Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Baekeland, of De rooversbende van 't Vrybusch (1874)

Informatie terzijde

Titelpagina van Baekeland, of De rooversbende van 't Vrybusch
Afbeelding van Baekeland, of De rooversbende van 't VrybuschToon afbeelding van titelpagina van Baekeland, of De rooversbende van 't Vrybusch

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.07 MB)

Scans (483.12 MB)

ebook (3.24 MB)

XML (0.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

legende-mythe-sage


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Baekeland, of De rooversbende van 't Vrybusch

(1874)–Victor Huys–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 38]
[p. 38]

VI.
Moeder en zoon.

De nacht zoo luidruchtig overgebragt door de moordenaers, en zoo schrikkelyk door den gevangenen jongeling, was ook pynelyk geweest voor de ongelukkige bewooners der hofsteê, pynelyk in onruste over het tot van den oudsten, en in vreeze voor de ziekte van den jongsten der broeders. Met vele moeite, had de weerdige Pastor van Roosebeke wat balsem in de diepe wonde der moeder en der zusters gekregen: byna geheel den dag was hy by hun gebleven, uit zyn diepgetroffen en medelydend herte van die woorden halende, die alleene troost en nood geven, en eenen christenen mensch hard maken in God, tegen de felste schokken der menschelyke ellenden. Hy was er toch in gelukt van zyne dry beproefde parochianen wat gerust te stellen nopens het lot van hunnen zoon en broeder en van hunnen werkman, die, insgelyks verdwenen, betreurd wierd. Ten minsten waren zy overgegeven aen den wille Gods, en bereid om met kristelyke gevoelens te vernemen de ysselykste mare die men op de wereld vernemen kan.

Aen de moeder was er ontraden geweest van dien dag haer ziek kind te gaen bezoeken; zy was dan op de hofstede gebleven, half ziek, en gedurig haer ongeluk voelende vernieuwen door het bezoek van gebuers, kennissen en bloedverwanten, die van verre en van by, tot in den avond, kwamen zoeken achter de waerheid, met woorden van troost en van medelyden voor hunne onttroostbare vrienden. Achter Naes was er gezocht geweest, maer verder dan tot in de dreve niet: verscheide gezellen van den jongeling hadden besloten van den een of den anderen dag in het woud te dringen, en te zoeken tot dat zy iets vonden; geen een nogthans hoopte van nog ooit den achtergeblevene weder te zien.

'S anderendaegs, een persoon gezonden naer Langemarck, kondigde aen dat Wyten, na eenen goeden nacht, voorzigtig kon naer huis worden vervoerd. De moeder, verlangende om haren jongsten zoon te zien en te omhelzen, was niet meer tegen te houden. Zoo seffens doet zy 't wit overdeksel op den wagen spannen, pluimen bedden en kussens vergâren, om naer Langemarck te ryden en het vervoeren te vergemakkelyken.

[pagina 39]
[p. 39]

Het was tusschen tien en elven in den voornoene, als de peerden ingespannen waren. Moeder stond reeds te wachten, altyd vragende en peizende of zy niets vergeten had. Op den oogenblik dat zy ging aenzetten, kwam er een man op het hof, die wel moeste gekend zyn, want nauwelyks had hy den witten wagen gezien of hy riep al lachende:

- Bazinne, nog eens naer de kermisse, en op eenen dyssendag!

- Wel, Mattheeuw, kermisse! 't is zeker om onze kruissen te vergrooten dat gy daer van spreekt! zei de moeder, en twee tranen kwamen in hare oogen en rolden langst hare bleeke wangen.

- Kruissen vergrooten! Moeder! Wat is dat nu?

- Weet gy niet, Mattheeuw, welke ongelukken dat er hier in korten tyd zyn gebeurd?

- Gy doet my verschieten, met te spreken van ongelukken, zei de schynheiligaerd, een bedrukt wezen aentrekkende.

- Moeder, zei de oudste dochter, wy zullen het vertellen aen Mattheeuw; ryd maer voorts; Wyten moet zoo verlangen achter u.

De peerden stapten aen, en de oogen van al de omstaenders volgden ze eenigen tyd na. Intusschentyd en altyd al vragende, had Mattheeuw Danneel, met de handen op den rugge, zich gedraeid tot niet verre van het hondskot dat te midden de hofplaetse stond, en zonder van iemand bemerkt te zyn, een stuk vergiftigd vleesch het getrouwig dier toegeworpen. Dan ging hy binnen, luisterde naer het verhael als of hy van niets en zou geweten hebben, en vertrok, onderrigt nopens al dat hy weten moest.

De peerden gingen den schoonen draf, en de wagen rolde langst de strate. Moeder, altyd peizende op hare kinders, en bezig met hetgene zy ging zeggen aen haren jongste, was stilzwygende en droefgeestig nedergezeten. Hoe ging zy hem vinden? En wat gezeid om hem te troosten, zy die zelve troost noodig had, en haer herte voelde breken op het gedacht alleene van de byeenkomst!

Men naderde Langemarck: het gehuchte Poelcapelle, op het stinker hand gelaten, was reeds buiten de ooge, en de eerste huizen van het dorp waren maer eenige stappen verder meer. Het herte van de moeder klopte heviger; zy verlangde om Wyten te zien, en ontzag het 'lyk de dood. Daer stond de wagen aen de deure van het huizeken waer de zieke te bedde lag.

Het eerste nieuws, was goed nieuws: de jongeling was gebeterd, en legde aen om voorts te beleren. Vrouwe Libeer, die zyn flauwe stemme verstond, sprong toe naer de kamer en wilde er by zyn; maer zy wierd tegengehouden; men ging haren zoon eerst verwittigen uit voorzigtigheid, en eenen oogenblik nadien, stond de moeder voor het bedde van haer ziek kind.

Hoe verschoot zy, als zy dat bleek wezen zag, in plaets van die roode kaken blozende van gezondheid, en dat hoofd omwonden met eenen witten doek om de wonde te heelen door den val van het peerd veroorzaekt! Een schreeuw ontvloog hare lippen, hare handen sloeg zy te gader, en tranen sprongen uit hare oogen. Te veel had zy op haren moed gerekend, zy stond nu daer, zonder een woord te kunnen spreken.

[pagina 40]
[p. 40]

- Moeder, zei Wyten, weent zoo niet, ik ben haest genezen.

- Genezen! zei de bedrukte moeder.

- Ja, genezen; 't is het minste van my, moeder, waer is Naes, myn broeder nu?

- Och Hemel! wat geantwoord?.. Nu eerst begon zy te peizen dat men hem misschien het ongelukkig achterblyven van zynen broeder verdoken en hem leugens wys gemaekt had om beters wille. Eer zy den tyd vond om te spreken, had de zieke reeds gezeid:

- Hy is dan vermoord! Ik zal hem nooit meer wederzien!

En zyn bebloed hoofd zonk neder op zyne borst, en zyne moeder huilde van droefheid. De omstaenders trokken ze meê in een andere plaetse, om wat te bedaren en den zieke te laten stillen.

De ruste gaf krachten aen beide, en moeder kwam al ligte weder by 't ziekenbedde. Hare zoete en liefkozende stemme deed den jongeling herleven, en men zag nieuwen moed en beteringe op zyn wezen, telkens dat een troostelyk woord zyner moeder hem in de ooren klonk. Hy vertelde haer, water in den busch gebeurde met hem en zynen broeder, en van den vermoorden mensch die te midden de strate lag. Niemand en had van dat lyk aen de moeder gesproken, in 't gedacht dat zy mogelyks nog meer zou gepeisd hebben dat hare oudste zoon door de handen der moordenaers reeds omgekomen was. Ook als Wyten sprak van dat lyk, scheen zy eerst verwonderd en getroffen, en riep uit:

- Hemel! 't is ongetwyfeld onze werkman die vermoord is geweest in den busch, al achter u zoekende!

En zy ging aen het vertellen der onruste welke zy binst den zondag nacht had uitgestaen, en hoe zy den werkman tegenzond, die niet meer weder en keerde en nog niet uitgekomen was.

Ondertusschen wierd de zieke, in den schyn, stillekens beter; het was al ten halven de achternoene, en de geneesheer oordeelde dat hy voorzigtig op den wagen naer huis kon vervoerd worden. Dat wierd gedaen; maer, niettegenstaende al de voorzorgen, het wikkelen en schudden van den wagen verergerde den staet van den jongeling: de koorts overviel hem onderwege en vermeerderde altyd tot dat hy op de hofstede kwam. Daer, het geschrei van zyne zusters, de tegenwoordigheid van de gebuers en van de vrienden, toegeloopen om hem te zien en te troosten misschien, deden hem vele meer kwaed dan goed. Hy moeste naer bedde, uitgeput van krachte; den avond was aengekomen, en hy verslechte zoo rap, dat er seffens om de geestelykheid moest gezonden worden.

'T was wederom al over einde by die ongelukkige menschen: dat verslechten van Wyten had hunne kruissen vernieuwd, alle hope en allen moed uit hun herte verjaegd. Wat zou 't geweest hebben hadden zy moeten weten welken aenslag de moordenaersbende had aengeleid!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken