man,
5[regelnummer]
Veel mans om niewe wijffs, veel knechts om niewe heeren,
 
Veel vrecken om niew gelt, veel gecken om niew' kleeren,
 
Veel boeren om niew' vrucht, veel hoeren om niew' vreucht,
 
Veel kalen om niew haer, veel grijse om niewe jeught;
 
Veel maghere om niew vett, veel arme om niewe neeringh
10[regelnummer]
Veel boose om niewe wett, veel booser om niew' leeringh,
 
Veel dorstighe om niew nat, veel leckre om niew gerecht,
 
Veel droeve om niewe vré, veel dolle om niew gevecht,
 
Maer hebb jck oock een beurt in 'sWerelts werre-wenschen?
[pagina 283]
[p. 283]
 
Hoort Nobel vriendt, en lacht; jck wensch om niewe menschen:
15[regelnummer]
Off wilt ghij claerder zien waer mij het schoen-oor spant,
 
Ick wensch in 'tniewe Jaer om 'toude Engelandt.
 
26. Decemb. 1622.
 
Lond.
 
6. Jan. 1623.

In litem poeticam Grotij et Guietti, super vini atque cerevisiae praestantia, pindari vaticiniumGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.

 
Nescitis quod saxa sciunt, qui sola supremum
 
Fertis honorandi Carmina vatis opus;
 
Celsior has animas vulgo discriminat ardor,
 
Et minus immensum vate Poeta sapit:
5[regelnummer]
Fari facta leue est; infecti praescia virtus
 
Illa dedit frondem vatibus, illa fidem.
 
Sufficit indicio quo non sublimior alter
 
Thebanam docuit Dorica verba Lyram:
 
Ille, futurarum, trans centum saecula, rerum
10[regelnummer]
Prospiciens oculo vaticinante rotas,
 
Et fore qui largo cerebrum turbatus Iaccho
 
Tolleret insanum Gallus ad astra Deum,
 
Et quibus innocui, quantum Dea mista, liquoris
 
Sedat inexcultam sobria gutta sitim
15[regelnummer]
Impeteret siccas uinoso scommate gentes,
 
Nominaque infami ter ueneranda mero:
 
Cui Batauus (non ille quidem, si caedere, si fas
 
Pungere, vel pugno vel cariturus acu)
 
Blandior, assertique recens a Nectaris haustu
20[regelnummer]
Redderet et sapidas et sine felle vices,
 
Verba lacessitum non accusantia pectus,
 
Nec sine dente quidem, si sine bile sales,
 
Ille sacrò madidam decidit carmine litem,
 
Ille Deo plenus dixit, Ἄριστον ὕδωρ.
 
Lond. 17o. Ian. Nocte nuptiali DedelijGa naar voetnoot2).
[pagina 284]
[p. 284]

Yet overgesetts.
Voor-maning 1).

Neemtmen de ruymte in 't Oversetten, soo kan de waerheid niet vrij van geweld gaen: Staetmen scherp op de woorden, soo verdwijnt de

[pagina 285]
[p. 285]

geest vande uytspraeck. Vinden wij dit waer inden ongebonden Stijl, wat kanmen van vertaelde Dichten hopen, die geene verstandige sullen ontkennen het derdendeel van haere waerde den aerd van schryven schuldigh te zijn? Nochtans, Leser, dese toemaet behoort mede aen van alsGa naar voetnoot1). Gewennt u eens aenden ongewoonen sleur van der Italianen Thooneel-Stijl, ende helpt mij overleggen, off niet, in gevall van vertalinge, dese meest rijmeloose regelen onder meesterlicker handen dan de mijne geraeckt, den minsten afbreuck van aerd ende van waerheid lijden souden. Soo weinigh mogense u mishagen, multa Poetarum veniet manus, auxilio quae Sit mihi, nam multo plures sumus, die de hand aen dese niewe Reyen geslagen hebben, ende schier of naer eens den heelen Herder de Hollandsche huyck om sullen hangen, wanneer eenighe jonge Letter-luyden gedoogen sullen haer Goud onder mijn Koper gesmolten te wordenGa naar voetnoot2). Voor eerst was het redelick dat ick eerste Hoofdketter in desen den eersten stoot vande oordeelen uyt stonde. Doch soo verre ben ick van die t'mijnen voordeele te willen afbedelen, dat ick oock de all te gunstige Rechters voor myn eighen tegenspreken niet en derve versekeren, op den grond die ick boven aengewesen hebbe. Want, sonder ons te vleyen, zijn de vertalingen van fraeye Schriften veel meer als schaduwen van schoone lichamen? ende zijn die niet menighmael de ongelijckste, de slimste, de mismaecksteGa naar voetnoot3)?

[pagina 286]
[p. 286]

Del pastor fido atto primo. Scena secondaGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+.
Eerste Bedrijv. Tweede Uytkomst.
Mirtillo. Ergasto.

 
mirt.
 
Wrang' Amarill, die selver met het bitter
 
Van uwen naem leert bitterlick beminnen,
 
O Amarill veel blancker en veel schooner
 
Dan 'tschoone blancke Keelkruyd,
5[regelnummer]
Maer doover en voorvluchtiger en feller
 
Dan self de doove Slangh is;
 
Misdoen ick v met spreken,
 
Mijn hert sal swijgend' breken.
 
Maer ‘thoog’ en 'tlaeghe land sal voor mij schreewen,
10[regelnummer]
Soo sullen dese bosschen,
 
Die'ck uwen schoonen name
 
Soo dickmaels leere melden:
 
In 't weenen der fonteinen,
 
In 'truysschen vande winden
15[regelnummer]
Zult ghij mijn' treuring vinden,
 
De deernis en het pijnen
 
Zal in mijn aensicht spreken,
 
Ia word' het alle stomm, ten langen laesten
 
Sal noch myn sterven schelden
20[regelnummer]
En myne dood sal v myn' smerte melden.
 
erg.
 
Mirtill, de Minn was oyt een' felle quelling,
 
Maer meer, hoe meer besloten:
 
Want vanden toom der woorden
 
Daer med' een' Minnaers tong wordt ingebonden
25[regelnummer]
Gewint sij kracht en sterckte
 
En is gevangen feller dan ontbonden.
 
Ghij hoordt mij dan de oorsaeck van uw' Vlamme
 
Soo langhe niet te hebben achterhouden,
 
Die mij de vlamme self niet kondt verberghen.
30[regelnummer]
Hoe menighmael hebb ick gesegt, Mirtill brandt,
 
Maer hij gaet swijgen, en sijn vier verteert hem.
 
mirt.
 
Ick hebb mij selfs misdaen om haer te schoonen,
 
Beleefd' Ergasto, en ick bleef noch in 't swijgen,
 
Maer de noodsaklickheid is 't die mij stout maeckt.
35[regelnummer]
'Khoor een gerucht van aller sijden momplen
 
Dat mij door d' ooren heen tot in het hert slaet,
 
Van Amaryllis haest aenstaende Bruyloft,
[pagina 287]
[p. 287]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
 
Maer wie dat daer af spreeckt, swijgt all de reste,
 
En ick en derv niet dieper ondersoecken
40[regelnummer]
Soo wel om achterdenck van mij te weeren,
 
Als om niet waer te vinden 't gen' ick vreese.
 
'Kweet seer wel, en de Minn bedriegt mij geensins,
 
Dat mij mijn' arm onwaerdicheit niet toe laet
 
Te hopen dat mij oyt tot een'ghen tijde
45[regelnummer]
Soo schoonen Nymph, soo lustigh en soo aerdigh,
 
Soo Goddelick van bloed, van geest, van aensicht,
 
Ter echtelicker Trouw verbonden werde.
 
Ick ken seer wel den inhoud van mijn' Sterre:
 
'Kben tot de vlamm gemaeckt en alleen waerdigh
50[regelnummer]
Om haer te branden, niet van haer te nutten.
 
Maer is het soo bestelt in 's Hemels voor-raed
 
Dat ick mijn dood, en niet mijn leven minne,
 
'Kwaer' wel ter dood bereidt, soo sij maer wilde,
 
Als oorsaeck van myn' dood, mijn' dood begnaden,
55[regelnummer]
En mij bewaerdighde met haer' schoon' oogen,
 
En maer en seide, Sterft, op 't laeste suchten.
 
Ick wilde dat sij mij, eer dat haer bruyloft
 
Een ander gaet voor mij geluckigh maken,
 
Maer eens en hoorde. Nu soo ghij mij lief hebt,
60[regelnummer]
Oft met mij deernis hebt, beleefd' Ergasto,
 
Stelt v te werck om mij daer toe te helpen.
 
erg.
 
Dat's een gerechte wensch, en slechte looning
 
Voor een die sterven gaet, maer swaer om krijgen.
 
Sij waerd'er qualijck aen, soo oyt haer Vader
65[regelnummer]
Quam' te vernemen dat sij d'oor' geneight hadd
 
Tot eenigh steelsgewijs versoeck, oft dat sij
 
Des voor haer' Schoonvader den Priester vuyl viel'.
 
Daerom is 't moglick dat sij van u voorloopt,
 
En moglick heeft s' v lief en dervt 't niet thoonen:
70[regelnummer]
Een' vrouw is wel in hare lusten brooser,
 
Dan wij, maer in 't bedeck van lusten looser.
 
En of 't all waer waer' dat sij v beminde,
 
Wat kond sij anders doen dan voor u vlieden?
 
Hij luystert te vergeefs die niet kan helpen.
75[regelnummer]
Hij vluchtt medoogentlick, die met sijn still-staen
 
Een ander quellen souw: en hij doet wijslijck,
 
Die strax laet gaen het ghen' hij niet kan houden.
 
mirt.
 
Of dat waerachtigh waer', of ick 't geloofde,
 
Geluckigh mijn verdriet, en liev' mijn' quelling!
[pagina 288]
[p. 288]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
80[regelnummer]
Soo zij den Hemel uw beschutt, Ergasto,
 
Verswijght mij niet wat Herder onder ons is
 
Soo grooten sterren-vriend en soo geluckigh?
 
erg.
 
Hebt ghij gheen' kenniss aen den jonghen Silvio,
 
Montanos eighen zoon, Dianas Priester,
85[regelnummer]
Dien Herder huydendaeghs soo rijck, soo ruchtigh?
 
Dien fraeyen jongeling? die is het selver.
 
mirt.
 
Geluckigh jongeling, die uw geluck-lot
 
In soo onrijpen ouderdom soo rijp vindt!
 
'Kbenijd' u 'tuwe niet, maer klaeg' van 't mijne.
 
erg.
90[regelnummer]
Ghij mooght hem oock seker niet benijden,
 
Want hij meer deereniss dan nijds verdient heeft.
 
mirt.
 
En waerom deerniss?
 
erg.
 
Want hij haer niet lief heeft.
 
mirt.
 
En leeft hij oock, en heeft hij hert en ooghen?
 
Hoewel soo'kt recht aenschouwe,
95[regelnummer]
Haer schiet gheen' vlamm meer over,
 
Voor eenigh ander hert, sints sij op 't mijne
 
Uyt die twee schoone ooghen
 
All 'tvier verademt heeft, en all haer liefde.
 
Maer waerom doch sulck een juweel gegeven
100[regelnummer]
Aen die het niet en kent, aen die 't verwaerloost?
 
erg.
 
Om dat den Hemel ons met dat versamlen
 
Arcadias heil belooft. hebt ghij geen' kennis
 
Hoe alle jaren hier aen ons' Goddinne
 
D'ellendighe, de dootelicke schatt-schuld
105[regelnummer]
Van eener Nimph onnoosel bloed betaelt wordt?
 
mirt.
 
'Tzijn niewe tydingen die ick noyt hoorde,
 
Oock ben ick nieweling in des' gewesten,
 
En altijd meest geweest een boss-bewoonder,
 
Gelijck 't de Minn, gelijck mijn' Lot begeert heeft.
110[regelnummer]
Maer wat voor sond' is 't toch die dit verdient heeft?
 
Hoe gaert een Godlick hert soo hoogen gramschap?
 
erg.
 
Ick sal u 'theel' verhael van ons' ellenden
 
Dat uyt der eicken schorsch, 'klaet staen de menschen
 
Medoogen en beklagh souw konnen trecken,
115[regelnummer]
[Van voren af ten einde toe vertrecken.]
 
In d' oude eewen, als des Tempels sorghe
 
En 'theiligh Priester-ampt den jongen Priesters,
 
Gelijck als nu, noch niet was toegelaten,
 
Quam een e'el herder-knecht, genaemt Aminta,
120[regelnummer]
Doe Priester, een' Lucrina te beminnen,
 
Een wonder schoone Nimph en wonder geestigh,
[pagina 289]
[p. 289]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
 
Maer wonder trouweloos, en wonder ijdel.
 
Langh hadd sij aengenaem, oft emmers thoonde't
 
Met haer geveinsde trouweloose wesen
125[regelnummer]
De suyvre Minn des Herders haeres Minnaers.
 
Ja voed' hem, armen knecht, met valsche hope
 
Soo lang als hy geen minn-genoot en hadde;
 
Maer niet soo haest (siet doch 'tonstadigh Meissen)
 
Hadd haer een Boeren-herder-jool bekeken,
130[regelnummer]
Sij'n weeck voor 'teerst' gesicht, voor 'teerste suchten,
 
En gaff sich heel de niewe Minn ten besten
 
Eer emmer Minne-nyd Amint' in ['t] hert viel.
 
Beklagens waerd' Aminta, die sij zedert
 
Vlod' en verachte, sonder dat de boose
135[regelnummer]
Hem emmer hooren meer oft aensien wilde.
 
Of de bloed suchten gingh, en of hij weende
 
Bedenckt dat ghij, die 't Minnen bij de proev' kent.
 
mirt.
 
Oh! dat's de grootste pijn van alle pijnen.
 
erg.
 
Maer doe hij oock met sijn' verloren herte
140[regelnummer]
Sijn suchten en sijn klagen hadd verloren
 
Bad hij Diana aen: Diana, seid hij,
 
Hebb ick u oyt met onbevleckter handen,
 
Met een onnoosel hert een vier doen branden,
 
Wreeckt ghij mijn' trouw, mijn trouwe bij de trouwe
145[regelnummer]
Van een' schoon' trouweloose Nimph verraden.
 
Diana hoorde nae de smeeck-gebeden
 
Des trouwen Herders haers beminde Priesters:
 
Zoo dat de toorn opblasende 'tmedoogen
 
De vinnicheit ontstack; die haer ded' nemen
150[regelnummer]
Haer' straf-gepeesden Boogh, en schielick schieten
 
Onsichtbaerlick' maer doodelicke pijlen
 
In't midden van 't ellendige Arcadien.
 
Daer stierven sonder hulp, en sonder deerniss
 
De Menschen heen van alle soort en ouder,
155[regelnummer]
De baet was bateloos, de vlucht ontydigh
 
De konsten sonder nutt; en in 't genesen
 
Viel menighmael de Meester voorden siecken.
 
Daer bleef alleen een' hoop in all' d' ellende
 
Van 's Hemels hulp. soo werdter strax gesonden
160[regelnummer]
Om troostelick bescheed aen 'tnaest' Orakel;
 
Daer quam een' antwoord af, goed om begrijpen,
 
Maer schrickelick en doodlick boven maten;
 
Dat Cinthia gestoort was, en alleenlick
[pagina 290]
[p. 290]
 
Ga naar voetnoot+
 
Te paeyen soude zijn, indien Lucrina,
165[regelnummer]
D'ontrouwe Nimph, oft voor haer ijemand anders
 
Van onse volck, en door Amintas handen
 
Aen de Goddinn ten offer werd' gegeven.
 
Lucrina dan, na lang-vergeefsche klachten,
 
Werd, als een droevighe slacht-offer, henen
170[regelnummer]
Met groot gevolgh geleidt na 't hooge Autaer:
 
Daer viel sij voorden voet, voet hares Minnaers,
 
Voet die haer soo vergeefs soo lang gevolght hadd;
 
Daer boogh sij bevende de swacke knijen,
 
En wachte maer de dood van sijne wreetheid.
175[regelnummer]
Aminta onverzaeght trock 'theiligh swaerd uyt:
 
Van buyten scheen 't aen sijn' ontsteken lippen
 
Hij stack voll wraeck en toorn: Daer mede sprack hij,
 
Tot haer gewendt, en met een veegh versuchten,
 
Lucrina leert uyt uw' ellend' wat Minnaer
180[regelnummer]
Ghij hebt gevolght, en wie ghij hebt verlaten,
 
Leer het uyt desen slagh: met dese woorden
 
Treft' hij sich selfs; en berghden in sijn' borste
 
Het heele swaerd, en viel haer in de armen
 
Gelijck als offerhand en Priester t'samen.
185[regelnummer]
Op een soo niew' soo schrickelicken schouwspel
 
Versonck de arme Maegd in diepe flauwte,
 
Half dood half levendigh, en qualick seker
 
Off haer de pijn of 't swaerd doorsteken hadde.
 
Maer soo sij eerst stemm en gevoelen weer kreegh
190[regelnummer]
Sprack sij al klagende, Trouw' kloeck' Aminta,
 
O al te laet voor mij bekende Minnaer,
 
Die met u dood mij leven doet en sterven,
 
Was uw verlaet mijn' schuld, siet ick betaelse
 
Met eewighlick mijn' Ziel aen d' uw' te voeghen;
195[regelnummer]
Soo met dat woord trock sij den selven deghen,
 
Die van het lieve bloed noch lauw en rood was,
 
Uyt 't dood' en al te laet beminde lichaem
 
En priemde 't in haer' borst, en liet sich vallen
 
Recht op Aminta, die noch qualick dood was,
200[regelnummer]
En moglick in sijn' Arm den stuyt gevoelde.
 
Sulck was haer' beider end, tot sulcken ende
 
Bracht haer te grooten Minn, te grooten Ontrouw.
 
mirt.
 
Ellendigh Herder-knecht, maer oock geluckigh,
 
Die soo wyd-ruchtighen veld hadd genoten
205[regelnummer]
Tot sijner trouwen blijck; en om 'tmedoogen
 
In ijemands hert met sijn' dood te doen leven.
 
Maer wat geviel van d' uytgesieckte Menschen?
[pagina 291]
[p. 291]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
 
Werd' Cynthia gepaeyt, nam 't quaet een ende?
 
erg.
 
Haer toorn verflauwde wel, maer gingh niet over.
210[regelnummer]
Want 'tnaeste jaer, schier inde selve maenden
 
Verbitterde den haet met eenen invall
 
Veel ongenadelicker dan te voren;
 
Zoo datmen weer 'tOrakel gingh beraden,
 
En kreegh daer antwoord af veel droeffelicker,
215[regelnummer]
Veel wreeder noch dan d' eerste was gegeven.
 
Dat men soo dan, als voorders alle jaren
 
Een' vrouw oft Maegd voor de Goddinn souw slachten,
 
Die vijftien jaren oud, en nemmer boven
 
De twintigh waer', op dat het bloed van eene
220[regelnummer]
Den toorn versloegh' die velen toebereidt was.
 
Noch werd' het Vrouw-geslacht een' al te wreede,
 
En soo ghij haren aerd wilt recht bemercken
 
Een' onbetrachtelicke wett gegeven;
 
Een wett in bloed geschreven, dat van doen af
225[regelnummer]
Wat vrouw oft Maegd in d' een' manier oft d' ander
 
Der Minnen trouw vervalschten oft bevleckte,
 
Soo niemand voor haer stierf, self tot het sterven
 
Gansch onvergevelick verwesen werde;
 
Soo hoopt dan nu den goeden ouden vader
230[regelnummer]
Van onse swar' en grouwelicke plagen
 
In dese Bruyloft-feest het end te vinden;
 
Want weinigh tyds daer aen, 'tOrakel, zijnde
 
Van niews gevraeght wat ende toch den Hemel
 
Van onse swaricheit voorschreven hadde,
235[regelnummer]
Voorseide 't recht in dese selve woorden,
 
Ghij sult geen ende sien van uwe qualen
 
Voor dat de Minn twee Hemel-spruyten trouwe,
 
En d' oude schuld van een' ontrouwe vrouwe
 
Een Trouwen Herders trouw sal sien betalen.
240[regelnummer]
Nu in Arcadien zijn nu ten daghe
 
Geen rancken meer van Hemelicke wortel,
 
Dan Amarill en Silvio, want d' eene
 
Van Hercules, en d' ander komt van Pan af;
 
En noyt en hadden wij, gelijck daer nu zijn,
245[regelnummer]
Door ons' onachtsaemheit, een' Mann en Vrouwe
 
Van d' een en d' ander' tack; daerom Montano
 
Met groote reden wel daer van magh hopen;
 
En hoewel voor als noch op 'tgen' den Hemel
 
Geantwoordt heeft noch niet met all gevolgt is,
250[regelnummer]
Soo is doch dit de grond; de rest leght voorders
 
Verborgen in sijn grondeloose diepte,
[pagina 292]
[p. 292]
 
Ga naar voetnoot+
 
Om eens de vrucht te zijn van dese Bruyloft.
 
mirt.
 
O aller ghij ellendigste Mirtillo!
 
Soo menighe bestryders,
255[regelnummer]
Soo menigh oorlogs-wapen
 
Op een Hert dat gaet sterven?
 
En was niet, sonder 'tnoodlot,
 
De minn genoegh gewapent t' mijner straffe?
 
erg.
 
De wreede minn, Mirtillo,
260[regelnummer]
Wordt wel gevoedt, maer nemmermeer versadight,
 
Met tranen en met pijnen.
 
Komt gaen wij, ick belov v
 
'Ksall all mijn' macht gebruycken
 
Dat u de schoone Nimph van daegh gehoor gev'.
265[regelnummer]
Leeft ghij tewijl in ruste,
 
Die suchten en dat klagen
 
Zijn niet, na uw behagen,
 
Verkoelingen des herten,
 
Het zijn veel eer onstuyme Winde-vlagen
270[regelnummer]
Die uwen brand met niewe Minne-smerten
 
Ontsteken doen, en terten,
 
En meestendeel op 's minnaers hooft beruyen
 
Uyt wolcken van verdriet veel' tranen-buyen.
Att. 1. Choro.
Rey van 't eerste Bedrijv.
 
Wett, groote wett, in Iupiters voorsinnen
 
Geschreven, ja geboren,
 
Diens soete dwang en lieffelick verkrachten
 
All dat geschapen is met Ziel en sinnen
5[regelnummer]
Vervoert, en doet bekoren
 
Met 'tghen' het niet en kent, en daer na trachten:
 
Wett, groote wett, diens machten
 
Niet dat alleen het ghen' wij met het vlieten
 
Der uren sien vernieten,
10[regelnummer]
Een' broose schorsch, maer 'tinnerlick bestieren
 
Van oorsaecks kettingen doen gaen en swieren.
 
Gaet dese Wereld groot, sien wij se baren
 
Soo vreemden wonderheden,
 
Leeft daer een geest die met sijn krachtigh leven
15[regelnummer]
Wat Sonn en Maen beringt en sterre-scharen
 
Van boven tot beneden
 
Sijns selven deeligh maeckt, en met doet leven.
 
Wordt 'tleven ons gegeven
[pagina 293]
[p. 293]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
 
Genieten 't kruyderen, genieten 't dieren,
20[regelnummer]
Siet d' Aerde sich vercieren,
 
Siets' oock somtyds haer' kalen kopp verromplen,
 
All wat des Hemels onverwerrt verwerren
 
Op 'smenschen hoofd doet dalen,
 
Daer van de naem hier onder is gesproten
25[regelnummer]
Van blij', van droevighe, van wreede sterren,
 
Daer in ons' levens palen
 
Daer in ons' stervens uer is afgesloten,
 
All dat het hert verdroten,
 
All dat het leven doet gerust van sinne,
30[regelnummer]
All dat de Luck-Goddinne
 
Doet, geeft en neemt, na 's Werelds blind gelooven,
 
Is all alleen uyt uwe kracht van boven.
 
Waerachtigh, onvermydelick voorseggen,
 
Indien 't in uw beleit is
35[regelnummer]
Dat oyt Arcadien, na soo veel' wonden
 
In vrede-rust herlevende sal leggen,
 
Zoo 'tghen' ons voorgeseit is
 
Door ons' Orakelen beroemde monden
 
Van u is afgesonden,
40[regelnummer]
Voeght ghij in uw ongrondelick believen
 
Twee [noodelotsche] lieven,
 
En hebben ons haer' stemmen niet belogen
 
Wie stuyt' er d' uytkomst noch van uw vermogen?
 
Hier leeft een knecht, die aller medelyden,
45[regelnummer]
Die aller minnen rouw is,
 
Die vanden Hemel komt en strydt' er tegen
 
Hier sien wij weer een' ander 'thert bestryden
 
Dat hij vergeefs getrouw is,
 
En stooren uwen will met sijn beweghen,
50[regelnummer]
En hoe hij minder seghen
 
Hoe minder loon verkrijght voor traen en rouwe
 
Hoe heeter is sijn' trouwe,
 
En die hem is een doodelicke schoonheit
 
Behoort een ander toe die haer te hoon heit.
55[regelnummer]
Staen dan dus onder hun des Hemels machten
 
In eewigh wederspannen,
 
En rent het eene lot het ander tegen,
 
Oft willen wij noch eens van onder trachten
 
Den Hemel 't overmannen?
[pagina 294]
[p. 294]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
60[regelnummer]
Heeft noch ons' hoop' niet tooms genoegh gekregen,
 
En treckt sij weer den deghen,
 
En wapent sij van niews niew' Hemel-winnaers
 
Van Minnaers en geen' Minnaers?
 
Is dit ons' macht, en sullen sich twee blinden
65[regelnummer]
De Minn en Haet den Stern-dwang onderwinden?
 
Ghij die, van boven lucht, luck, lot en sterren
 
Hoog-machtigh Hemel-drijver
 
Stiert Goddelick ons hert en ons van-binnen,
 
Slaet toch een oogh op dit vertwijfelt werren,
70[regelnummer]
Vereent met Vader-ijver
 
Uw Lot met Liefd' en Haet, en 'tvier van Minnen
 
Met koele vluchters Sinnen;
 
Dat soo de blinde weer-will van een ander
 
Ons' oude heil-beloft niet en verander.
75[regelnummer]
Wie weet oock? [dat] wij mog'lick
 
Als onvermijdlick vreesen
 
Sal een' verheuging wesen.
 
Hoe weinigh kan ons oogh van d' Aerde raken,
 
Hoe swaerlick kan 'tbestaen voor 't Sonne-blaken!
 
FinisGa naar voetnoot1).

Augustin. Dulciloq. 2. c. 15Ga naar voetnoot2).

 
Te diligo, te mi Deus, te diligo,
 
Qui perculisti cor meum verbo tuo;
 
Sic terra, sic coelum tuum dictant mihi,
 
Sic omnis uniuersitas omnes monet,
5[regelnummer]
Quo simus uniuersi inexcusabiles.

Nemo sibiGa naar voetnoot3).

 
'Tschynt datmen niet en leeft off andre moeten 't weten,
 
'Tschijnt datmen niet en weet off andre moeten 't eten,
 
'Tschynt datmen niet en eet off andre moeten 't sien,
 
'Tschijnt datmen niet en siet men thoone het voorde lien,
5[regelnummer]
Leeft, weet, eet siet men niet door, voor, met, om malcandren,
 
Daer leven eten, sien en weten hanght van andren?
 
Hag. Com. Non. (5) April.
[pagina 295]
[p. 295]

Susanne un iourGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.

 
Susanne, un iour je te fis sacrifice
 
De mon amour; et mon ame nouice
 
Se promettant de te trouuer propice
 
Susanne, un jour,
5[regelnummer]
Me nourissoit d'une ombre d'apparence;
 
Dont, resolu à la perseuerance,
 
Ie ne m'ostoy le bien de ta presence
 
Susanne, vn jour.
 
Ie t'alloy veoir comme un Leandre à nage,
10[regelnummer]
Ie te suiuoy ne plus ne moins qu'un Page,
 
Loin de tes yeulx, je m'estimoy un aâge
 
Susanne, vn jour.
 
Or que le fruict de mes cheres folies
 
Ne me reuient qu'à veoir que tu m'oublies
15[regelnummer]
Pour un second, et autrepart t'allies
 
Susanne, un jour:
 
Ie quitte aussij noz froides entreveuës
 
Pour me trouuer des chaudes bien-venues
 
Là où mes nuicts me seront deuenuës
20[regelnummer]
Susanne, un jour.
 
Va, vis contente; acheue l'entreprinse
 
De tes desseins; mon Ame mieux apprinse
 
Ne sera plus comme tu l'as surprinse,
 
Susanne, un jour.
25[regelnummer]
Si cependant ton aâge te devance;
 
Ha, que le Ciel de juste recompense
 
Guerdonnera ta faute et ma constance
 
Susanne, un jour!
 
Ha! que soudain mon ardeur offencée
30[regelnummer]
S'appaisera d'un subject de risée,
 
En te trouuant comme fut caressée
 
Susanne un jour,
 
d'amour sollicitée Par deux viellards.
 
ludibundus. Prid. Cal. Maij (30 April).

Myn vyand vreucht, myn hater vredeGa naar voetnoot2).

 
Die t'uwen ondienst noch sijn Tonge noyt en repte,
 
Die met gedachten v noch d'uwe noyt belepte,
[pagina 296]
[p. 296]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
 
Die v voor onbekent tot noch toe aengeschouwt,
 
En daerom alle Deucht onwetens heeft betrouwt,
5[regelnummer]
Die sich noyt toe en schreeff den roem van uwe kennis,
 
Veel min de vreese van uw' onverdiende schennis,
 
Groet V met desen Inct, die dicker loopen souw
 
Ontleend' hij niet te hulp de tranen vanden rouw
 
Die uw' misgunsticheyt uyt mijn' onnoosel' ooghen
10[regelnummer]
Met golpen heeft geperst, met bobbelen gesoghen.
 
Vriendt (zoo v dese naem het herte niet en breeckt)
 
Waer bouwt ghij 'tseggen op daer soo veel gals in steeckt?
 
Waer op de lasteringh, die ghij mijn' groene Dagen
 
Gelijck een Somer-vier getracht hebt op te jaghen?
15[regelnummer]
Heeft v des Werelts gunst op haerder eeren steyl
 
Soo sachten Stoel gestelt, zoo verre boven 'tpeyl
 
Van mijn' onwaerdicheyt, en cont ghij noch de stralen
 
Van uw verheven spijt op mijne hutt doen dalen?
 
En gaet het V noch aen hoe mijne Voet het padt,
20[regelnummer]
Het leeghe padt, betreedt dat ghij wel eer betradt?
 
En treckt ghij noch ter hertt wat in mijn' armoed' omgaet
 
Die nae den Geltsack sucht, en nae de weelde crom gaet?
 
Die ick soo weynich gunde (jck gun het niemandt niet)
 
Die wild' ick van mijn oogh het uytterlijck geniet
25[regelnummer]
Zoo wel als van mijn hertt het innerlijck besnijden,
 
Mijn kennis en mijn gunst gelijckelijck benijden.
 
Maer seggens siecke sucht vervoert V buyten 'tpadt
 
Van redens middelmaet. Off hebt ghij mis gevatt,
 
En anderen haer schorft mijn lenden overspoghen?
30[regelnummer]
Het hooghe hertt voorwaer wordt mij off opgeloghen
 
Off onvoorsichtelijck mismeenens toegedacht:
 
Mijn eyghen onverdienst en machteloose macht
 
Beschuldight mijn gemoet van all te leeghen waerde
 
Om hoogher op te sien dan 'twatervlack der aerde,
35[regelnummer]
Om ijemandt smadelijck te hoonen onder mij
 
Die achter velen loop en weynighe voorbij.
 
Maer druyven overdaet, en die malkander volghen
 
Spell, kijven en gevecht, naer datmen vol geswolghen
 
Tong, voet en vingheren beroerende naer gis
40[regelnummer]
Het halve herssen-huys gheen meester meer en is,
 
En hebb' ick noyt gevolght: de vuyle Vrouwen kennis
 
Die velen deser eew een onversust gewen is
[pagina 297]
[p. 297]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
 
Een condigh tijdtverdrijff, een openbare vreucht,
 
Hebb' ick afgrijselijck, in 'theetste van mijn jeught,
45[regelnummer]
Gevloden en verdoemt; en altijdt ruyme weghen
 
Gepresen voor 'tgesluyp van achterweeghsche steghen;
 
En altijdt overend getreden voor het oogh
 
Der deuchdelijcken hier, des heeren van om hoogh.
 
Dus bij die heylghe handt van midden uyt het perssen
50[regelnummer]
Des Werelts drangh geruckt, en stond mij 'tspijtigh knerssen
 
Van menigh nijders tandt niet lichtelijck t'ontgaen.
 
De boose meestendeel en die haer weghen gaen
 
Verdoemen alle die haer toomeloose wetten
 
In 't averechtsche bladt van 'slevens eere setten:
55[regelnummer]
'Tis quaet het quaet te doen en prijsen die het schouwt,
 
Gods huys t' ontimmeren en eeren die het bouwt.
 
Dit heeft mij Vijanden berockent daer ick vrinden
 
Te hulpe hebb' gehaeckt, te loon gehoopt te vinden;
 
Hier hebb' ick menichmael 'tverwijten om gehoort
60[regelnummer]
Van trots, van eyghensin en menich spitscher woordt.
 
Dan dat V evenwel, dien rijpicheyt van jaren
 
Gestijft heeft en geciert met reden en ervaren,
 
Dat V die blinde stroom ter dwalingh hebb' vervoert
 
En valt mij niet in 'thert: Daer wordt wat meer geroert
65[regelnummer]
Dat mijn hooch-herten-draff tot uwent doet betichten;
 
'Tschijnt off ick onverhoeds op 't laeste Sonne-lichten,
 
Op 't grauwen van den dach uw' defticheyt ontmoet
 
Off niet off wat te laet de kruyne van mijn hoet
 
Ter aerden hebb geswiert, en, buyten alle reden,
70[regelnummer]
Gedeckt en sprakeloos voorbij v heen getreden.
 
Och, Vriendt, hoe past ghy dit op 'tandere verwijt
 
Van mijn gelasen oogh, daer ghij soo bits in bijt,
 
Daermed' jck ijeder eens geheymen, naer uw schampen
 
Sijn gaen, sijn doen, sijn mondt, sijn letselen, sijn' rampen
75[regelnummer]
Door heen te booren tracht, veel minder dan 'tbehoort
 
Te vreden met het gheen een ijeder siet en hoort.
 
Oh! die mij hier beklapt, leent liever uw medooghen
 
En broederlijck beklach: Twee groote flicker ooghen,
 
Die in mijn aengesicht te wachte staen geplant
80[regelnummer]
Voldoen haer plichten niet: Een ingesoncken sandt
 
Becommert mij de strael die 'tuytterlijcke blincken
 
Der dinghen van hun ruckt, en met een schielijck wincken
 
Den Sinnen t'huys bestelt; Soo dat jck off van bijts
 
'Tgesicht beklemmen moet, off met een wijle tijdts.
85[regelnummer]
Can ijemands reden nu gerechtelijck begrijsen
 
Soo ick somwijl een vriendt gebreke te bewijsen
[pagina 298]
[p. 298]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
 
'Tghen' ick hem schuldich ben, Soo ick somwijlen oock
 
Met een geleende hulp strael door den dicken roock
 
Die mij allom ontmoet, en om den haet te schouwen,
90[regelnummer]
Mijn Oogh verbonden heb mijn handen te betrouwen?
 
Van lesens gulsicheyt en menigh middernacht
 
In 't Boeck en buyten 'tbedd hardneckigh toegebracht,
 
Van menich smallen stipp, van duysent smaller streken
 
Getoghen en besternt, beerv' jck des' gebreken;
95[regelnummer]
En draeghse met gedult, dewijl ick seker ben
 
'Tis Godes geesselingh, die ick mij waerdich ken;
 
Hij heeft mijn oogh verlicht, hij salt mij niet bedecken,
 
Can 't eenichsins ter eer van sijne grootheyt strecken:
 
Wordt hij mijn langher sien off oock mijn leven moe,
100[regelnummer]
Wat wil ick worstelen? sijn Schepsel hoort hem toe.
 
Maer o ghij, wie ghij zijt, zoo moet ghij noyt gevoelen
 
Hoe hard de slaghen zijn in 'tallerteerst gevoelen,
 
Bespott gheen kreupelen, soo emmermeer sijn voet
 
Hier comt te struyckelen off daer een mistré doet:
105[regelnummer]
Benijdt hem noch veel min 't ellendighe besteygren
 
Van een gedwonghen krick daer hem sijn beenen weygren;
 
'Tzijn Gods bestellinghen, en sulcke geckter met,
 
Hem wacht de selve plaegh off argher in syn bedt.
 
Noch schiet ghij feller schicht; En wilt mij heeten vreesen
110[regelnummer]
Noyt Vaderlands bewint te sullen deelich wesen,
 
Noyt opden eerentrap verhooght te sullen staen
 
Daer mijn hoochherticheyt schijnt heen te willen gaen.
 
Des ben ick eens met V, wanneer ghij alle menschen
 
Aen V verbonden hadt tot eenen will en wenschen.
115[regelnummer]
Maer, lieve, leeft gerust, noch mogelijck in langh
 
Vindt ghij mijn schouders niet in Staten-volghers drangh;
 
Ick kense veel te teer, en 't kopstuck dat sij draghen
 
Te groen, te licht, te holl om Landsorgh op te waghen.
 
Hebb' ick de slechte gift van mijn genegentheyt
120[regelnummer]
Mijn Vaderlandt nu eens nu drijmael voorgeleyt
 
'Tis buyten 's huys geweest, en onder 'twijs beleyden
 
Van sulcken als ick wensch noyt van te moghen scheyden:
 
Die hebben met gedult mijn rouwe trouw omhelst,
 
Mijn swacke groenicheyt geboghen als een Elst,
125[regelnummer]
En opde baen gestelt daer van ick, met het roeren,
 
Gelijck de Sneewen-kluyt, ervarings schatt vervoeren
 
En Werelts-wetenschap in Hollandt brenghen mocht.
 
Hebb icker in uw oogh soo weynich aff gebrocht
 
Als V soo hopeloos van mij can heeten hopen,
[pagina 299]
[p. 299]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
130[regelnummer]
Bruyckt lijdsaemheyt en wacht; mijn langh en langher loopen
 
Belooft noch beteringh: Dat d' eene mensch bespringht
 
Bekruypt den anderen: De handt die alles dwinght
 
Vertiert verscheydelijck haer affgesonden giften,
 
Stolpts' hier met tobben uyt, verstuyftse daer met siften:
135[regelnummer]
Waer d'eenes onverstandt den anderen een pijn
 
Gheen armer schepselen dan die minst beesten zijn.
 
Soo doch in 'tlanghe lest mijn opgeploeghde jaren
 
Noch pluckens-waerde Vrucht, noch bloessemblom en baren,
 
Noch sal ick eene deucht betrachten aller macht
140[regelnummer]
Noyt meer mijn zenuwen te verghen dan haer cracht,
 
En eyghen baets gewin veel liever sien versincken
 
Dan Land en luyden eer naer mijnen dienst te hincken.
 
Gewin ick oock 'tgerucht van nut off aengenaem
 
En 't allerliefste loff van Waerde Burghers naem,
145[regelnummer]
Dewijl 't der kinderen ter Scholen eerste leer is
 
Dat weldoens eyghen loon, alleen, en all de Eer is,
 
Wat reden can mij noch doen spenen van de hoop
 
Die allen eygen is, een kroone voorden loop?
 
Een Spade toebetrouwt om binnen Hollands hecken
150[regelnummer]
Een struyck te wortelen, een ongewas te trecken?
 
Die mij ter Werelt heeft gevoordert en geteelt
 
Heeft aende selve Ploegh sijn Vingheren vereelt,
 
En menich hagelstoot, en menigh middach-commer
 
Beslapen buyten dack, bearbeyt buyten lommer:
155[regelnummer]
Waer dit het vreemst gevall daer Hollandt oyt aff sprack
 
Van een goetaerdich Boom een sijns gelijcken tack?
 
Verdien ick oock mijn loon, en wordt het mij onthouden,
 
Ontloopen off ontnijdt; noch sal 't mij niet berouwen
 
Mijn manne-jaren cracht, mijn kindertijdt, mijn jeught
160[regelnummer]
Te hebben affgerent in d' oorlogh vande deucht:
 
Die 't ende van sijn reys, verbijstert in het ghissen,
 
Ten ende van sijn reys verdrietich comt te missen,
 
Heeft emmers bij de wech de reysens-vreucht gehadt,
 
En, loopt de rest te niet, het onderwegh' is wat:
165[regelnummer]
(Oh! dien met dat bespreck uw' burighe landouwen
 
Verschimmelt Roomens puyn gebeuren mocht t' aenschouwen,
 
En vanden valschen Baes van heyl'ge Pieters School
 
Noyt Croon, noyt Cruck te sien, noyt Vischersring, noyt Sool!)
 
Mij salmen mede soo vergist sien en te vreden,
170[regelnummer]
Verstooten en getroost: Noyt spijtighe gebeden,
 
Noyt wrake-vloecken doen op 's Vaderlands bestier
 
Daer ick misdeelt in ben: Noyt een suer ooghe schier
[pagina 300]
[p. 300]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
 
Besteden op den rugg van die ick sal bekennen
 
Voor kruyschers van mijn wegh, voor stuyters van mijn rennen.
175[regelnummer]
Neen, selver niet op V, die mij, dus jongh gedreyght
 
Een hert ontsloten hebt wangunstich toegeneyght.
 
Neemt tot versekeringh van mijn's gemoets bedaertheyt
 
Des' onberoerde Pen, die uwen naem gespaert heyt,
 
En willens overslaen 'tghen' ijemandt min geterght
180[regelnummer]
(Daelt in uw selfs en swicht) beswaerlijck hadd geberght.
 
Een deuchdelijcke wraeck sult ghij alleen besueren,
 
Mijn lijff mijn leven mij te moeten soo sien stueren,
 
Dat uw beschuldighen van Zijn en Schijn berooft
 
Den quaden werd' verdacht, den goeden noijt gelooft.
 
10o. May. Hag.Ga naar voetnoot1).

Sur un brasselet d'ambre blanc de mad.le Anne vander NootGa naar voetnoot2).

 
Ambre blanc, rougis tu pas
 
De te veoir couurir le bras
 
Qui nous faict la neige noire?
 
Sa froideur le dit d'Ivoire,
5[regelnummer]
Sa douceur le dict de laict;
 
Froid et dur et doux qu'il est,
 
Il n'est coeur ni corps ni roche
 
Qu'il n'attire, qu'il n'accroche;
 
Et te flatte ta vertu
10[regelnummer]
Eschauffée, d'un festu?
 
16o. Maij. Hag.
[pagina 301]
[p. 301]

GrillGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+.

 
Eccho, leden-loose Gheest,
 
Dien soo menigh Minnaer vreest,
 
Om de waerheyt niet te hooren
 
Die hem 'thert breeckt door sijn' ooren,
5[regelnummer]
Kreet ghij niet om Thisbes doodt
 
En haer' lieven Min-genoodt? Noot.
 
Herde hoer, cont ghij verachten
 
Zoo medoogentlijcke klachten? 'K lachten.
 
Kont ghij lachen, spijtigh vell,
10[regelnummer]
Om een ander mans gequell? Wel.
 
Die de Min veracht die slaetse,
 
Quelling vindt allom haer plaetse. Laet se.
 
Was dan Pyrams sterven soet
 
In sijn' Thisbes arm en bloedt? Armen bloet!
15[regelnummer]
Daer met comt v, can ick hooren,
 
Weder d' oude Min te vooren. Min te voren.
 
Doe Narcis v handt ontwoey,
 
Hoe was doen uw hert te moey? Oeij!
 
Waer, waerom, wat henen quam hij,
20[regelnummer]
Welcke wegh van sterven nam hij? Amij!
 
Doet v nu de smalte weer
 
Van sijn schoon gestalte seer? Al te seer.
 
Emmers uyt syn hard medooghen
 
Quam somtijdts een soen gevloghen; Loghen.
25[regelnummer]
Wild' hij nemmer naeder treên,
 
Quamt ghij nemmermeer aen een? Neen.
 
Wasser dan in bosch en velden
 
Altydt een die hem verselden? Selden.
 
Soo gebeurde'r, als ick segg,
30[regelnummer]
Altemet wat bijde wegh. Wech.
 
Altydt leyt de waerheyt achter,
 
Of de vleyerij versachter. Sachter.
 
Was syn hert soo dick verloodt,
 
Quam hij nemmer ongenoodt? Noot.
35[regelnummer]
Isser van hem niet gebleven
 
Soo veel als hij was in 't leven? Even.
 
Vergelijckt ghij dan een' knecht
 
Bij een' bloem in 'tveldt gerecht? Recht.
 
Wat is dan de schoonheydts waerde
[pagina 302]
[p. 302]
 
Ga naar voetnoot+
40[regelnummer]
Die den Hemel noyt en paerde? Aerde.
 
En wat wint hij diese vindt,
 
En wat vindt hij diese wint? Wint.
 
Sietme'r veel' naer Blommen loopen
 
En nae windt en aerde hopen? Hoopen.
45[regelnummer]
Waert ghij niet van 'tselve soch
 
Droncken doe; of sijt ghij 't noch? Och.
 
Hoe ontwaeckt ghij dus vroech 'smerghens
 
Of verwacht ghij ijet van erghens? Nerghens
 
Of bemint ghij onverspiedt
50[regelnummer]
'Teerste dat ghij hoort of siet? Yet.
 
Of de Satirs nu eens quamen
 
En v in haer' koten namen? Amen.
 
Sult ghij eewich 'tminne-liedt
 
Singhen, en verlaten niet? Laet en niet.
55[regelnummer]
Soudt ghij'r voor uw daeghs geneeren
 
Meer dan 't half dozyn begheeren? Gheeren.
 
Houdt; ghij eyghen schande bell,
 
Condt ghij swijghen all waer wel. Vaer well.
 
Raptim et ludibundus. 16o. Maij. Hagae.

[Want yeder uer een eew is]

 
Want yeder uer een eew is
 
Die 's minnaers hert in wachten doet verteeren
 
Naer d'ingebeelde vreucht van sijn begheerenGa naar voetnoot1).

[Muyden, ick kom]

 
Muyden, ick komGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+, hertgunt mij de gunst die 'ck langhe geleden
 
Van uw' beleefden Heer, van uw' Heerinne genoot.
 
Had ick van harten verhardt hun weldaet konnen vergeten,
 
Hadd' ick, als sonder verdienst, sonder gevoelen geweest,
5[regelnummer]
Ghij soudt buyten de vrees en uw meester buyten 't gevaer sijn,
 
Beij vande selve ongenucht, beyde van 'tselve verdriet,
[pagina 303]
[p. 303]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
 
Bey vande sorgh, en beij vande pijn, en bey vande quelling,
 
Bey vande moeyt die V bey met mijn genaken genaeckt.
 
Maer hun onthael was te soet; en, moet ick 't nauwste bekennen,
10[regelnummer]
'Kwaer met de toespijs alleen sonder hun spijse verleydt.

Op een' mis-luckte Muydsche reyse, vermits het afwesen des heeren drossarts HooftGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.

 
Muyder Slot, onthoofde Romp,
 
Zedert V de glimp ontglomp,
 
Zedert ghij de stercke stralen
 
Westelijck saecht van V dalen
5[regelnummer]
Van het Sonne-lijcke Hooft
 
Dat de sterckste Sterren dooft;
 
Stomme Steen, bedaeghde muren,
 
Hebt ghij vande suijcker-uren,
 
Vande halve honich-nacht
10[regelnummer]
Noch een schemerigh gedacht,
 
Die ick, minste vanhet gilde,
 
Binnen uw' bepalingh spilde,
 
Doe het Sonn-rad om sijn ass
 
Drijmael buijtlens t' achter was;
15[regelnummer]
Delft in uw' bedolven boghen
 
Dese weijnigh' adem-toghen
 
Die mijn half-gebelght gemoet
 
Onder V betrouwen moet:
 
En soo ras ghij weer 't gereutel
20[regelnummer]
Sult vernemen vanden Sleutel
 
Daer uw' Vrij en Veijligheijt
 
Onder is te pand geleijt,
 
Seght hem die hem in 'tbewint heeft
 
Dat hij bet en bet bemint leeft
25[regelnummer]
Vande waerdelooste Vrundt
 
Die bij emmer heeft begunt;
 
Dat die zess en zoo veel weken
 
Heeft gehongert nae sijn spreecken,
 
Sints hij, deser zijde 't Natt,
30[regelnummer]
Hollands oever jongst betradt;
 
Dat hy dien geswollen ijver
 
Docht te losen in een' Vijver
 
Van genietens volle vreucht,
[pagina 304]
[p. 304]
 
Ga naar voetnoot+
 
Naer hem d' Amstelandsche jeught
35[regelnummer]
Met het moeijelycke melcken
 
Van haer opgedrongen kelcken
 
Moed gepijnight, moed gequelt,
 
Vrij en vredich had gestelt:
 
Dat hij onder dat vertrouwen,
40[regelnummer]
Sonder achterdencks berouwen,
 
Van het honck geweken is
 
Daer hij eerst gebleecken is,
 
Daer hij, boven 't aengeboren
 
Blinde Vaderlandts bekooren,
45[regelnummer]
En dat kinderlijck gewoon,
 
Aller schoonheyt schoonste schoon,
 
Aller Hagen soetst behagen,
 
Aller wagens dichtsten Wagen,
 
Aller Lanen liefste Laen
50[regelnummer]
Waerdeloos heeft laten staen;
 
Gragher nae de ziele-spijsen
 
Van sijn tuchtich onderwijsen
 
Dan becommert metten toij
 
Van het onnutt Haeghsche moij.
55[regelnummer]
Doe hij nu sijn' pijl sach staken
 
Eer hij doel-wit kon genaken,
 
Doe hij nu sijn afscheijt las
 
Eer hij half ten ancker was,
 
Datmen hem sijn ooren-lellen
60[regelnummer]
Op sijn' schouders heeft sien vellen,
 
Even als de Droomer placht
 
Die sijn slaperigh gedacht
 
Met de swarte nacht-pinceelen
 
Heeft Paleijsen, heeft Juweelen,
65[regelnummer]
Heeft een onvertelbaer Geld
 
Opgeschildert, opgetelt;
 
Tot hij endelijck, de knoopen
 
Van sijn mijmering ontkroopen
 
Door de venster van sijn oogh,
70[regelnummer]
Vindt sich van dat blijde hoogh
 
Inde droeffelijckste dallen
 
Van vergiste vreucht gevallen,
 
Ongeluckigh des alleen
 
Dat hij korts geluckigh scheen.
75[regelnummer]
Grauw gebouw, vereewde Wallen,
 
Soo en moet ghij nemmer vallen,
 
Soo en moet ghij nemmer sien
[pagina 305]
[p. 305]
 
Ga naar voetnoot+
 
Die Oragnen tegendien',
 
Kluijstert dese klamme klachten
80[regelnummer]
Tot ghij wederom uw' Nachten
 
Daghen sult geworden sien;
 
Mogelijcken kon 'tgeschien
 
Dat sij onder uijt uw' kelder
 
Donderlijck, soo holl als helder,
85[regelnummer]
Voor het voorhooft mochten slaen
 
Dat vw Hooft-Heer heeft gelaen;
 
Mog'lijck off s' uyt sijn bewegen
 
Yet medoogentlijcks verkreghen,
 
Mog'lijck off s' hem seggen dêen,
90[regelnummer]
Onverdiende blauwe scheen
 
'Kben onschuldich aen vw' buijlen;
 
En dat huijlen en dat pruijlen,
 
En dat hagelijck beclach,
 
Zal ick noch een' witter dach
95[regelnummer]
Met een heuchelijck onthalen,
 
Achterstell en all, betalen.
 
Hag. IunioGa naar voetnoot1).

Dankhebt voor den goeden avont vanden H.C. Huigens gewenscht in myn afwesen van MujdenGa naar voetnoot2).

 
Wegh ghij, die voor beuselingen
 
Houdt het wonderlijcke singen,
 
En geen' dichten toevertrouwt
 
Dat zij ooren maecken 't woudt,
5[regelnummer]
Ooren maecken harde klippen.
 
Vaeck hoord' jck (dat 's meer) de lippen
 
Van geboomt en steilen steen
 
Kallen nae, gerijmde reén.
 
Menssen woorden hoord' jck vaecken
10[regelnummer]
Bauwen nae van layen daecken;
 
Kalck oock en gebacken klaj
 
Soo langtongt sijn als de laj.
[pagina 306]
[p. 306]
 
Bergh en daelen staedigh souwen
 
Snaetren, konden zij onthouwen
15[regelnummer]
Hun' gehoorde les zoo fraey
 
Als een spreeuw oft papegaej.
 
Hij die 't moeye mal soo kluftigh
 
Loofde, vondt der soo vernuftigh,
 
Dat s' hun' les onthielden lang
20[regelnummer]
Drie maetslaeghen van een zang.
 
Vasthart meen jck. 'Twas ten tijde
 
Als hij golf zijn' brujdt ontvrijde,
 
En het huwlijck maekte klaer,
 
Tussen Oceaen en haer.
25[regelnummer]
Trouwe, zijne reeden snerpen;
 
Soo weet hij 't hun in te scherpen.
 
'Tkomt niet staegh bij leerlings geest.
 
Dickwijls is de meester 't meest.
 
Maer wie daght dat hij sijn klaeghen
30[regelnummer]
Soud' doen heughen veertien daeghen
 
Aen die groote groove romp
 
Dien der meenigh schouwt voor plomp:
 
Aen dien staepel ruw van moppen
 
Dien de baeren d' ooren stoppen,
35[regelnummer]
Baeren van het Zujder zout,
 
Dat daer op sijn spijt wtspouwt?
 
Meer nochtans als t' halver weghe
 
Van 't onsighbaer bos geleghe'
 
Met sijn toppen averecht,
40[regelnummer]
Hoord jck roepen over Vecht.
 
Heftelijcken voer het weenen
 
En het steenen van de steenen,
 
Tegen windt en tegen stroom
 
Mij te moet aen Diemer zoom.
45[regelnummer]
Daer verhaelden zij van Vasthart
 
Woortjes soeter als de bastart
 
Soeter als de nieuwe most
 
Dien de Duitsch te Dordrecht lost.
 
Daer verhaelden zij zijn deunen,
50[regelnummer]
En sijn kermen en sijn kreunen
 
Met een' opgesteken klóck,
 
Hallef errenst oft heel jóck,
 
Om dat eer sijn jaght de schóóten
 
Streeck, het sagh sijn' steeven stóóten,
55[regelnummer]
En moest vaeren over stuir,
 
Groetende van ver den muir,
 
Daer de Velser ongedulden
 
Hollands overheer onthulden:
[pagina 307]
[p. 307]
 
End' hoe dese bijstre ramp
60[regelnummer]
Overmits mijn afzijn quamp.
 
Vasthart weet ghij met uw stemmen
 
Soo te streelen, soo te kemmen
 
Eenen steenhoop wild en woest
 
Tot zij 't hebben overnoest
65[regelnummer]
Met uw klaghjes wt te schildren?
 
Weet ghij met uw zang t' ontwildren
 
Steen dien staegh met hun geroes
 
Watr' en windt den kop maeckt kroes?
 
Lichtlijck soudt ghij dan den zinnen
70[regelnummer]
Van de Zujder Meereminnen
 
Leggen 't vier soo nae, met mój
 
Zingen, dat 's al 't was van 't Góy,
 
Opdeén, om uw' woordtjes bujten
 
Het bekoorbaer oor te slujten:
75[regelnummer]
Als die drogh vol kattequaets
 
Eertijds leefde met sijn' maets.
 
Ick verleckert op uw vlejen
 
Voel de vreese voor verleyen
 
Staen in mijnen boesem stil.
80[regelnummer]
Uwe keel heb al haer' wil.
 
Maer is 't reén dat ick sal moeten
 
Tegens uwe belghsught boeten
 
Breucken, die des Noodlots raedt,
 
Oft het reukloos Luck begaet?
85[regelnummer]
'Kwas verseilt aen Circes haeven
 
Die met haer vergifte gaeven
 
Bej bedaeghtheidt ende jeughdt
 
Wentelt in een verkensvreughdt.
 
Tuisschen, teemen, slempen, slaepen
90[regelnummer]
Is het oorlogh daer. Dat waepen
 
Ick en leerde t' geener tijdt
 
Voeren. En in sulcken strijdt
 
Had jck noyt oft hart oft handen.
 
Bet mijn' ooren watertanden
95[regelnummer]
Nae de leckernij van een
 
Kort ontbijten uwer reên,
 
Als nae, wat men op kan zetten
 
In een brujloft, in bancketten
 
Brujlofts staerten, die zoo wel
100[regelnummer]
Meenigh' mesten wt sijn vel.
 
Maer wat is 't? des Werelds winden
 
Zijn in geenen sack te binden.
 
Beter, somtijts loopen aen,
 
Daer zij drijven, als vergaen.
[pagina 308]
[p. 308]
105[regelnummer]
Waert ghij mij in tijds verscheenen
 
Vaste star, jck had daer heenen
 
Daer ghij lejde, loop gewent.
 
En is 't dat jck hier ontrent
 
U een rejs magh sien geresen,
110[regelnummer]
Dan sal 't die goed' avont wesen
 
Daer uw sang van heeft gerept.
 
Ondertussen veel' danck hebtGa naar voetnoot1).

Mijn' wederantwoordGa naar voetnoot2).

 
Jae, danck hebt, beleefde Moppen,
 
Die mij uw' bepuijnde kropp, en
 
Niettemin bespraeckt gesteent
 
Soo gewillich hebt geleent,
5[regelnummer]
Trouwer tuijghen van mijn' weening
 
Trouwer Tolcken van mijn' meening
 
Dan het klapperachtich riedt
 
Dat den Coninck Esel hiet.
 
Maer vergeeft mij, klare klinckaert,
10[regelnummer]
Mijn vertrouwen op uw klinck-aerdt
 
Was geen toegedochte klanck,
 
Maer een toegedichte sanck;
 
Recht gelijck de minnaers pleghen
 
Inde wilderniss verleghen
15[regelnummer]
Om een oogh, en om een oor,
 
Om een tuijgende gehoor,
 
Struijcken, ongezielde lijven,
 
Ziel en adem in te lijven,
 
Om de Wanhoop van de minn
20[regelnummer]
Ÿet te scheppen van versinn.
 
Sie ick nu mijn enckel jocken
 
In een dubbel ernst betrocken,
 
Sie jck leven 't ghen' ick docht,
 
Amij! off het leven mocht,
25[regelnummer]
Soo wel eer de Griecksche Luijten
 
Van den marmer-hacker fluijtten
 
Die de Vrijster van sijn sné
 
'Tleven in soogh met sijn' bé?
 
Welkom dan, en welkom, klinckers
30[regelnummer]
Welkom luijster-leepe linckers,
 
Welkom welbelesen tras,
[pagina 309]
[p. 309]
 
Welkom rijcke letter-kas;
 
'Kwill van nu aff niet meer daghen
 
Die uw' daghen moet doen daghen
35[regelnummer]
Met het styghen van sijn Son
 
Die ick onlanx ondervon;
 
'Khouw mij ruijm en voll te vreden
 
Metten romp der holle steden
 
Die de schaduw van uw' heer
40[regelnummer]
Somtydts met haer volheijt eer'.
 
Hebben u mijn' krancke knepen
 
'Tleven uijt de borst genepen,
 
Bauwt ghij door den flauwen galm
 
Van mijn' klachten, over 't kalm
45[regelnummer]
Vande vlacke Zuijder-Ebbe
 
Die jck maer besien en hebbe
 
Doe jck van te voren las
 
Dat mijn' reijs verloren was,
 
Wat en kan ick niet begrijpen
50[regelnummer]
Van het krachtighe beknijpen
 
Van sijn' dagelijcksche stemm,
 
Hoe haer krakende gehemm
 
Door uw' laghen heen moet booren;
 
Wat ghij tonghen, wat ghij ooren,
55[regelnummer]
Wat ghij rammlens in 't gebeent
 
Van hem leert en van hem leent;
 
Wat hij uw' vermurwde schoncken
 
Leer en leersaemheijts geschoncken,
 
Wat hij letters monde-voll
60[regelnummer]
Heeft vergooten in uw holl!
 
'Kweet het, kalck, jck weet het, steenen,
 
Dat ghij leent dat kont ghij leenen,
 
En soo veel ghij berght en draeght
 
Veijlen die 't v verght en vraeght;
63[regelnummer]
'Ksal 't v vraghen, 'ksalt v verghen,
 
'Ksal uw' weerklanck komen terghen,
 
Ksal als in een' Bijenfuijck
 
Komen smodd'ren in het puijck
 
Vande Goijsche honich-raden,
70[regelnummer]
'Ksalder mijn' begeert' in baden,
 
En mijn snacken in verslaen,
 
Sonder seggen op het gaen
 
Dan, danck hebt, beleefde moppen
 
Die mij uw' bepuijnde kropp en
75[regelnummer]
Niettemin bespraeckt gesteent
 
Soo gewillich hebt geleent.
 
Hag. Iulio.
[pagina 310]
[p. 310]

[Dexel vande vuyle pott]

 
Dexel vande vuyle pottGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+
 
Daer het sweet, het quijl, het snott,
 
Daer de puysten en de roven
 
'Smerghens, 'savonds, 'snachts in stoven,
5[regelnummer]
Die uw' klammen onder-rock
 
Met een saterdaeghsche sock,
 
Met een plaester aende wiecken,
 
Met een slaepmuts uyt het Siecken,
 
Met een opgekropte kam
10[regelnummer]
T'samen op te koken nam,
 
Onder drooghe paddepooten
 
In een vette vilt gestooten,
 
Had de Hell oyt overleght
 
Tooverachtigher gerecht!
 
 
15[regelnummer]
Evenwel, beleefde lapp,
 
Die ons 'truym-gerimpelt slapp,
 
(Schaemt v, meucke Mispel-schellen,
 
'Kspreeck van wack en weecker vellen)
 
Die ons d'uytgeweeckte huyt
20[regelnummer]
Uytter oog' en hertten sluyt;
 
Waerom syt ghij niet gestadich
 
Om-end'-om gelijck genadich?
 
Stelt ghij d'oogen voorden dach
 
Die hij liever niet en sach?
25[regelnummer]
Kweet het, alle keucken-poelen
 
Moetmen door een goot-gat spoelen
 
Daer het seep-sopp henen treck,
 
Dese heefter twee gebreck.
 
 
 
Noch en baette 'tpaer niet veel
30[regelnummer]
Sonder sinckputt aende keel,
 
Daer de neus en oogen-adren
 
Pisselinghen in vergadren:
 
Schoots-vell daer het vette best
 
Vanden aff-vall in vernest,
35[regelnummer]
Seever-slabb die 'tsiltigh rollen
 
In haer holte sie verstollen.
 
Sinck-putt, schoots-vell, seever-slabb,
 
'Ksagh noch van uw' dicke drabb
 
Menigh klam gerecht te stichten,
40[regelnummer]
Maer de walghe doet mij swichten
[pagina 311]
[p. 311]
 
Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
 
Sprack mijn maegh eer honger-leegh
 
Dan ick 't uyt mijn longer kreegh.
 
 
 
Kittelt ijemand wetens-lust
 
Wie 't mijn tanden heeft gelust
45[regelnummer]
Sulcken knabbel-kneep te leenen,
 
Wiens beklaghelijcke scheenen
 
Soo te schrobben tegen 'tschrapp
 
Van mijn blinde Masker-klapp:
 
'Kwenschte sulcke vuyle vuylen
50[regelnummer]
Liever binnens lipps te schuijlen
 
Maer vervolght ghij mij te deun
 
Op het, Wie, van desen deun,
 
Luystert gierighe bevraghers,
 
Luystert schimp en schande-jaghers,
55[regelnummer]
Hoofden van te veel beschicks,
 
'Tis een Q. en 'tis een X.
 
Hag. ulto. (31) Iul.

[Opper-korst van 't soet geback]

 
Opper-korst van 't soet gebackGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
 
Daer den Hemel all in stack
 
Daer hij van in duysend deelen
 
Mild geheeten heeft in velen:
5[regelnummer]
Die uw' garen onder-rock
 
Met een grauwen Amber brock
 
Met het pit-sopp uyt de doosen
 
Van de Morghestondsche Roosen,
 
Met het ziel-verheffend natt
10[regelnummer]
Van 't oraegnen bloesembladt,
 
Inde somer strael te drooghen
 
Onderling had op doen looghen,
 
Paste Iupiter oyt want
 
Die hij lieffelijcker vant?
voetnoot1)
L., 131.
Hendrik Willemz Nobel was van 1603 1605 Gasthuismeester te Rotterdam, bekleedde later verschillende andere betrekkingen, was in 1618 burgemeester, vervulde in de jaren 1623 tot 1645 dat ambt nog acht keeren en stierf 21 Juni 1649. (Mededeeling van den Heer J.H.W. Unger). Op de Leidsche Bibl. zijn 2 brieven van hem aan Huygens, in 1644 geschreven, die bewijzen. dat heide mannen op zeer vriendschappelijken voet met elkander omgingen.
voetnoot+
[krit] vs. 9 eerst: Veel graghe om niewe wijn,

voetnoot1)
Ot., I, 25; M.D., 302. Ook in klad; het laatste heeft tot titel: Pindari vaticinium. Op een ander blad, niet door Huygens geschreven, staan de verzen Contra Cereuisiam van Guiet, Pro cereuisia van Grotius en Arbitrium van Thorius. Het gedicht van den beroemden Franschen criticus, Franciscus Guietus (1575-1655) en dat van Grotius zijn te vinden in de Lettres choisies du Sr. de Balzac. Suivant la Copie à Paris, 1648, blz. 339, 340.
voetnoot+
[krit] Bij vs. 4 is in het klad Hor. Sat. I, 4, vs. 40-44, (neque enim concludere versum Dixeris esse satis; caet.) aangehaald.
voetnoot2)
De datum staat onder het klad. Zonder twijfel speet het H. zeer, dat hij de bruiloft van zijn onden leermeester en vriend niet heeft kunnen bijwonen, waarvoor zijne onders, zusters en broeder den 13den Jan. naar Amsterdam waren gereisd (Dagb., blz. 5). Den 19den Dec. werd Dedel op 34jarigen leeftijd in huwelijk ingeteekend met de 25jarige Isabeau de Vogelaer, een nichtje van Constantyn's moeder (t.a.p.).
Ot., VI, 168; K.b., II, 558. H. stelde deze Voor-maning in de plaats van het volgende stuk, dat hij eerst geschreven had als inleiding voor zijne vertaling:
Men kent mij voor een stout wederspreker van alle Oversettingen; Selfs van de ghene die ick bekenne dat nutticheits halven niet en behooren wedersproken te worden, kan ick mij qualyck beletten te walgen, soo wanneer 't sich gedraegt, dat ick de oorspronckelicke Tale verstae ende mij soo stege Menschen ontmoeten die oock de oversettinge boven 't overgesette derven verheffen. Want dewijl de stoffe de selve blijft, ende midsdijen dat over-prijsen alleen op de aerdicheit van 't uytspreken gevest wordt, meene ick noyt toe te staen dat oyt de Tolck die eigene aengenaemheid, oft beter, die aengename eigenschapp vanden voor-seggers woorden genaken kan; ten zij bij omspraken; die dan menighmael soo ongevoelick vande waerheit aff leiden, datmen noch beter de oprechte rouwicheid uyt staen soude, dan 'tgevaer van bedrieghelicke bywegen. Niettegenstaende soo bitsen vooroordeel, ben ick noch de Mann die mij de oversetting onderwonden hebbe van 'taerdighe Italiaensche werck, daervan hier weinighe proeven achter aen volgen, mogelick als bewijsredenen van 'tgene ick tegen de vertaling staende houde. Seker tot sulcken ende ben ick te vreden die te laten gebruycken, Biddende ondertusschen wie sich het Boeck-beroep oyt bekroont heeft, met mij te bedencken, off, in gevalle van Oversettingen (die wij doch door de all-begeerlickheid deser tijden niet en konnen ontgaen) dese te voren ongebruyckte maniere van doen daer voor niet te houden ware, dat sij in 'tvertalen van Gedichten soo de geesticheid vande uytsprake naertracht, dat sij sich minst vande waerheid af geeft. De Fransche oversettingen buytens dichts die ons van dit Herder-spel ter hand komen, hebben 't soo vermomt, dat sij mij van Guarini wel eer deden oordeelen, als oock geleerde Luyden van Homerus uytspraken, hebbende niet als de Latijnsche oversettinge van sijn Gedichten verstaen, ende daer op ernstelick gevraegt off die gecke Grieck oock bij Menschen van verstand in achting wesen konde. Hoe konden sij min met all dat over ende weder Hunc vero rursum Dea caesijs oculis Minerva. Hanc rursus allocutus est valde prudens Telem.. Pedibus celer Achilles. Dea albas-habens-ulnas Iuno. Hunc vero. Hanc autem. met all die toenamen van Menschen en dingen, die eighen Griecksche segs-woorden, die in haer eerste maecksel soo voll aerdighe defticheits steken? Hoe konde ick min met alle dergelijcke verapingen die noodelick d'een van d'ander Tael lijden moet, ende in dit allersoetste Gedicht soo veel scherper afsteken als het in sijne eighen oorspronghe boven alle soort-gelijcken staet? De gerijmde vertaling, soose ten eenen mijns bedunckens maer vande middelmatighe is, vind' ick ten anderen den eersten Schrijver soo konstich belieghen, dat ick niet laten kan dien Oversetter oft van onwetenheit, oft van onachtsaemheit oft veeltyds van beiden schuldigh te houden. Van dus langher hand most mijn Leser leeren hoe ick tot een' sake vervallen ben die ick in andere soo verworp. In een woord de Rima sciolta, het Rijmeloos ongebonden dicht vande Italianen heeft mij doen hopen, datmen met even soo veel bods ten naesten bij even soo ver reicken soude mogen. En, seide ick, dewijl sich die stercke Pennen die ruymte geven, wat reden dwingt ons tot scherperen dwang? Dus sonder mij doorgaens aen eenigh rijmen te verbinden dan daer ick merckte den Auteur sulx oft ernst geweest te hebben oft onverhoedts ontvallen te zijn, hebbe ick mij elders, namenlick inden Choro, aen all de selve maten en weerslagen verplicht, die hij met soo veel moeytens niet ontworpen en heeft, oft sij en hebbens bijnaer wel soo veel in 'tnaerbootsen gekost, daer ick gaern bekenne de waerheit somtijds vrij wat krachts geleden te hebben, emmers vrij wat vercierings, soo 'tgeen verkleiningh heeten moet. Endelick, dese jongens zijnder af gekomen, met een' goede menighte, maer die wat bet als 'teen vijfde deel van 'tSpel uytmaken. De andere vier hebben van onse kloeckste Ionge letter-luyden door mijn toedoen onder sich laten verdeelen, sullende, acht ick, schier of mergen te vreden zijn haer goud onder mijn koper te laten smelten, ende soo t'samen een Niew werck aenden dagh helpen stellen dat sommige, naer wat gewoontes, aenvaerdelick oordeelen sullen. Te weten, mihi si concedere nolis, Multa poëtarum veniet manus auxilio quae Sit mihi. nam multo plures sumus. (Hor.). Voor eerst is 't reden dat ick eerste hooft-ketter den eersten slagh vande oordeelen uyt stae. Soo verre ben ick van die 'tmijnen voordeel te willen afbedelen, dat ick oock de all te gunstighe Rechters niet versekeren derve van mijn eighen tegenseggen vrij te gaen, op den grond die ik boven aengeroert hebbe. Want, sonder ons te vleijen, zijn de vertalingen van fraeye schriften veel meer als schaduwen van schoone lichamen? en zijn die niet menighmael de ongelijckste, de mismaecktste? 9o. Mart. 25.
voetnoot1)
Het 6de boek der Ot. en het 4de van K.a., waarin de vertaling werd opgenomen, hebben den titel Van Als. In K.b.is de zin Leser tot Van Als weggelaten.
voetnoot2)
Het plan is niet ten uitvoer gebracht; vermoedelijk waren het de jonge Leidsche vrienden van Huygens, Van der Burgh en Brosterhuysen, die hunne medewerking hadden toegezegd. In K.b.is deze zin uit de Voor-maning weggelaten.
voetnoot3)
In K.b.volgt hier een lang Latijnsch citaat uit Hieronym. Presb. praefat. in Chron. Eusebii, dat noch in het HS. noch in ééne der oudere uitgaven voorkomt.
voetnoot1)
In K.a. luidt de titel: Vyt den Trouwen Herder van Battista Guarini.
voetnoot+
[krit] Bij vs. 4 in marg.: Ligustro.
voetnoot+
[krit] vs. 4 K.b.: Dan heldere Liguster
voetnoot+
[krit] vs. 27 K.a.: Ghy koort my d' oorsaeck dan van uw' ontsteken,
voetnoot+
[krit] vs. 33 Ergasto K.a.: Ergast'
voetnoot+
[krit] vs. 40 Soo wel Ot.: Niet min
voetnoot+
[krit] vs. 42 K.a.: Ick weet, en laet my niet van min bedriegen,
voetnoot+
[krit] vs. 45 lustigh K.b.: geestigh
voetnoot+
[krit] vs. 58 gaet K.b.: gae
voetnoot+
[krit] vs. 77 K.b.: Die spoedigh los laet dat
voetnoot+
[krit] vs. 91 deereniss Ot.: medeleeds K.b.: Want hy veel deernis meer
voetnoot+
[krit] vs. 106 die ick noyt K.b.: die 'k noyt en
voetnoot+
[krit] vs. 109 mijn Ot.: 't mijn
voetnoot+
[krit] vs. 110 toch Ot.: oock
voetnoot+
[krit] vs. 115 ontbreekt in HS. en Ot.
voetnoot+
[krit] vs. 122 in marg.: vana.
voetnoot+
[krit] vs. 132: gelosia.
voetnoot+
[krit] vs. 154: sesso.
voetnoot+
[krit] vs. 128 Meissen K.a.: Meisken
voetnoot+
[krit] vs. 132 't niet in het HS.
voetnoot+
[krit] vs. 147 haers Ot.: haer K.b.: haers
voetnoot+
[krit] vs. 150 straf- K.a.: hard
voetnoot+
[krit] vs. 193 Ot.: Verliet ick u met schuld,
voetnoot+
[krit] vs. 239 Een K.a.: Eens
voetnoot+
[krit] vs. 240 nu ten daghe K.a.: t'onser dagen
voetnoot+
[krit] vs. 251 sijn Ot.: de
voetnoot+
[krit] vs. 273 Uyt K.b.: Wat (drukfout).
voetnoot+
[krit] vs. 41 in marg.: fatali.
voetnoot+
[krit] vs. 53: fatale.
voetnoot+
[krit] vs. 29 doet K.b.: maeckt
voetnoot+
[krit] vs. 41 noodelotsche niet in het HS., waar er stippeltjes voor in de plaats staan, doch wel in Ot.
voetnoot+
[krit] vs. 53 doodelicke K.b.: noodlotlijcke
voetnoot+
[krit] vs. 69 toch Ot.: doch
voetnoot+
[krit] vs. 75 dat niet in het HS. Er stond eerst Die, maar het is doorgeschrapt.
voetnoot1)
Onder het HS. staat alleen het jaartal. Tooneel 1, 3, 4 en 5 der 1ste acte (dus ongeveer ⅖ gedeelte) zijn onvertaald gebleven.

voetnoot2)
Het versje is niet gedateerd; het is waarschijnlijk fragment.

voetnoot3)
L., 132. Boven het versje staan de versregels van Martialis (XIII, 1, vs. 1, 2):
 
Ne toga cordijlis et paenula desit oliuis,
 
Aut inopem metuat sordida blatta famem.
Onder het versje staan de woorden: Nisi te scire hoc sciat alter. Paullum sepultae distat inertiae celata virtus.
voetnoot1)
Ot., I, 56. Behalve het hier afgedrukte HS. zijn er nog twee anderen, één met een klein briefje aan Tesselschade, het andere is een klad.
voetnoot+
[krit] vs. 16-20 in 2 HSS.: Ie m'ayme aussi à detourner la veuë Ou mieux peut estre elle sera venue; Ainsi ma nuict me sera deuenue, Susanne vn jour.

voetnoot2)
Ot., VI, 87; K.b., I, 444. In 3 HSS. In één HS. en in Ot. luidt de titel: Gedwongen onschuld. Mynen vyand vrede. Verscheidene citaten vóór het HS. zijn niet gedrukt; ik laat ze hier ook weg.
voetnoot+
[krit] Bij vs. 30 in marg.: Iehoua, non fuit altus animus meus, neque elati oculi mei. Psal. 131.
voetnoot+
[krit] vs. 8 klad en Ot.: Hadd' hy de tranen niet te hulpe vanden rouw
voetnoot+
[krit] vs. 19 mijne K.b.: nu mijn
voetnoot+
[krit] vs. 21 ghij Ot.: hy
voetnoot+
[krit] vs. 22 sucht klad en Ot.: hinckt
voetnoot+
[krit] vs. 30 klad en Ot.: O, emmers 't hooge hertt
voetnoot+
[krit] vs. 36 achter velen Ot.: velen achter
voetnoot+
[krit] vs. 38 kijven klad en Ot.: twisten
voetnoot+
[krit] vs. 65 mijn hooch-herten-draff klad en Ot.: mij van hoovardij
voetnoot+
[krit] vs. 84 met K.a.: in
voetnoot+
[krit] vs. 92 buyten 't klad en Ot.: uyt het
voetnoot+
[krit] vs. 93 smaller Ot.: smalle
voetnoot+
[krit] vs. 107 geckter klad en Ot.: spotter
voetnoot+
[krit] vs. 108 in klad: voor
voetnoot+
[krit] vs. 113 eens met V klad en Ot.: met v eens
voetnoot+
[krit] vs. 116 Vindt klad en Ot.: Siet
voetnoot+
[krit] vs. 31 d'eene mensch K.a.: een mensch hier
voetnoot+
[krit] vs. 132 den anderen K.a.: een ander daer
voetnoot+
[krit] vs. 134 Stolpts' klad en Ot.: Gietse
voetnoot+
[krit] vs. 167 valschen Baes van K.a.: Meester-knecht en
voetnoot+
[krit] Bij vs. 175 in marg.: Qui nullum quamuis malum laedit, gauisurus etiam si resipiscat, satis opinor Christiane diligit omnes. Erasm. Dial. de Amicitia.
voetnoot+
[krit] vs. 179: Tu autem quis es qui iudicas proximum tuum? Iac. 4. 12.
voetnoot+
[krit] vs. 182: Plato, cum quidam ei retulisset esse nonnullos, qui ipsum conuitijs et maledictis insectarentur: At ego, inquit, ita mores componam, ut illis fides non habeatur. Anton. Serm. de Contumelia.
voetnoot+
[krit] vs. 176 wangunstich klad en Ot.: misgunstich
voetnoot+
[krit] vs. 179 overslaen K.a.: overslaet 'tghen' klad en Ot.: dat
voetnoot+
[krit] vs. 184 klad en Ot.: By ijeder een verdacht, bij niemandt werd gelooft.
voetnoot1)
Onder het vers staan de woorden: Ad calumnias tacendum non est, non ut contradicendo nos ulciscamur; sed ne mendacio inoffensum progressum permittamus. Basil. ep. 65
De datum staat onder het klad.

voetnoot2)
Ot., I, 60. In 3 HSS. en dan nog in: Voor de eenparicheyt der dichten ende van de voetmaet (vgl. Hooft's Brieven, I, 433. Het HS. is op de Leidsche Bibl.). De datum staat onder het klad.
Anna van Noot, dochter van Karel, Heer van Hoogwoude en Aartswoude (zie blz. 60), werd in Maart 1627 te Middelburg in huwelijk ingeteekend (Trouwboek Waalsche Kerk) met Willem van Nassau, Admiraal van Holland en Westfriesland, één der natuurlijke zoons van Prins Maurits, die nog in den zomer van hetzelfde jaar bij het beleg van Grol sneuvelde. Den 1sten Nov. 1631 (vgl. J.G. Frederiks in De Nederl. Spectator, 1880, blz. 376) hertrouwde zij met Philip Jacob van den Boetzelaar, Heer van Asperen († 1652). Zij kreeg zeven kinderen en stierf vóór haar man, die hertrouwde met een nichtje van haar (vgl. Beekman, Beschr. van Asperen, blz. 259).
voetnoot1)
Ot., VI, 139; K.b., I, 465. In K.a. luidt de titel: Bos-dicht. In het HS. zijn blijkbaar vóór het afdrukken in de Ot. enkele veranderingen gemaakt.
voetnoot+
[krit] vs. 9 spijtigh later: vinnigh als in Ot.
voetnoot+
[krit] vs. 30 byde eerst: vande
voetnoot+
[krit] vs. 40 later: Off s' al schoonheyt als in Ot.

voetnoot1)
Het fragment staat op hetzelfde blad als Grill.

voetnoot2)
K.b., I, 491. De tekst is genomen naar het HS. van Huygens' Weder-antwoord teghen des Hen P.C. Hoofts Aenmerekingen op mijn Wederlegh (vgl. Hooft's Brieven, I, 443), dat van Juli 1623 gedateerd is. Het stuk bevindt zich in de Leidsche Bibl., Cat. Geel, no. 947. Het klad, dat bij de HSS. der Korenbloemen is, heeft alleen het jaartal. In het zoo even genoemde Weder-antwoord (t.a.p., blz. 446) zegt H., dat hij deze regels ‘onlanx tusschen Haerlem ende Amsterdam’ heeft gedicht; uit het vers zelf blijkt, dat hij toen van plan was tevens een bezoek bij Hooft af te leggen. Uit het volgende gedicht Op een' mis-luckte Muydsche Reyse enz., vs. 27, vlgg., ziet men, dat hij 12 weken na zijn terugkeer uit Engeland (13 Febr.) naar Muiden toog. Het vers is dus in het midden van Mei geschreven.
voetnoot+
[krit] vs. 2 beleefden klad en K.b.: aerdighen
voetnoot+
[krit] vs. 3 van harten klad en K.b.: in 't herte
voetnoot+
[krit] vs. 5 meester K b: Heerschapp
voetnoot+
[krit] vs. 10 met klad en K.b.: bij
voetnoot+
hun K.b.: haer

voetnoot1)
Ot., VI, 114; K.b., I, 455. De titel luidde oorspronkelijk in het HS.: Seght hem goeden Avond van mijnent wegen.
voetnoot+
[krit] vs. 32 losen Ot.: lossen
voetnoot+
[krit] vs. 36 opgedrongen K.a.: opgedroncken
voetnoot+
[krit] vs. 82 Ot.: Mogelick of 'tkon'
voetnoot1)
Het klad van het gedicht, dat niet tot mijne beschikking was, heeft den titel: Misluckte Muydsche reyse vermits het afwesen van den Drost, den datum 23 Junii, en onder het vers de woorden: seght hem goeden avond van mynentwegen. (Vgl. Autographes du cabinet de feu M.J.Z. Mazel. La Haye W.P. van Stockum et fils. 1887, no. 587).

voetnoot2)
Afgedrukt naar Gedichten van P. Cz. Hooft, uitg. door P. Leendertz Wz., I, blz. 203. In Ot, VI, 118 en K.b., I, 456, opgenomen met den titel: Sijn' Antwoord.
voetnoot1)
In de uitgaven van Huygens staat onder het vers: ‘Omnibus idem. Op 't H. te Mujden. CIƆIƆCXXIII.’

voetnoot2)
Ot., VI, 122; K.b., I, 458. De titel luidde in het HS. oorspronkelijk: Op des Heeren P.C. Hoofts Danck-hebt, Voor mijn Goeden Avond.
voetnoot1)
L., 145.
voetnoot+
[krit] vs. 15 Evenwel eerst: Lieve luyf,
voetnoot+
[krit] vs. 41 eer eerst: wel
voetnoot+
[krit] vs. 42 Dan eerst: eer

voetnoot1)
L. 147. Het versje is niet gedateerd, maar staat aan de ommezijde van het blad, waarop het vorige vers is geschreven. Zonder twijfel was H. van plan om een tegenhanger te geven van het vorige gedicht, maar het is bij dit fragment gebleven.
voetnoot+
[krit] vs. 5 garen eerst: klaren
voetnoot+
[krit] vs. 12 looghen of hooghen Het woord is onduidelijk geschreven.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

plaatsen

  • Den Haag


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over P.C. Hooft

  • over Hugo de Groot


plaatsen

  • Muiden


datums

  • 6 januari 1623

  • 17 januari 1623

  • 5 april 1623

  • 30 april 1623

  • 10 mei 1623

  • 16 mei 1623

  • juni 1623

  • juli 1623

  • 31 juli 1623