Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met een kwartje de wereld rond (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met een kwartje de wereld rond
Afbeelding van Met een kwartje de wereld rondToon afbeelding van titelpagina van Met een kwartje de wereld rond

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.21 MB)

Scans (26.46 MB)

ebook (6.05 MB)

XML (0.70 MB)

tekstbestand






Illustrator

Lucien Métivet

Vertaler

Louise Victorine Nagel



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

reisverhalen
vertaling: Frans / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met een kwartje de wereld rond

(1919)–Henri Chabrillat, Paul d' Ivoi–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

V.
In de Caribische zee.

De ‘Lorraine’ was nu niet ver meer van de Antillen. Zij had een kalmen overtocht. Maar dicht bij de Caribische Zee was zij getuige van een grootsch natuurverschijnsel, dat niet zoo heel dikwijls voorkomt, nl. van eene hoos, waarbij het water hoog opgeheven werd en scheen te raken aan een dikke zwarte wolk, die den horizon verdonkerde. Dienzelfden avond genoten onze reizigers het prachtige schouwspel van het lichten der zee. Lavarède en Sir Murlyton spraken over de vermoedelijke oorzaak van dit verschijnsel. De Engelschman hield vast aan de verklaring, dat die schittering wordt teweeggebracht door myriaden van onzichtbaar kleine microscopische diertjes; Lavarède was de nieuwere meening toegedaan, dat het lichten der zee eene werking is der electriciteit. Miss Aurett verdiepte zich niet in hunne geleerde beschouwingen, maar bewonderde met hart en ziel het heerlijk lichteffekt.

Twee andere, ons bekende reizigers werden niet door het natuurtooneel geboeid. Bouvreuil en Don José hadden in dien nacht hunne aandacht bij heel andere dingen. Bouvreuil peinsde onophoudelijk over zijne wraak op Lavarède en over den hartewensch van zijne dochter Penelope, aan wie hij zoo gaarne alles gaf, wat zij verlangde. En Don José was belust op den rijkdom van Lavarède's Engelsche reisgenooten; in zijne ijdelheid dacht hij aan niets meer of minder dan aan een huwelijk met Miss Aurett.

‘Het zou erg jammer zijn,’ zeide hij tot Bouvreuil, ‘als uw vijand Lavarède niet alleen met de erfenis, maar ook met het geld van Sir Murlyton ging strijken. Miss Aurett krijgt later zeker een groot fortuin, haar vader is, naar het schijnt, heel rijk.’

En meer behoefde hij niet te zeggen, om Bouvreuil te doen begrijpen, dat zij beiden er belang bij hadden, Lavarède's stoute onderneming te doen mislukken. Zij waren van nu af bondgenooten, die elkaar steunden.

Don José zocht de vriendschap van Sir Murlyton te winnen. Die kon hem te pas komen, want zijne toekomst, hoe voornaam zijne betrekking voor het oogenblik ook zijn mocht, was toch heel onzeker. In de Spaansch-Amerikaansche republieken verandert het bestuur te dikwijls en met de bezoldiging van de ambtenaren gaat ook niet altijd alles, zooals het behoort. Daarbij had Don José eene geheime vrees, dat de halfjaarlijksche omwenteling wel eens eene driemaandelijksche kon worden. Hij drong zich dus met voordacht bij Sir Murlyton in. Ook Bouvreuil werd vriendelijker, zoo zelfs, dat Lavarède meende, dat zijn brandende wraaklust wat bekoeld was. Maar daarin vergiste zich onze jonge vriend. Bouvreuil was van plan hem eene leelijke poets te spelen.

‘Hier aan boord,’ zei hij tot Don José, ‘wordt die schelm onder den naam van Bouvreuil hoog geëerd. En ik word beschouwd als een halve gek. Maar wacht maar, ik zal hem er in laten loopen. Ik heb al mijne papieren en in de eerste de beste stad, waar een Fransch consul is, laat ik, Bouvreuil, het bevel opmaken tot terugzending naar Frankrijk van dien armen sukkel van een Lavarède, die aan boord van de “Lorraine” zooveel onrust heeft veroorzaakt. De rollen worden dan omgekeerd en hij zal zelf ondervinden, wat hij op de Azoren mij had willen aandoen. Zijne reis om de wereld zal niet van langen duur zijn.’

Dit eenvoudige, maar goed overlegde plan van Bouvreuil had veel kans van slagen. Misschien zou Lavarède er werkelijk ingeloopen zijn, als hij een onnoozele hals geweest was. Maar dat was hij niet en hij begreep uit zich zelf, dat het luie gemakkelijke leventje nu weldra voor hem uit was. Toen Miss Aurett hem vroeg, hoe hij zich verder uit de moeielijkheid dacht te redden, antwoordde hij heel oprecht:

‘U begrijpt wel, dat ik mij niet langer uitgeef voor iemand, die ik niet ben. Dat zou mij in Co-

[pagina 15]
[p. 15]

lon, waar een Fransch consul is, grooten last berokkenen.’

‘Wat denkt u dan te doen?’

‘Dat weet ik nog niet, maar ik ben vast besloten van het schip af te gaan, eer het zoo ver is.’

Toen de ‘Lorraine’ Guadeloupe aandeed, was er aan Lavarède niet de minste onrust te bespeuren. Hij vertelde eenige bijzonderheden van de koraalriffen, herinnerde zich eene anekdote, die hij eens op Marie Galante gehoord had, sprak over de Hollanders op St. Martin, wees op de rij van bergen, die de Franschen les Grands-Mornes noemen en ontdekte aan de rookwolk, die er uit opsteeg, eene zwavelmijn; kortom van ieder eiland wist hij iets mee te deelen en aan niets was te merken, dat hij zich in gedachten met iets anders bezig hield. Hij ging niet eens aan land.

Maar op Martinique, waar de boot een heelen dag oponthoud had, ging hij evenals de meeste passagiers in Fort-de-France van boord.

‘Moet ik afscheid van u nemen?’ vroeg Miss Aurett.

‘Afscheid? hoe zoo? ik moet uw Papa toch in de gelegenheid stellen om te doen, wat het testament hem oplegt.’

‘Schrikken de moeielijkheden u niet af?’

‘Volstrekt niet, 't is, of ik door de moeielijkheden nog meer lust krijg om de reis voort te zetten. Hier op Martinique ben ik op bekend terrein, ik heb er vroeger een tijd lang gewoond; misschien kan ik er een middel vinden om verder te kunnen reizen zonder de bepalingen van het testament te schenden.’

‘Dat is heel gemakkelijk gezegd, maar niet zoo gemakkelijk te doen.’

Maar Lavarède was een luchthart, hij maakte zich nooit onnoodig bezorgd. Op zijn gemak slenterde hij langs een hem bekenden wandelweg en overlegde intusschen bij zich zelven, wat het beste zou zijn.

‘Als ik verder met de “Lorraine” meega, dan moeten we eerst nog allerlei plaatsen in Venezuela en Columbia aandoen, eer we aan de landengte komen. Uit een van die plaatsen de reis verder te land te doen zou niet praktisch zijn, want er zijn geen goede wegen en het zou dus vreeselijk veel tijd kosten. En hoe zou ik aan den kost komen onderwijl? Als ik eens van hier naar St. Pierre ging, daar zou ik wel een vaartuig vinden met bestemming naar Noord-Amerika, op St. Thomas is er gelegenheid om over te steken naar Mexico, dan zou ik een heel eind verder zijn. Maar de reiskosten, hoe kom ik daaraan? 't Is toch drommels lastig zoo zonder geld! En ik heb niet lang tijd om een plan te maken, want tegen den avond vertrekt de “Lorraine” en voor....’

‘Lavarède, ben jij dat?’ hoorde hij iemand zeggen.

Aan de andere zijde van het standbeeld van Keizerin Joséphine, waar hij juist langs ging, zag hij plotseling een kennis uit Parijs op hem af komen.

‘Lavarède, hoe kom je hier?’

‘Met evenveel recht kon ik dezelfde vraag doen,’ zei Lavarède.

‘Natuurlijk,’ was het antwoord, ‘ik ben hier attaché van den gouverneur.’

‘Dus ben je een creool geworden.’

‘Neen, eenvoudig een emigrant, want ik ben niet in de kolonie geboren. En vertel me nu eens, hoe jij hier komt?’

‘Met de “Lorraine”, ik wandel een uurtje, terwijl de boot hier stil ligt.’

‘Ga dan met mij mee, dan kunt ge wat gebruiken. Wat mag ik je aanbieden? We drinken hier cocosmelk met absint er door.’

De beide vrienden zaten spoedig gezellig te praten. Armand vroeg naar een paar jongelui. die hij vroeger op de Antillen gekend had.

‘Weet ge iets van Georget?’

‘Die is dood, tengevolge van den beet van een gele lansslang.’

‘En Dramane?’

‘Aangetast door de gele koorts.’

‘Subit, dien wij vroeger in Parijs gekend hebben, is die ook niet hierheen gegaan?’

‘Jawel, maar op het oogenblik woont hij buiten, hij moet het water drinken van de Absalon bron.’

‘Hoe is het toch met Jordan gegaan?’

‘Het laatste nieuws, dat ik van hem weet, is, dat hij naar Caracas is verhuisd, nadat hij alles wat hij nog bezat, te gelde had gemaakt. Hier vlak bij woont een ambtenaar, die hem kent. Laten we daar even heengaan. Je krijgt dan tevens een pedant type te zien.’

‘Ik hoor, dat u Jordan kent,’ zei Lavarède heel beleefd, ‘ik zou gaarne weten, hoe hij het maakt, vroeger heb ik hem hier op Martinique ontmoet.’

‘Op Madinine meent u.’

‘Is dat de naam, dien de Creolen aan het eiland geven?’

‘Pardon, mijnheer, dat is de ware naam, de oorspronkelijke. Zoo noemen de inlanders hun eiland.’

‘O, dank u voor de inlichting, maar u moet denken ik spreek geen Caraïbisch.’

‘Caribisch bedoelt u zeker, Caraïbisch hebben de Franschen er van gemaakt, maar het is Caribisch, de Engelschen zeggen het goed.’

Lavarède wilde met die levende bron van lokale kennis niet redetwisten. Hij bracht het gesprek weer op Jordan.

‘Mijnheer Jordan heeft zich te Caracas gevestigd, hij houdt er den Franschen bazaar.’

‘Waar alles een franc kost?’ vroeg Lavarède een beetje ondeugend.

De stijve commies bleef even deftig. ‘Ik merk, dat u uit Parijs komt,’ zei hij, ‘de bazaar, waarvan ik spreek, is in Venezuela hetzelfde als de “Louvre” of de “Bon Marché” in Parijs, nog vermeerderd met wat men in de Halles vindt. Men verkoopt er van alles....’

‘Ook piano's?’

‘O ja, en als u er aardappelen woudt koopen, zoudt u ze er ook kunnen krijgen. De suiker laten ze van hier komen.’

‘Suiker en koffie?’

‘Koffie levert het eiland helaas niet genoeg op en katoen wordt er ook te weinig verbouwd, maar voor suikerriet en tafia (rum) kunnen wij concurreeren met iedereen.’

[pagina 16]
[p. 16]

‘Dat doet mij pleizier voor Martin.... pardon voor Madinine wilde ik zeggen. Onze vriend Jordan schijnt dus goed af te zijn?’

‘Zeker is hij goed af! Zijn kapitaal is tienmaal zoo groot geworden. Alle twee jaren gaat hij naar Frankrijk om zijne bestellingen te doen en om geen bloedarmoede te krijgen, zooals de meeste Europeanen, die hier lang blijven. Zijne zaak gaat zoo goed, dat hij te Bolivar, te Sabanilla, te Bogota en hier en daar in Columbia succursales heeft. Maar het eigenlijke groote handelshuis, de moeder-zaak, zooals hij zegt, is te Caracas.’

‘Spreekt u hem wel eens?’

‘O ja, maar nooit in den wintertijd, dat is te zeggen van Juli tot October. In het kalme jaargetijde, als er geen storm te wachten is, komt hij hier soms zijne Fransche vrienden opzoeken.’

Na nog eenige beleefdheden gewisseld te hebben, namen Lavarède en zijn vriend, de secretaris, afscheid van den Creool. Het was laat geworden, de beide vrienden wandelden dus dadelijk van daar naar de boot.

Op de ‘Lorraine’ was een verbazende drukte, alles lag er overhoop. Er was een springvloed geweest.

Zulk een hooge vloed is in die streken een gewoon verschijnsel, maar daarom nog niet verklaard. Bij kalme zee verheffen zich plotseling groote lange golven, die hoe dichter zij bij de kust komen, altijd woester en onstuimiger worden.

Gelukkig heeft Fort-deFrance een veilige haven, zoodat de ‘Lorraine’ geen andere schade had gekregen dan dat alle losse voorwerpen door elkaar gerold waren.

‘Een cycloon zou erger geweest zijn,’ zei de stuurman, ‘schepen noch huizen zijn daartegen bestand.’

‘Is een cycloon zoo verschrikkelijk?’ vroeg Miss Aurett aan haar vader.

‘Vreeselijk zijn die wervelwinden,’ zei Sir Murlyton, ‘zij komen veel voor in de Caribische zee.’

Een der officieren herinnerde zich den storm, waarvan Martinique in 1883 te lijden had en waarbij de stad Saint Pierre half verwoest werd en twintig schepen in de haven vergingen. Iedereen werd stil onder dat verhaal. Natuurlijk: de herinnering aan zulke rampen is niet om te lachen.

Eenige oogenblikken later stond Lavarède peinzend aan dek. De kust was niet ver af.

‘Is de eerste aanlegplaats niet La Guaira, de haven van Caracas?’ vroeg hij den stuurman.

‘Ja, eerst La Guaira, dan Porto-Cabello, ook nog in Venezuela, en dan Savanilla in Columbia, maar op de heenreis doen wij die plaatsen alleen aan voor de brieven. Op de thuisreis blijven wij er langer, wij nemen er dan lading in voor Europa.’

De ‘Lorraine’ zette haar reis voort, Lavarède was naar zijne hut gegaan. Hij verscheen niet aan tafel. Hij was niet heel wel, zei een der officieren.

Den volgenden morgen liet Sir Murlyton naar hem vragen. Bouvreuil en Don José doorzochten het geheele schip, maar vonden hem nergens. Lavarède was verdwenen. Iedereen maakte zich ongerust over hem, behalve Miss Aurett, die hare Engelsche kalmte ook nu bewaarde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken