Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onverwerkt verleden (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onverwerkt verleden
Afbeelding van Onverwerkt verledenToon afbeelding van titelpagina van Onverwerkt verleden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.02 MB)

XML (1.25 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/Tweede Wereldoorlog
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onverwerkt verleden

(1991)–Steven Dhondt, Luc Huyse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Collaboratie en repressie in België, 1942-1952


Vorige Volgende
[pagina 21]
[p. 21]

Hoofdstuk 1
De overheidsrepressie

1. De berechting door de militaire rechtbanken

De beslissing van de Belgische regering te Londen om de berechting van de collaborateurs toe te vertrouwen aan de militaire rechtbanken had verstrekkende gevolgen. Op het stuk van de procedure zijn er grote verschillen tussen de militaire en de burgerlijke strafrechtspraak. Dat aspect van de zaak komt uitvoerig ter sprake in deel 2. Hier gaat de aandacht hoofdzakelijk naar een consequentie van een heel andere orde: de omvorming van het militair gerecht tot een apparaat dat in staat moest zijn om in zeer korte tijd honderdduizenden verdachten op hun schuld te onderzoeken en, eventueel, te berechten.

Bij de bevrijding waren de twee vleugels van het militair gerecht - het parket en de zetelende magistratuur - zeer bescheiden van omvang: een viertal krijgsraden en een krijgshof* met enkele kamers. Op het moment dat de repressie op kruissnelheid kwam (halfweg 1946) waren er 21 krijgsraden met in totaal 134 kamers en was het krijgshof uitgegroeid tot een rechtbank met 24 kamers die over vier steden waren verspreid. Daar bovenop waren in de krijgsraden zo'n vijftig kamers bezig met de behandeling van de gewone militaire strafzaken en met de misdrijven die tegen de geallieerde legers waren gepleegd.Ga naar voetnoot1 Voor de bediening van deze machinerie zijn in totaal 872 griffiers, 608 krijgsauditeurs en substituut-auditeurs, 485 burgerlijke en honderden militaire rechters benoemd.Ga naar voetnoot2 De krijgsauditeurs konden voor de

[pagina 22]
[p. 22]


illustratie

[pagina 23]
[p. 23]

uitoefening van hun opdracht rekenen op de medewerking van leden van de staatsveiligheid, de gerechtelijke politie, de rijkswacht en de gemeentepolitie.

Aanvankelijk bestond elke kamer van de krijgsraden en het krijgshof uit drie burgerlijke en twee militaire leden. Vanaf eind 1945 is ook gewerkt met wat men de ‘kleine kamers’ noemde. Zij telden één burgerlijke magistraat en twee militaire leden. De burgerlijke rechters werden bij koninklijk besluit benoemd en in principe voor de hele duur van de repressie. De militaire leden werden bij loting aangeduid en dit voor een periode van drie maanden. Tabel 1.1 beschrijft de levensloop van de 21 krijgsraden (en van de daarmee verbonden auditoraten).

De krijgsauditoraten*

Van september 1944 tot eind 1949 zijn in de auditoraten 728.866 dossiers aangelegd, waarvan in 167.520 gevallen sprake was van dubbel gebruik. Bij de resterende 561.346 dossiers waren er 405.067 die betrekking hadden op misdrijven tegen de uitwendige veiligheid van de staat, op daden van collaboratie dus.Ga naar voetnoot3 Van deze 405.067 aanklachten zijn er 288.101 (of 71%) zonder gevolg geklasseerd, zijn er 59.712 (of 15%) op een buitenvervolgingsstelling uitgelopen en hebben er 57.254 (of 14%) tot een strafrechtszaak geleid.Ga naar voetnoot4 Daarnaast hebben de auditeurs en hun substituten, in het kader van de burgerlijke epuratie, 43.093 Belgen ingeschreven op de lijst die een verval van rechten meebracht.

Het gerechtelijk onderzoek van die honderdduizenden gevallen van collaboratie was een onmetelijk werk. Het belangrijkste probleem daarbij was de afwezigheid van adequate informatie over de collaboratie zelf. Om aan de grote behoefte aan gegevens te kunnen voldoen is in het auditoraat-generaal* een Centrale Dienst voor Documentatie* in het leven geroepen. Op basis van de verslagen die de auditeur-generaal aan de minister van Justitie stuurde is te berekenen dat deze dienst op 1 juli 1947 al 1.131.280 foto's van daders en kopieën van belangrijke documenten ter beschikking van de militaire parketten had gesteld. Daarbij is geregeld gebruik gemaakt van wat in de archieven van collaborerende bewegingen of bedrijven en van Duitse burgerlijke en militaire instanties was gevonden. Deze informatie

[pagina 24]
[p. 24]

leidde tot de redactie van 381 bundels waarin algemene aspecten van de collaboratie werden beschreven. Zij inspireerden de auditeur-generaal bij het optellen van de vele circulaires die naar de 21 auditoraten werden gestuurd. De Centrale Dienst voor Documentatie leverde ook het materiaal voor de samenstelling van 235.413 individuele proces-verbalen. Om de opsporing van gezochte collaborateurs te vergemakkelijken is een Index met duizenden namen uitgegeven. Deze was 860 bladzijden dik.Ga naar voetnoot5

De krijgsraden

Van 30 september 1944 (dag waarop de eerste vonnissen zijn geveld) tot eind 1949 zijn in de krijgsraden 89.718 uitspraken over collaborateurs gevallen. Iets meer dan 57.000 van deze beslissingen waren vonnissen in de strikte zin van het woord. De output van de verschillende kamers van het krijgshof bedroeg 18.126 uitspraken. Het hof van cassatie heeft in 3.303 collaboratiezaken een arrest geveld. Daarnaast hebben de burgerlijke rechtbanken van eerste aanleg 33.135 beroepen behandeld van mensen die hun inschrijving op de lijst van de vervallenverklaarden hadden betwist. Hoe de rechters vonnisten en wie de veroordeelden waren is in deel 3 van dit boek aan de orde.

Een cascade van sancties

De militaire rechtbanken beschikten voor de bestraffing van de collaborateurs over een weids gamma van sancties. De doodstraf was uiteraard de zwaarste van alle straffen. Zij is tegen 2.940 personen uitgesproken (1.247 maal op tegenspraak en 1.693 maal bij verstek). In 242 gevallen is genade* geweigerd en werd de doodstraf uitgevoerd. Levenslange gevangenisstraf is opgelegd aan 2.340 personen, waarvan 501 bij verstek. De andere vrijheidsstraffen waren: 15 tot 20 jaar voor 3.366 collaborateurs (411 bij verstek), 10 tot 15 jaar voor 3.253 veroordeelden (375 bij verstek), 5 tot 10 jaar voor 9.844 personen (667 bij verstek), minder dan 5 jaar voor 30.750 collaborateurs (506 bij verstek). Iets meer dan 500 beklaagden hebben enkel een geldboete opgelopen.Ga naar voetnoot6

Een vrijheidsstraf was de facto altijd vergezeld van andere sancties. Dat kon een geldboete zijn.Ga naar voetnoot7 In bepaalde gevallen voorzag het vonnis of arrest de bijzondere verbeurdverklaring. Zij onttrok aan het vermogen van de veroordeelde de zaken die rechtstreeks in verband stonden met het gepleegde

[pagina 25]
[p. 25]

misdrijf.Ga naar voetnoot8 Vanaf 10 november 1945 kon de rechter als bijkomende straf de stelling onder politietoezicht uitspreken. Zo'n sanctie kon betekenen dat de veroordeelde voor de duur van 2 tot 5 jaar verplicht werd zich in een bepaalde plaats te vestigen, zich moest onthouden van deelneming aan openbare manifestaties en zich geregeld voor controle moest aanmelden bij de politie-commissaris of burgemeester.

Bovendien wogen op vele collaborateurs sancties of dwangmaatregelen die niet het karakter van een formele straf hadden. De belangrijkste daarvan waren het verval van de Belgische nationaliteit, het verlies van bepaalde rechten (besluitwet* van 6 mei 1944) en de schadevergoeding. De nationaliteit werd ontnomen aan al wie bij verstek tot een criminele straf was veroordeeld en binnen de voorziene termijn van zes maanden niet gevat was of geen verzet tegen het vonnis had aangetekend. In totaal liepen 3.165 personen van rechtswege een verval van nationaliteit op.Ga naar voetnoot9 Deze sanctie is als een burgerlijke maatregel en niet als een straf ingevoerd. Zij was bijgevolg niet vatbaar voor gratie of eerherstel* en kon met terugwerkende kracht ingesteld worden. De Londense besluitwet van 6 mei 1944 bepaalde ook dat aan elke criminele straf (5 jaar opsluiting of meer) het verval van de rechten, zoals opgesomd in art. 123sexies swb, werd gekoppeld. De besluitwet van 19 september 1945 veralgemeende dat verval van rechten voor alle veroordeelden, ook zij die een correctionele straf (minder dan 5 jaar) hadden gekregen. Dat was een pijnlijke sanctie, want zij sloot deelneming aan het publieke leven grotendeels uit.Ga naar voetnoot10 Tot de categorie van de burgerlijke sancties behoorde ook de schadevergoeding aan de Belgische Staat. Zij hield in dat de Staat zich burgerlijke partij kon stellen en een vergoeding kon vragen voor de geleden materiële en morele schade. Dat was wellicht de meest controversiële maatregel. De juridische basis was wankel. Het gevolg was dat hier schier eindeloze discussies zijn gevoerd. Het ontbrak de rechtspraak hier ook aan uniformiteit. Sommige rechters hebben de vraag om morele schadevergoeding aanvaard, andere niet. Ook was de raming van de schade een hachelijke onderneming. Vaak hebben de rechters de omvang van de vergoeding op arbitraire wijze bepaald, zeker in het begin. Na verloop van tijd kwam er wat meer zakelijkheid (en dus kleinere boetes) aan te pas, waardoor er een grote ongelijkheid in de uitgesproken sancties ontstond. Maar hoe dan ook, voor wie de schadevergoeding opgelegd kreeg waren de gevolgen niet te overzien.Ga naar voetnoot11 Niet zelden oversteeg de te betalen som de financiële mogelijkheden

[pagina 26]
[p. 26]

van de veroordeelde. Bovendien ging het ook hier om een burgerlijke sanctie: zij doofde niet uit als de betrokkene genade kreeg, zij was instelbaar tegen de erfgenamen van een overleden collaborateur en de goederen van de huwelijksgemeenschap waren aanspreekbaar.

Een categorie apart is het sequester*. Strikt genomen was dat geen sanctie maar een preventieve maatregel die de uitvoering van de vermogens-straffen en van de schadevergoedingen moest verzekeren. De goederen van verdachten werden daartoe onder een stelsel van dwangbeheer gebracht tot het strafgeding beëindigd was en, bij veroordeling, tot aan alle geldelijke verplichtingen jegens de Belgische Staat voldaan was. Ook deze maatregel riep tal van juridische problemen in het leven: bijvoorbeeld over de rechtspositie van de gesequestreerde en over zijn handelingsbekwaamheid. Er werden 15.134 sequesterdossiers geopend.Ga naar voetnoot12 In een aantal gevallen is vandaag nog steeds geen definitieve oplossing bereikt.

2. De burgerlijke zuivering

De besluitwet van 19 september 1945 was een belangrijke stap in het verloop van de repressie.Ga naar voetnoot13 Vanaf dat moment kon de auditeur zonder de weg van de krijgsraad te volgen bepaalde politieke en militaire medestanders van de bezetter, waarvan hij de schuld bewezen achtte, uit het openbare leven verwijderen. Deze personen werden dan door hem op een lijst ingeschreven en zo, meestal levenslang, van enkele of van alle in artikel 123sexies van het strafwetboek opgesomde rechten vervallen verklaard.Ga naar voetnoot14 Wie via de burgerlijke epuratie berecht werd ontsnapte aan het risico van een gevangenisstraf. Wél leidde deze weg tot een soort burgerlijke dood. De ontzetten verloren naast hun actief en passief stemrecht alle rechten die hen op een of andere manier in het openbaar leven konden betrekken: zij mochten geen advocaten- of dokterspraktijk hebben, geen les geven, geen priester- of journalistiek ambt uitoefenen, geen beheerder of bestuurder zijn van om het even welke organisatie (een culturele of sportvereniging, een naamloze vennootschap, een vereniging zonder winstgevend doel, een beroepsvereniging...), geen lid zijn van een familieraad. Zij waren als het ware ballingen in eigen

[pagina 27]
[p. 27]

land. De besluitwet omschreef het verval van deze rechten als een burgerlijke sanctie, niet als een door een rechter opgelegde straf. Dat was een belangrijke beslissing: omdat het om een burgerlijke sanctie ging, kon het verlies van rechten retro-actief worden opgelegd en kwam het bovendien niet in aanmerking voor een of andere vorm van genade.

Inschrijving op de epuratielijsten werd bij deurwaardersexploot aan de betrokkenen betekend. Het exploot diende een korte uiteenzetting te bevatten van de feiten die tot de inschrijving hadden geleid. De uit hun rechten ontzette personen beschikten over een termijn van 15 dagen om beroep aan te tekenen. De beroepsprocedure liep voor de burgerlijke rechtbank van eerste aanleg en, zo nodig, voor het hof van beroep en het hof van cassatie.

Het waren dus de krijgsauditeurs of hun substituten die vanaf eind 1945 eigenmachtig bepaalden of een politieke of militaire collaborateur voor de krijgsraad diende te verschijnen, dan wel of hem zonder strafvervolging een burgerlijke sanctie werd opgelegd. Terecht schreef auditeur-generaal Ganshof zijn ondergeschikten in een omzendbrief dat de nieuwe procedure een taak inhield ‘...die dikwijls heel zwaar en heel kiesch zal zijn’.Ga naar voetnoot15

In Wallonië is het de Naamse krijgsauditeur die de allereerste inschrijvingen verrichtte, in Vlaanderen vielen de eerste ontzettingen in Hasselt. Op 1 december 1945, tien weken na de publikatie van de besluitwet op de burgerlijke epuratie verliest Flora-Mariette D. (caféhoudster in het Naamse) haar burgerlijke en politieke rechten ‘...du chef d'avoir exercé individuellement une activité de propagande, tendant à affaiblir la volonté de résistance de ses concitoyens à l'occupant’. Louis-Jean M. krijgt dezelfde sanctie ‘...du chef d'avoir, ayant adhéré au parti rexiste avant le 19 mai 1940, maintenu cette adhésion après le 1 janvier 1942’. Op diezelfde dag beslist krijgsauditeur J. Matthijs van Hasselt dat de gezusters Helena B., Leona B. en Maria B. ingeschreven worden op de lijst omdat zij vergoedingen hebben aangevraagd of aanvaard van de Bormscommissie*.

Dat het tien weken duurt vooraleer de besluitwet van 19 september 1945 werkzaam wordt is niet te verwonderen. Op een aantal punten was de tekst zeer onduidelijk. Een regentsbesluit* van 12 november 1945 bracht al enige klaarheid. Van auditeur-generaal Ganshof kwam dan een week later een omzendbrief waarin, over een dertigtal bladzijden verspreid, een omstandige toelichting bij de besluitwet gegeven werd.Ga naar voetnoot16

In deel 3 van dit boek zijn precieze gegevens over het verder verloop opgenomen. Wij beperken ons hier tot een korte schets. Na een trage start in december 1945 komt er een ware springvloed van inschrijvingen in de eerste zes weken van 1946. Het winteroffensief van de krijgsauditeurs - tussen 1 ja-

[pagina 28]
[p. 28]

nuari en 15 februari 1946 zijn naar schatting 18.000 personen van hun rechten vervallen verklaard - is niet los te zien van het feit dat op 17 februari van dat jaar wetgevende verkiezingen zouden plaatsvinden. Klaarblijkelijk werden de krijgsauditeurs onder druk gezet om zoveel mogelijk Duitsgezinde Belgen van de kiezerslijsten te verwijderen. Daarna wordt maandenlang een zeer gezapig ritme aangehouden. De hele operatie was pas eind 1947 zowat afgelopen. Wel zouden velen op basis van de correctiewet van 14 juni 1948 tegen hun inschrijving beroep aantekenen en zo startte een nieuwe ronde in de burgerlijke rechtbanken van eerste aanleg.Ga naar voetnoot17

De ontzettingen die in het kader van de burgerlijke epuratie werden uitgesproken zijn in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Aanvankelijk waren het er iets meer dan 40.000. In bijna 80% van de gevallen is door de getroffenen verzet tegen de inschrijving aangetekend, soms in toepassing van de wet van 14 juni 1948. Na behandeling van alle beroepsprocedures bleven, begin 1950, 20.652 Belgen definitief van een aantal rechten vervallen.Ga naar voetnoot18

Er zijn grote verschillen waar te nemen in de reikwijdte van de epuratie in de diverse gerechtelijke arrondissementen van ons land. Dat is te merken in tabel 1.2. Als we naar de oorspronkelijke inschrijvingen kijken, zien we dat met de bevolkingsgrootte als referentiepunt hun aantal in Vlaanderen (5,6 personen per 1000 inwoners) een stuk hoger ligt dan in Wallonië (3,3 per 1000 exclusief Oostkantons).Ga naar voetnoot19 Dat is niet te verwonderen: in de epuratie is vooral de politieke collaboratie geviseerd en die was in het noorden van het land omvangrijker dan in het zuiden. Het arrondissement Brussel vertoont eenzelfde beeld als Vlaanderen (5,4 per 1000). Binnen de Vlaamse regio is de variatie nog groter: in Tongeren werden 2,6 personen op 1000 door de krijgsauditeur op de lijst ingeschreven, in Gent 7,3 personen op 1000. In Wallonië is de spreiding wat kleiner: van 2,1 per 1000 in Nijvel tot 4,01 per 1000 in Bergen. De verschillen kunnen te wijten zijn aan de omvang van de collaboratie in elk arrondissement. Het is echter evengoed mogelijk dat de krijgsauditeurs hun opdracht op zeer uiteenlopende wijze hebben geïnterpreteerd.

Ook de reactie van de ingeschrevenen tegen hun ontzetting verschilde van arrondissement tot arrondissement, zeker in Vlaanderen. In Gent, waar toch het hoogste aantal eerste inschrijvingen te noteren viel, ging

[pagina 29]
[p. 29]

Tabel 1.2 Arrondissementele variatie in optreden van krijgsauditeurs, rechtbanken van eerste aanleg en hoven van beroep

Arrondissement of provincie Aantal eerste inschrijvingen (a) ‰ bevolking % beroep tegen (a) Reactie op beroep
% ontzetting bevestigd
Antwerpen 4.183 5,5 80,9 5,6
Mechelen 1.211 5,0 81,3 15,1
Turnhout 1.290 5,3 76,4 7,2
Brugge 2.308 5,1 86,2 7,7
Kortrijk 1.844 4,8 87,1 7,4
Ieper 976 6,8 86,4 24,5
Gent 8.831 7,3 69,9 5,6
Hasselt 1.020 4,5 79,0 16,6
Tongeren 567 2,6 85,7 10,8
Leuven 1.242 3,9 74,4 12,5
__________ _____ _____ _____ _____
Vlaanderen 23.472 5,6 77,5 8,6
__________ _____ _____ _____ _____
Bergen 1.414 4,0 82,6 14,4
Charleroi 2.181 3,6 77,3 10,6
Doornik 576 2,4 85,9 9,3
Luik 2.695 3,8 72,5 15,7
Verviers 573 3,3 73,6 8,1
Namen 888 2,5 80,0 13,4
Luxemburg 636 2,9 76,1 12,6
Nijvel 379 2,1 70,4 41,9
__________ _____ _____ _____ _____
Eupen 1.665 62,9 73,9 1,9
Malmédy 1.738 48,3 81,7 2,3
__________ _____ _____ _____ _____
Wallonië (zonder oostkantons) 9.342 3,3 76,8 13,8
__________ _____ _____ _____ _____
Brussel 6.876 5,4 74,6 11,9
__________ _____ _____ _____ _____
Totaal 43.093 5,2 76,9 9,7
Arrondissement of provincie Reactie op beroep
% ontzetting gemilderd
% ontzetting geschrapt Aantal definitieve inschrijvingen ‰ bevolking
Antwerpen 22,1 72,3 1.731 2,26
Mechelen 28,5 56,4 654 2,71
Turnhout 9,7 83,0 471 1,95
Brugge 26,5 65,7 1.000 2,23
Kortrijk 24,9 67,7 756 1,96
Ieper 8,1 67,4 407 2,84
Gent 24,4 70,0 4.285 3,55
Hasselt 30,1 53,2 586 2,59
Tongeren 34,9 54,0 297 1,37
Leuven 23,2 64,3 634 2,02
__________ _____ _____ _____ _____
Vlaanderen 23,3 68,1 10.821 2,50
__________ _____ _____ _____ _____
Bergen 14,4 71,2 581 1,65
Charleroi 18,8 70,6 991 1,64
Doornik 9,7 80,9 185 0,78
Luik 21,9 62,4 1.472 2,09
Verviers 26,7 65,2 297 1,74
Namen 20,9 65,2 422 1,20
Luxemburg 12,4 75,0 271 1,24
Nijvel 17,5 40,5 241 1,35
__________ _____ _____ _____ _____
Eupen 32,6 65,4 848 32,08
Malmédy 23,6 74,0 683 18,99
__________ _____ _____ _____ _____
Wallonië (zonder oostkantons) 18,5 67,7 4.460 1,59
__________ _____ _____ _____ _____
Brussel 30,8 57,3 3.840 3,03
__________ _____ _____ _____ _____
Totaal 23,8 66,5 20.652 2,48

Bron: herrekening op basis van Gilissen, 1951, p. 597.

 

slechts 70% van de getroffenen in beroep bij de rechtbank van eerste aanleg. Dat is het laagste cijfer voor heel België. In Tongeren, waar door de krijgsauditeurs zowat het minst van de besluitwet van 19 september 1945 gebruik werd gemaakt, is door 86% van de ingeschrevenen verzet aangetekend. Ge-

[pagina 30]
[p. 30]

westelijk gezien is er op dit vlak weinig variatie: Vlaanderen (77,5% in beroep), Wallonië (76,8%) en Brussel (74,6%) vertonen een identiek reactiepatroon.

De burgerlijke rechtbanken, die het beroep behandelden, laten eveneens een uiteenlopend gedrag zien. In Wallonië en in Brussel waren de rechtbanken in het beoordelen van de gegrondheid van het beroep over het algemeen strenger dan in Vlaanderen: in het zuiden van het land werd in zowat 14% van de gevallen het beroep verworpen, in Brussel in 12% en in het noorden in 8% van de gevallen. Opnieuw echter valt op hoe groot in elke regio de variatie is tussen de rechtsgebieden: in Gent verwierp de rechtbank van eerste aanleg nauwelijks iets meer dan 5% van de beroepen, in Ieper bijna 25%; in Verviers ligt dit cijfer op 8%, in Nijvel op 42%. De verschillen in de reactie van de burgerlijke rechtbanken zouden te wijten kunnen zijn aan de perceptie die de rechters in deze rechtbanken hadden van het verloop van de epuratie. Het is, bijvoorbeeld, opvallend hoe mild de rechtbanken van eerste aanleg in Oost-Vlaanderen waren tegenover de mensen die beroep aantekenden tegen een ontzetting. In die provincie hadden de krijgsauditeurs velen in de burgerlijke epuratie betrokken en is men ook weinig in beroep gegaan. Stonden de rechtbanken begrijpend tegenover het aangetekende verzet omdat zij wisten dat hun regio een zeer hoog aantal eerste inschrijvingen had? In het rechtsgebied Nijvel heeft zich vermoedelijk een omgekeerd scenario afgespeeld. De burgerlijke rechtbank heeft daar 42% van de beroepen verworpen (tegen gemiddeld 14% in Wallonië). Nijvel had echter voor wat het aantal eerste inschrijvingen betreft het laagste cijfer in heel België gescoord. Toch gaat niet voor elk gerechtelijk arrondissement de stelling op dat de burgerlijke rechtbanken een correctief beleid hebben gevoerd. In Ieper, waar de krijgsauditeurs verhoudingsgewijze zeer veel mensen op de epuratielijsten hebben geplaatst (6,8 per 1000) is in bijna 25% van de gevallen het beroep verworpen (tegen gemiddeld 8% in Vlaanderen). In de regio Tongeren valt dan weer een ander patroon op: zeer weinig eerste inschrijvingen, een groot aantal mensen in beroep, en toch heeft de rechtbank van eerste aanleg in bijna 90% van de gevallen het beroep geheel of gedeeltelijk aanvaard.

Het gecombineerde effect van de drie stappen in de epuratie (eerste inschrijving, reactie van de getroffenen, beslissing van de rechtbank van eerste aanleg of van het hof van beroep) is af te lezen in de laatste kolom van tabel 1.2, die betrekking heeft op de definitieve inschrijvingen. De regio Brussel heeft het hoogste aantal ontzettingen (3 op 1000 inwoners), Vlaanderen ligt op 2,5 en Wallonië op 1,6. Weer springt de spreiding binnen de Vlaamse regio in het oog: van 1,37 per 1000 in Tongeren naar 3,55 per 1000 in Gent.

Bij het bekijken van deze cijfers duikt spontaan de hypothese op dat de

[pagina 31]
[p. 31]

rechtsgelijkheid en -zekerheid omwille van het uiteenlopend optreden van de krijgsauditeurs en de burgerlijke rechtbanken nu en dan zoek moeten geweest zijn. Het arbitraire karakter van sommige epuratiebeslissingen blijkt trouwens ook uit de reacties van de rechtbanken van eerste aanleg en de hoven van beroep op de oorspronkelijke lijsten van de auditeurs: gemiddeld hebben zij in meer dan 66% van de gevallen het verzet van de ingeschrevenen onderschreven door algehele schrapping en in nog eens 24% door mildering van de epuratiemaatregel. In totaal is dus 90% van de mensen die verzet hebben aangetekend tegen hun inschrijving door de rechters in beroep geheel of gedeeltelijk in het gelijk gesteld. Men moet er wel rekening mee houden dat tussen de eerste inschrijving en het eventueel herstel vele maanden, soms zelfs jaren konden liggen. Ondertussen verbleven de getroffenen op tal van vlakken in een juridisch niemandsland.

3. De grote schoonmaak van politiek en ambtenarij

Tijdens de bezetting zijn in het bestuur van dorpen, steden en provincies grote wijzigingen aangebracht. In 63% van alle Belgische gemeenten (of 1.657 op 2.617) was de burgemeester geschorst of ontslagen. In 1.452 gevallen was een nieuwe burgemeester benoemd of aangeduid.Ga naar voetnoot20 Daarnaast waren honderden schepenen en gemeentesecretarissen afgezet en vervangen. Een soortgelijk maneuver is op het niveau van de provinciale gouvernementen uitgevoerd. Vele nieuwbenoemden waren aanhangers van Duitsgezinde organisaties. In Vlaanderen waren dat hoofdzakelijk vnv'ers, in Wallonië Rexisten.Ga naar voetnoot21 Uiteraard was het politiek personeel van gemeenten en provincies niet in zijn geheel vervangen. Sommige personen waren tijdens de bezetting op hun vooroorlogse post van burgemeester, schepen, gemeenteraads- of provincieraadslid gebleven. Maar op een aantal van hen woog de verdenking van onvaderlands gedrag.

Ook in de ambtenarij had de bezetting diepe sporen nagelaten. Er waren duizenden benoemingen gebeurd, vaak van Nieuwe-Ordegezinden. Van vele ambtenaren die al voor mei 1940 in dienst waren genomen werd vermoed dat zij zich niet als loyale Belgen hadden gedragen.

De Belgische regering in Londense ballingschap had zich voorgenomen om gemeenten, provincies, ministeries en parastatalen grondig te zuiveren van ‘onwaardigen’. Zij had daartoe in de lente van 1944 twee besluitwetten uitgevaardigd. Een eerste, van 5 mei 1944, vernietigde zowat alle bestuurs-

[pagina 32]
[p. 32]

daden die de secretarissen-generaal en hun ondergeschikten na 16 mei 1940 hadden gesteld. Dat trof ook de benoemings- en promotiebeslissingen. Met één pennetrek verdwenen daarmee duizenden leden van het politiek en het ambtelijk personeel uit het staatsapparaat.Ga naar voetnoot22 De besluitwet van 8 mei 1944 regelde de epuratie van de politieke mandatarissen en de ambtenaren wier aanwerving al van voor de oorlog dateerde. De reikwijdte van deze besluitwet was groot: zij had betrekking op de bekleders van alle burgerlijke of militaire openbare ambten, met inbegrip van de magistraten van het openbaar ministerie, de leden der bestendige deputaties, de schepenen, de leden van de commissies van de openbare onderstand, het personeel van alle instellingen die op een of andere manier aan de controle van de staat onderworpen waren en van de provinciale en gemeentelijke instellingen van openbaar nut.

Na de bevrijding stonden de opeenvolgende regeringen in dit dossier voor een drievoudige opdracht: het onderzoek van wie verdacht was van incivisme, de verwijdering van de schuldigen, hun vervanging door betrouwbare elementen. De hele onderneming is van in het begin niet vrij geweest van enige dubbelzinnigheid. Aan de ene kant was er de behoefte om het overheidsbestuur te ontdoen van alle elementen die door de bezetter en/of de Nieuwe Orde waren besmet. Maar aan regeringszijde was er het besef dat een heel grote schoonmaak kon leiden tot een gezagsvacuüm en een ineenstorting van het overheidsapparaat. Vervangers waren niet altijd voorhanden. Soms verbleven de rechtmatige ‘eigenaars’ van een ambt, zoals bijvoorbeeld tijdens de bezetting afgezette burgemeesters, nog in gevangenschap in Duitsland. Soms ontbrak het aan kandidaten met een geschikte opleiding. Het verhaal van de politieke en administratieve epuratie is er bijgevolg een van vele aarzelingen, zeker in de eerste maanden na de bevrijding.

Politieke epuratie in provincies en gemeenten

Met de besluitwet van 5 mei 1944 zijn alle tijdens de bezetting benoemde mandatarissen in één slag opzij gezet. De eigenlijke zuiveringsoperatie was dus gericht tegen de mensen die reeds voor de oorlog een politiek mandaat bekleedden. Op burgemeesters en schepenen was de besluitwet van 8 mei 1944 van toepassing, op leden van gemeenteraden en provincieraden de latere besluitwet van 21 december 1944. In de procedure was, zo het om gemeentelijke politici ging, een rol weggelegd voor het gemeentebestuur, de arrondissementscommissaris, de bestendige deputatie, de gouverneur, de minister van Binnenlandse Zaken en de koning. Het was een lange en trage weg en dat veroorzaakte in de lente van 1945 grote nervositeit bij een gedeel-

[pagina 33]
[p. 33]

te van de publieke opinie. Men begreep niet waarom gecompromitteerde politici op hun post bleven. In een omzendbrief (d.d. 11 mei 1945) maande Van Glabbeke, de liberale minister van Binnenlandse Zaken, de gouverneurs en arrondissementscommissarissen aan om in hun ambtsgebied actief op zoek te gaan naar onvaderlandse mandatarissen en zich daarbij niet te beperken tot leden van de ‘partijpolitieke beweging der verraders’, maar ook het geval van ‘diegenen die in de volksmond van burgerontrouw beschuldigd werden’ te onderzoeken. Veiligheidshalve voorzag de regering zich van een besluitwet (7 mei 1945) die het mogelijk maakte om weerbarstige of luie gemeentebesturen en bestendige deputaties de pas af te snijden en een zaak rechtstreeks onder de bevoegdheid van de gouverneur of de minister van Binnenlandse Zaken te brengen.

Het feitelijk verloop van de politieke epuratie is nog niet in kaart gebracht.Ga naar voetnoot23 Er zijn wel enkele algemene cijfers bekend. Halfweg 1946 meldde de minister van Binnenlandse Zaken aan de Senaat dat hij in totaal 3.087 dossiers ontvangen had. Zij gingen over 343 provincieraadsleden, 1.947 gemeenteraadsleden, 329 schepenen en 468 burgemeesters (waarvan 101 uit de provincie Antwerpen).Ga naar voetnoot24 Zes maanden later zei de minister in antwoord op een schriftelijke vraag van senator Ancot dat 199 provincieraadsleden, 1.364 gemeenteraadsleden en 118 burgemeesters omwille van hun oorlogsgedrag waren afgezet.Ga naar voetnoot25 Er waren nog wel een aantal dossiers niet afgesloten en van sommige mandatarissen was het vrijwillig ontslag vermoedelijk onder dwang van het verzet gebeurd. Het eindresultaat van de politieke epuratie zal dus hoger liggen dan de cijfers gegeven door de minister.

Met de wet van 14 juni 1948, die duizenden collaborateurs toeliet herstel van rechten te bekomen, is ook aan sommige ontslagen mandatarissen de kans gegeven om een herziening van hun dossier te bepleiten.Ga naar voetnoot26 In 1950 had het departement van Binnenlandse Zaken 108 aanvragen tot herziening ontvangen (17 provincieraadsleden, 43 gemeenteraadsleden, 19 schepenen en 29 burgemeesters).Ga naar voetnoot27

De zuivering van de ambtenarij

Het beschrijven van de epuratie in de ambtenarij is een hachelijke onder-

[pagina 34]
[p. 34]

neming. De juridische regeling ervan is een wirwar van besluitwetten, regents- en ministeriële besluiten, omzendbrieven en circulaires. Waar in de wetgeving hiaten waren, is in de departementen een eigen invulling gegeven. Het ontwarren van dit juridisch kluwen was ook al in de onmiddellijke naoorlog een moeilijke opgave. Dat blijkt uit het feit dat kamerleden en senatoren de ministers meer dan 300 schriftelijke vragen over deze materie hebben voorgelegd. Het opsporen van gegevens over aantallen tuchtstraffen wordt bovendien sterk bemoeilijkt doordat de cijfers nooit in één enkel centraal bestand zijn samengebracht.

In principe was de epuratieprocedure van een grote eenvoud. De oorlogsbenoemingen waren grotendeels vernietigd door de besluitwet van 5 mei 1944. Ambtenaren die al voor mei 1940 in dienst waren en op wie enige verdenking van incivisme woog werden op grond van de besluitwet van 8 mei 1944 voor zes maanden geschorst, in afwachting van een onderzoek en een definitieve beslissing. Maar hier hield de eenvoud op. Wat er met de geschorsten ondertussen gebeurde was niet geregeld. Over het al of niet behouden van hun wedde, bijvoorbeeld, bestond niets dan onduidelijkheid. In principe diende hun dossier voor advies naar een zuiveringscommissie te gaan. Het regentsbesluit van 25 september 1944 voorzag in de oprichting van deze commissies in de ministeriële departementen, de parastatale instellingen, de rijksinstituten van het hoger onderwijs en de koninklijke academies. Hun samenstelling bleek in vele gevallen een onoverkomelijke klus te zijn: weinigen voelden zich geroepen, zo zei premier Pierlot op 6 februari 1945 in de Kamer, om het gedrag van hun collega's te onderzoeken.Ga naar voetnoot28 Die startproblemen en de later opgelopen vertraging brachten mee dat de schorsingstermijn eerst van 6 op 12 maanden, dan op 24 maanden werd gebracht. Daarmee werd ook voor velen een toestand van onzekerheid verlengd. Wat het onderzoek zelf betreft: er was nergens op precieze wijze vastgelegd hoe dit diende te gebeuren of over welke garanties, naast het recht op verdediging, de verdachte kon beschikken. Na het onderzoek kwam de commissie tot een advies: blaam, berisping, schorsing met of zonder inhouding van wedde, oneervol ontslag. Het was aan de hiërarchische overheid (de minister, de gouverneur...) om een beslissing te nemen. De besluitwet van 8 mei 1944 voorzag wel dat de centrale overheid kon ingrijpen als een of ander bestuur in gebreke bleef of als de opgelegde sanctie haar te licht of te zwaar leek.

De besluitwet van 19 september 1945, die het verval van rechten regelde, gaf de epuratie in de ambtenarij een nieuwe dimensie. Een ambtenaar die door een militaire rechtbank veroordeeld was of door de krijgsauditeur uit zijn rechten was ontzet verloor automatisch zijn job in staatsdienst, los dus

[pagina 35]
[p. 35]

van enige beslissing van een minister of een andere administratieve overheid. Deze besluitwet werkte ook in omgekeerde zin: wie in een overheidsinstelling was ontslagen, werd daar bovenop van een aantal politieke en burgerlijke rechten, zoals opgesomd in art. 123sexies swb, vervallen verklaard.

Tabel 1.3 De zuivering in de ambtenarijGa naar voetnoot*

departementen tuchtstraffen totaal tuchtstraffen alleen schorsingen tuchtstraffen alleen ontslagen
Verkeerswezen 3.350 567 1.993
Economische zakenGa naar voetnoot** (2.041)Ga naar voetnoot*** 6 2.035
Openbaar onderwijs 1.744 ? 860
Binnenlandse zaken 1.294 347 852
Arbeid en sociale voorzorg (820)Ga naar voetnoot*** 13 807
Financiën (438)Ga naar voetnoot*** 168 270
Defensie 278 51 227
Openbare Werken 227 67 98
Andere (237)Ga naar voetnoot*** 44 196
____________________ __________ _____ _____
Totaal (10.659)Ga naar voetnoot*** 1.263 7.278

 

Exacte cijfers over het aantal tuchtstraffen ontbreken. Het enige bronnenmateriaal ligt in de vele mondelinge of schriftelijke vragen die parlementsleden aan de ministers hebben gesteld. Het probleem is wel dat de aldus bekomen gegevens vaak onvolledig of allesbehalve eensluidend zijn. Gemakshalve hebben wij voor elk departement de hoogste cijfers behouden. Ze zijn te vinden in tabel 1.3. In totaal zouden er meer dan 10.600 tuchtstraffen zijn uitgesproken, waarvan er minstens 1.300 een schorsing en

[pagina 36]
[p. 36]

ongeveer 7.300 een ontslag hebben meegebracht.Ga naar voetnoot29 Elke interpretatie van deze cijfers moet wel met grote omzichtigheid gebeuren. Zij omvatten niet de ambtenaren die tijdens de bezetting in dienst zijn gekomen en wier benoeming definitief vernietigd is. De zuivering van de overheidsdiensten zal, als deze groep mee in rekening wordt gebracht, ongetwijfeld veel grotere proporties aannemen. Het is ons aan de andere kant niet bekend of tabel 1.3 alleen de resultaten van de administratieve epuratie in strikte zin bevat, dan wel of hier ook de ontslagen die met een strafrechtelijke veroordeling waren verbonden zijn opgenomen. Nog een ander interpretatieprobleem: wij kennen wel bij benadering het aantal gestrafte ambtenaren, maar wat vertegenwoordigen zij in het geheel van de ambtenarij van toen?Ga naar voetnoot30 Vele vragen blijven dus onbeantwoord.

De leemten in de procedure hebben de epuratie van ambtenaren open gezet voor partijpolitieke maneuvers. Vooral de linkse regeringen onder premier Van Acker (augustus 1945 - juli 1946) hebben daarvan gebruik gemaakt.Ga naar voetnoot31 Bovendien had ook het gebrek aan coördinatie ongewenste gevolgen: de behandeling van klachten varieerde van departement tot departement, de tuchtsancties vertoonden weinig uniformiteit. Het is niet te verwonderen dat met de komst van een zakelijker kijk op de behandeling van de collaborateurs, eind 1946, gezocht werd naar middelen om ook deze kant van de repressie in redelijker banen te sturen. De wet-Struye (14 juni 1948) was daarvan het belangrijkste resultaat. De automatische koppeling van verlies van rechten aan het uitspreken van een zware tuchtsanctie werd verbroken. Ambtenaren die in het kader van deze correctiewet herstel van rechten kregen konden in principe ook een herziening van de opgelopen administratieve sanctie aanvragen. In principe, omdat de vele restrictieve bepalingen de reikwijdte van de wet aanzienlijk verminderden. Over de financiële implicaties van een eventuele herziening (achterstallig loon, pensioen...) bestond grote onduidelijkheid (volledige terugbetaling van de wedde? Geen terugbetaling?) Onder de homogene cvp-regeringen is, vanaf 1951, gepoogd om de beperkingen weg te werken en de mogelijkheden van herziening uit te breiden.Ga naar voetnoot32

Hoeveel ambtenaren hebben een herstel in functie verkregen? Wie als tuchtsanctie een schorsing had opgelopen is meestal terug in dienst geno-

[pagina 37]
[p. 37]

men. Voor het ontslagen overheidspersoneel lag het anders. Niet iedereen kwam in aanmerking voor een herziening. Velen hebben elders een loopbaan aangevat en wachtten niet op de uitslag van een langdurige epuratieen herzieningsprocedure. Verschillende parlementsleden hebben via vragen aan de verantwoordelijke ministers geprobeerd gegevens te verkrijgen over het aantal ambtenaren dat in functie is hersteld.Ga naar voetnoot33 Maar uit de antwoorden is geen algemeen beeld te distilleren.

4. Het bewijs van burgertrouw

In de repressie is men aanvankelijk vertrokken van de gedachte dat er in het bevrijde land geen plaats meer was voor de collaborateurs. Zware gevangenisstraffen stonden borg voor een fysieke verwijdering van lange duur. De besluitwet van 19 september 1945, die het verval van rechten regelde, was er op gericht de incivieken ook na hun vrijlating blijvend uit het openbaar leven te verbannen.

Er is tevens gezocht naar middelen om de onvaderlandse Belgen ook buiten het publiek domein aan banden te leggen. Hoge boetes sneden velen in financieel opzicht de adem af. In tal van wetten die de uitkering door de Belgische staat van vergoedingen voor allerlei vormen van oorlogsleed organiseerden was de uitsluiting van incivieken expliciet voorzien. Dat was het geval voor de wetten van 11 januari 1947 en 1 oktober 1947 die de kwestie van de oorlogsschade regelden. Collaborateurs wier huis door bombardementen was vernield, konden zodoende op geen enkele tegemoetkoming rekenen. Burgertrouw was ook een voorwaarde om te genieten van de pensioenen die aan oorlogsslachtoffers of hun nabestaanden werden uitgekeerd.Ga naar voetnoot34 Incivieken vielen buiten de toepassing van de wet van 31 maart 1948 die ter bescherming van huurders was uitgevaardigd. En een regentsbesluit van 29 mei 1948 voorzag dat gebrek aan burgertrouw het recht op een premie of een goedkope lening voor de bouw of de aankoop van een huis verloren deed gaan. Voor de uitvoering van al deze maatregelen werd een handig instrument ontworpen: het bewijs van burgerdeugd. Wie dit document niet kon voorleggen zag zijn uitsluiting bevestigd.

Het certificaat van burgertrouw moest ook dienen om de niet-loyale Belgen te weren uit bepaalde sectoren van het maatschappelijk leven. Inschrijving aan een rijksuniversiteit kon niet zonder een certificaat van civisme.Ga naar voetnoot35

[pagina 38]
[p. 38]

Deelneming aan examens of leergangen ingericht door de staat of de lokale besturen was evenmin mogelijk.Ga naar voetnoot36 Vanaf september 1945 weigerden de rijksinstellingen voor niet-universitair hoger onderwijs de studenten die ‘in hun burgerplicht tekort gekomen waren’.Ga naar voetnoot37 Ook de studies van zieken-oppasser waren voorbehouden aan mensen die een getuigschrift van burgerdeugd konden voorleggen.Ga naar voetnoot38 Zelfs voor een inschrijving in het handelsregister was het bewuste document vereist.Ga naar voetnoot39 Vanaf maart 1945 was het attest tevens nodig voor ‘het deelnemen aan toewijzingen of het afsluiten van alle andere contracten of verkopingen, uitgaande van openbare diensten’.Ga naar voetnoot40 Een omzendbrief van 13 september 1945 voorzag de intrekking van een verkeersvergunning en het verbod om een wagen te besturen voor wie zich als onwaardige burger had gedragen.Ga naar voetnoot41

Het bewijs van burgerdeugd is als systeem op tweeërlei wijze ontspoord: het gebruik van deze formule heeft epidemische vormen aangenomen en de aflevering van dit document was lange tijd aan geen enkele regeling onderworpen waardoor de deur wagenwijd openstond voor allerlei misbruiken.

Wat begonnen was als een initiatief van enkele ministers heeft zich als een lopend vuur door het staatsapparaat verspreid: de ene overheidsdienst na de andere ging het getuigschrift van burgertrouw gebruiken als een middel om incivieken uit te sluiten.Ga naar voetnoot42 Uit het antwoord van de minister van Binnenlandse Zaken op een parlementaire vraag weten wij dat op datum van 1 augustus 1948 alleen al in de gemeenten van meer dan 20.000 inwoners 1.309.875 getuigschriften waren uitgereikt.Ga naar voetnoot43 Deze ontwikkeling inspireerde een ex-minister van Justitie tot volgende boutade: ‘Du train où vont les choses, on peut entrevoir le jour où il faudra produire un certificat de civisme à l'appui de la demande tendant à l'obtention d'un certificat de civisme.’ En hij voegde er aan toe: ‘...de même que sous l'occupation il fallait établir qu'on n'était pas juif, il faut à trente-six occasions prouver actuellement qu'on n'est pas incivique.’Ga naar voetnoot44 Deze wildgroei veroorzaakte aanzienlijke moeilijkheden toen, vanaf 1947, aan een afschaffing van het procédé

[pagina 39]
[p. 39]

werd gedacht. Niemand wist nog precies welke instanties voor welke aangelegenheden het bewijs van burgertrouw hadden ingevoerd.

Aanvankelijk ontbrak elke juridische regeling. Het uitschrijven van het attest was in principe de bevoegdheid van de burgemeester. In sommige gemeenten nam de politiecommissaris die taak over. Richtlijnen over de aan te wenden criteria waren er niet. Pas één jaar na de bevrijding, op 18 september 1945, verstuurde de minister van Binnenlandse Zaken een circulaire waarin een opsomming was opgenomen van de gevallen waarin het document niet afgeleverd mocht worden.Ga naar voetnoot45 Het verbaast niet dat de collaborateurs die door de militaire rechtbanken waren veroordeeld op de lijst voorkwamen. Ook aan de leden van Duitsgezinde bewegingen moest een bewijs van burgerdeugd geweigerd worden. Dat lag eveneens in de lijn van de verwachtingen. Al deze mensen zouden immers in de besluitwet van 19 september 1945 op de burgerlijke epuratie als ‘onwaardige Belgen’ beschreven worden. Eenzelfde overweging is te maken voor de vermelding van de vervallen verklaarde en uit hun ambt ontzette mandatarissen en ambtenaren. Merkwaardiger was de opname van de volgende categorieën: ‘ieder persoon, die naar de krijgsgerechten verwezen is in afwachting dat over de tenlasteleggingen uitspraak gedaan wordt’ of ‘die ter beschikking van de Minister van justitie is geïnterneerd’. Het ging in deze gevallen om mannen en vrouwen van wie nog niet bewezen was dat zij schuldig waren. Dat is strijdig met de meest elementaire principes van het strafrecht.Ga naar voetnoot46 De lijst vermeldde ook: ‘diegenen, die vrijwillig of gedwongen naar Duitschland zijn gaan arbeiden en aldaar een pro-Duitsche houding onvereenigbaar met het vaderlandsche waardigheidsbesef, hebben aangenomen’ en ‘ieder persoon, die door zijn houding gedurende de vijandelijke bezetting klaarblijkelijk zijn vaderlandslievende medeburgers aanstoot heeft gegeven’. Met zo'n rijkelijk-vage omschrijvingen was willekeur niet te vermijden. In sommige gevallen nam de weigering een bewijs van burgertrouw toe te kennen daarmee de vorm aan van een schervengericht.Ga naar voetnoot47

Een ander probleem was dat wie van zijn burgemeester geen certificaat kreeg tegen deze beslissing niet in beroep kon gaan. Zo kon onrecht lang in leven blijven. Pas twee jaar na de bevrijding werd wel in een vorm van verzet voorzien.Ga naar voetnoot48 Daartoe werden provinciale beroepscommissies opgericht, waarin één lid van de weerstand (aangeduid door de minister van Binnenlandse Zaken) en twee arrondissementscommissarissen zetelden. Op 1 ja-

[pagina 40]
[p. 40]

nuari 1947, een half jaar na de inrichting van de provinciale commissies, hadden slechts 1.069 personen een bezwaarschrift ingestuurd (beroep was alleen mogelijk als het attest geweigerd was op een van de vage gronden waarvan hierboven sprake was). Over 727 dossiers was al een uitspraak gevallen. In 315 gevallen (of 43%) was de negatieve beslissing van de burgemeester vernietigd.Ga naar voetnoot49

Halfweg 1947 is met de ontmanteling van het systeem begonnen. Met een circulaire van 19 juli 1947 van de minister van Binnenlandse Zaken, de socialist Vermeylen, werd het bewijs van burgertrouw samengevoegd met het getuigschrift van goed gedrag en zeden, waardoor er iets meer rechtszekerheid ontstond. De minister wees de provinciegouverneurs in deze omzendbrief op de nadelige gevolgen van het bewijs van burgertrouw. Hij schreef: ‘...il semble avoir le très grave défaut d'empêcher le reclassement social des inciviques du degré mineur en les privant pratiquement de moyens d'existence. Cette situation est non seulement injuste, mais encore hautement préjudiciable à la collectivité. L'Etat n'a pas intérêt à créer une classe de parias qui se transformeraient facilement en ennemis intérieurs.’Ga naar voetnoot50 Op 10 augustus 1951 heeft een omzendbrief het certificaat van burgerdeugd officieel afgeschaft, al bleef het procédé hier en daar op officieuze wijze verder bestaan.

Rond het bewijs van burgerdeugd is het, politiek gezien, nooit stil geweest. In het parlement kwam er geregeld kritiek, in het begin vooral uit christen-democratische hoek. Maar ook op het departement van Binnenlandse Zaken zorgde het procédé voor grote onrust. Dat valt af te leiden uit de woorden waarmee minister Van Glabbeke op 18 september 1945 zijn circulaire over het attest aanving: ‘Dagelijks komen op het Departement klachten binnen van personen aan wie het getuigschrift van burgerdeugd geweigerd werd, en vragen om raad en advies van de gemeentebesturen omtrent de afgifte van zulke bewijzen.’ Twee jaar later schrijft zijn opvolger, Vermeylen: ‘Het getuigschrift van burgertrouw is een uitvloeisel van het volksgemoed. (...) Thans biedt het (...) niet meer hetzelfde nut als tijdens een meer beroerde periode van repressie en uitzuivering. Bovendien kan niet worden geloochend dat het buitenmatig gebruik van dat stuk heeft geleid tot allerhande moeilijkheden, te wijten hetzij aan de willekeur die in sommige gevallen bij de afgifte er van heeft kunnen voorzitten, hetzij aan het ergerlijk, wederrechtelijk of belachelijk karakter waartoe

[pagina 41]
[p. 41]

een herhaalde vordering van bewust bewijs aanleiding kan geven.’Ga naar voetnoot51

Het is de afwezigheid van een centraal-gestuurde controle die deze kant van de repressie deed ontsporen. In de 2.617 Belgische gemeenten kon elke burgemeester of politiecommissaris zijn eigen weg gaan. Zo lag de weg vrij voor een oneigenlijk gebruik van het attest van burgertrouw: als middel voor het uitvechten van een vete, als gunst in het lokale dienstbetoon of als middel om de familieleden van collaborateurs te treffen. Dat is de indruk die wij opdeden bij het bekijken van een honderdtal dossiers die door de provinciale beroepscommissie van Oost-Vlaanderen zijn behandeld.Ga naar voetnoot52 Deze archiefdocumenten tonen ook hoe de weigering van een attest vaak de eerste stap was van een Kafkaiaanse mars doorheen de instellingen.

voetnoot1
Tenzij anders aangeduid zijn alle cijfers die in deze paragraaf ter sprake komen ontleend ann J. Gilissen (1951).
voetnoot2
W. Ganshof van der Meersch, 1946, p. 172.

voetnoot3
In de periode 1941-1945 zijn in de civiele parketten 2.918.120 dossiers samengesteld. In de militaire parketten zijn in 1944-1945 138.004 klachten behandeld die niets met incivisme te maken hadden. Er zijn de 405.067 dossiers die betrekking hadden op daden van collaboratie tijdens de bezetting. Bijgevolg zijn voor de periode 1941-1945 in totaal 3.461.191 aanklachten geregistreerd. De 405.067 dossiers inzake collaboratie maken daarvan 12% uit.
voetnoot4
Gilissen maakt ook een vergelijking met de gang van zaken in de burgerlijke strafrechtbanken. In het jaar 1947 zijn daar 454.277 aanklachten als volgt verwerkt: 71% zonder gevolg, 3% buiten vervolging en 26% naar de rechtbank.
voetnoot5
De cijfers over de werking van de Centrale Dienst voor Documentatie zijn ontleend aan de zes rapporten die auditeur-generaal W. Ganshof tussen maart 1945 en halfweg 1947 aan de minister van Justitie heeft bezorgd.

voetnoot6
J. Gilissen, 1951, pp. 571-572.
voetnoot7
In totaal is 85 miljoen frank aan geldboeten geïnd (Verslag Vlaamse Raad, doc. 290.1, 1984, p. 128).
voetnoot8
Soms werd de verbeurdverklaring van de vergelding (art. 123ter swb) uitgesproken. Zij vond vooral toepassing in gevallen van economische collaboratie. Aan beide vormen van verbeurdverklaring zaten veel juridische problemen vast. Zij worden hier verder niet besproken.
voetnoot9
Verslag Vlaamse Raad, doc. 290.1, 1984, p. 106.
voetnoot10
Zie hiervoor de paragraaf over de burgerlijke zuivering.
voetnoot11
De Staat heeft een schadevergoeding bekomen ten laste van 5.350 personen (verbeurdverklaringen inbegrepen). Tussen 1945 en 1982 is iets meer dan 1 miljard frank geïnd (Verslag Vlaamse Raad, doc. 290.1, 1984, p. 127).
voetnoot12
Verslag Vlaamse Raad, doc. 290.1, 1984, p. 133.

voetnoot13
In hoofdstuk 4 van deel 2 is een uitvoerig verhaal over het ontstaan, de politieke dimensies en de gevolgen van deze besluitwet opgenomen.
voetnoot14
Gemakshalve behandelen wij de termen ‘ontzetting’, ‘vervallenverklaring’, en ‘verlies van rechten’ als synoniemen. Strikt-juridisch genomen is dit echter niet helemaal correct.
voetnoot15
Nr. 1497, 21 november 1945.
voetnoot16
Idem.
voetnoot17
Ook deze wet is in deel 2 omstandig besproken.
voetnoot18
J. Gilissen, 1951, p. 597. In dit cijfer zijn niet opgenomen: de 53.000 Belgen die via een veroordeling door een militaire rechtbank van hun rechten waren beroofd, het politiek personeel en de ambtenaren waarvan het ontslag het verval van rechten meebracht en de leden van bepaalde beroepsgroepen (zoals artsen en advocaten) waarvan de schrapping uit de professionele gemeenschap ook tot een verlies van rechten leidde.
voetnoot19
De repressie en epuratie in de Oostkantons vertonen, omdat deze gewesten tijdens de bezetting in Duitsland werden ingelijfd, een heel specifiek karakter. Daarom vallen zij buiten het kader van deze studie.

voetnoot20
De cijfers zijn van M. van Audenhove, 1984, p. 35.
voetnoot21
Anno 1943 telde Vlaanderen 478 burgemeesters en 712 schepenen van vnv-strekking (W. Meyers, 1990, p. 93).
voetnoot22
Sommigen (wie niets ten laste was te leggen) zijn na enige tijd opnieuw in dienst genomen.

voetnoot23
Onder leiding van H. Balthazar en B. de Wever zijn aan de Rijksuniversiteit van Gent een zestal verhandelingen gemaakt waarin de zuivering van gemeentebesturen en -raden bestudeerd is. Er zijn nu gegevens voorhanden over de arrondissementen Antwerpen, Gent, Mechelen, Brugge, Tielt en Dendermonde. Hoewel zij van ongelijke kwaliteit zijn, bieden deze studies toch een interessante uitvalsbasis voor verder onderzoek.
voetnoot24
Parlementaire Documenten, Senaat, nr. 68, 4 juli 1946, p. 21.
voetnoot25
Bulletin van Vragen en Antwoorden, Senaat, 17 december 1946, p. 59. Afzetting bracht ook verval van rechten, zoals opgesomd in art. 123sexies swb, met zich mee.
voetnoot26
Een uitvoerige bespreking van deze wet is in hoofdstuk 5 van deel 2 opgenomen.
voetnoot27
Parlementaire Documenten, Kamer, nr. 302, 8 maart 1950, p. 13.

voetnoot28
Parlementaire Handelingen, Kamer, 6 februari 1945, p. 135.

voetnoot*
Opgemaakt op basis van de ministeriële antwoorden op schriftelijke vragen van Ancot (Senaat, 11 december 1946), Demuyter en Diriken (Kamer, 21 februari 1951), De Sweemer (Kamer, 20 januari 1949) en Kiebooms (Kamer, 26 maart 1947).
voetnoot**
Met inbegrip van de diensten voor ravitaillering en de Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie.
voetnoot***
Hier zijn geen exacte gegevens bekend. Het cijfer tussen haakjes is de som van de schorsingen en ontslagen. Het werkelijk aantal tuchtstraffen zal ongetwijfeld hoger liggen.
voetnoot***
Hier zijn geen exacte gegevens bekend. Het cijfer tussen haakjes is de som van de schorsingen en ontslagen. Het werkelijk aantal tuchtstraffen zal ongetwijfeld hoger liggen.
voetnoot***
Hier zijn geen exacte gegevens bekend. Het cijfer tussen haakjes is de som van de schorsingen en ontslagen. Het werkelijk aantal tuchtstraffen zal ongetwijfeld hoger liggen.
voetnoot***
Hier zijn geen exacte gegevens bekend. Het cijfer tussen haakjes is de som van de schorsingen en ontslagen. Het werkelijk aantal tuchtstraffen zal ongetwijfeld hoger liggen.
voetnoot***
Hier zijn geen exacte gegevens bekend. Het cijfer tussen haakjes is de som van de schorsingen en ontslagen. Het werkelijk aantal tuchtstraffen zal ongetwijfeld hoger liggen.
voetnoot29
Er zijn geen gegevens over het aantal ambtenaren aan wie niets ten laste is gelegd. Zo is het ook niet mogelijk om de reële betekenis van de 10.600 tuchtstraffen precies vast te leggen.
voetnoot30
Zo kan het verbazen dat in het kader van de administratieve epuratie 1.202 werknemers van de nmbs een tuchtstraf hebben opgelopen. Dat lijkt veel. Maar tussen 1940 en 1944 schommelde het personeelsbestand van de nmbs tussen de 72.600 en de 94.400 eenheden (bron: C. Lokker, 1985, p. 13). Dat betekent dat de repressie hier ten hoogste 1.5% van het personeel getroffen heeft.
voetnoot31
Meer hierover in hoofdstuk 4 van deel 2.
voetnoot32
Het gaat om twee koninklijke besluiten (6 maart 1951 en 9 april 1951) en twee wetten (allebei van 24 december 1953). Deze episode wordt besproken in hoofdstuk 5 van deel 2.
voetnoot33
Er zijn vragen van Demuyter en Diriken (21 februari 1951), De Paepe (27 mei en 3 juni 1952, 14 juni 1955), Destenay (22 oktober 1953), Rey (24 november 1953) en Bertrand (9 februari 1956) in de Kamer en van De Stobbeleir (6 maart 1951) in de Senaat.

voetnoot34
Zie de besluitwet van 19 september 1945 en de wet van 26 augustus 1947.
voetnoot35
Regentsbesluit van 7 maart 1945.
voetnoot36
Omzendbrief van 18 april 1945 van het ministerie van Openbaar Onderwijs.
voetnoot37
Regentsbesluit van 18 september 1945.
voetnoot38
Regentsbesluit van 11 januari 1946 en van 1 oktober 1946.
voetnoot39
Ministerieel besluit (nr. 18582/9446) van 22 september 1945.
voetnoot40
Omzendbrief (nr. cz/13037-27 maart 1945) van de eerste minister. De besluitwet van 3 februari 1947 zal deze regeling een formeel karakter geven voor wat de erkenning van aannemers betreft.
voetnoot41
Omzendbrier (nr. G/585/G2/40) van het ministerie van Verkeerswezen.
voetnoot42
Na enige tijd is de koorts ook overgeslagen naar de privé-sector, maar over deze kant van de zaak is nauwelijks iets geweten.
voetnoot43
Bulletin van Vragen en Antwoorden, Senaat, 5 november 1946, p. 790. Vraag gesteld door cvp-senator Ronse. De minister van Binnenlandse Zaken, A. Buisseret, wist niet te zeggen hoe vaak het certificaat geweigerd was.
voetnoot44
du Bus de Warnaffe (Parl. Hand., Kamer, 14 november 1946, p. 2).
voetnoot45
Omzendbrief (nr. 2753) van 19 september 1945.
voetnoot46
Het bewijs van burgertrouw is precies daarom fel aangevochten (zie C. Leclercq, 1948, p. 33.).
voetnoot47
Volgens van Dale: ‘gericht dat ieder jaar, wanneer het volk het nodig oordeelde, te Athene gehouden werd, waarbij iedere burger een scherf ontving waarop hij de naam moest schrijven van een persoon, die hij voor de veiligheid van de staat gevaarlijk achtte en dus verwijderd wenste te zien’.
voetnoot48
Omzendbrief (dd. 18 juni 1946) van de minister van Binnenlandse Zaken.
voetnoot49
Antwoord van de minister van Binnenlandse Zaken, P. Vermeylen op een schriftelijke vraag van kamerlid Frère (Bulletin van Vragen en Antwoorden, Kamer, 25 maart 1947, p. 576). De bereidheid om de verzoeker gelijk te geven varieerde van commissie tot commissie. Het aandeel van de positieve uitspraken ging van 0% in de provincie Antwerpen over 32% (in Namen) en 37% (in West-Vlaanderen) naar meer dan 60% (in Limburg, Luik, Henegouwen en Luxemburg).
voetnoot50
Geciteerd door W. Hanssens, 1948-1949, p. 377.
voetnoot51
Circulaire van 19 juli 1947.
voetnoot52
Deze dossiers bevinden zich in het Rijksarchief te Beveren-Waas (Provinciaal Archief, tweede directie, afdeling 21, nrs. 9582-9583 en 9601).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 1942

  • 1943

  • 1944

  • 1945

  • 1946

  • 1947

  • 1948

  • 1949

  • 1950

  • 1951

  • 1952