Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met een kwartje de wereld rond (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met een kwartje de wereld rond
Afbeelding van Met een kwartje de wereld rondToon afbeelding van titelpagina van Met een kwartje de wereld rond

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.21 MB)

Scans (26.46 MB)

ebook (6.05 MB)

XML (0.70 MB)

tekstbestand






Illustrator

Lucien Métivet

Vertaler

Louise Victorine Nagel



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

reisverhalen
vertaling: Frans / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met een kwartje de wereld rond

(1919)–Henri Chabrillat, Paul d' Ivoi–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

IV.
De doop onder de Linie.

Al had Lavarède de levensgeschiedenis van Don José geweten, dan zou hij toch niet gerust geweest zijn. Avonturiers, die nergens thuis hooren, nemen het zoo nauw niet met eerlijkheid en bescheidenheid.

In Parijs had Don José moeten leven. Toen het geld op was, dat hij uit Amerika had meegebracht en hij geen crediet meer kon krijgen, had hij zijne toevlucht genomen tot niet geheel onberispelijke middelen.

Eerst had hij beproefd het medelijden op te wekken van de vele Spaansche uitgewekenen, die in Parijs wonen. Maar zij zijn niet rijk en die bron van inkomsten droogde dus spoedig op. Toen nam hij allerlei zaakjes bij de hand, waarvan het een al gevaarlijker en oneerlijker was dan het andere. Met een beetje valschdoen, veel bedelen en bedenkelijk dikwijls leenen, begeeft men zich op een hellend vlak. En wie dan, als Don José, geen greintje rechtschapenheid bezit, kan niet anders dan uitglijden. Het duurde niet lang, of hij maakte zich schuldig aan oplichterij.

Het slachtoffer van zijn schelmstuk was iemand, die kleine sommen tegen groote winsten uitleende. Maar achter dien kleinen woekeraar verschool zich een andere speculant, die het nooit ongewroken liet, als iemand er hem had laten inloopen. Die ander was Bouvreuil. Hij liet Don José, die toen eenvoudig Miraflor heette, in de gevangenis zetten.

Toen de gauwdief vrij kwam, had hij het geraden gevonden zijn naam te veranderen. Hij verbasterde de woorden, waarmee Bouvreuil had aangeduid, dat hij naar de gevangenis zou gaan en maakte er den schoonklinkenden titel van: Don José de Miraflor y Courramazas, en gaf zich uit voor een edelman uit eene der Zuid-Amerikaansche republieken.

Bouvreuil had hem kunnen ontmaskeren, maar aan boord van de ‘Lorraine’ had Bouvreuil Don José noodig en terwijl het schip van den Kreeftskeerkring naar de Linie stoomde, bracht zijn schuldeischer hem op de hoogte van de omstandigheden.

‘Hier aan boord,’ zei Don José, ‘kan ik weinig voor u doen en het zal wel het wijste zijn alles te laten zooals het is. Nu ik u als mijn bediende heb aangenomen, zal niemand het u lastig maken. Heb dus geduld, totdat wij in Amerika aan den vasten wal zijn, dan ben ik eene autoriteit en dan kunt gij op mij rekenen.’

‘Van mijn dank kan ik u de stellige verzekering geven.’

‘Daarvan ben ik overtuigd. Ik herinner mij, dat de officier van justitie bij het kleine verschil, dat wij indertijd in Parijs hadden, mij heeft doen opmerken, dat de rust van eenige maanden, waartoe men mij veroordeelde, niet wegnam, dat ik uw schuldenaar was en bleef.’

‘O, laten we daar niet meer over praten,’ zei Bouvreuil met gemaakte onverschilligheid.

‘Neen, laten we daar juist eens over praten.’ zei de ander, ‘u weet zoo goed, dat u nog eene schuldvordering aan mij hebt, dat u mij den deurwaarder hebt gezonden, om er mij aan te herinneren. Dat is een van de redenen, waarom ik uwe ongastvrije stad Parijs heb verlaten. Zoudt u het niet goed vinden, als we dat zaakje vereffenden?’

Nu was Bouvreuil gevangen.

‘Zeker, niets zal mij aangenamer zijn,’ zeide hij, ‘maar ik heb de papieren hier niet bij de hand.’

‘O, geef mij maar eene quitantie,’ hernam Don José, ‘dat is voldoende.’

‘Als wij aan land zijn, de eene dienst is den anderen waard.’

‘Maar dan wordt het duurder; wie zich van zijn vijand wil ontdoen, moet voor de revolver betalen.’

Bouvreuil verbleekte.

‘Maar ik wil hem niet laten vermoorden.’

‘Tut, tut, halve maatregelen leiden niet tot het doel, die zuinigheid is verkeerd.’

Om de waarheid te zeggen werd Bouvreuil een beetje bang voor zijn nieuwen vriend, want bij al zijne niet strikt eerlijke handelingen, had hij toch altijd den schijn van recht weten te bewaren en de grenzen van de wet nog nooit overschreden. Nu ried José hem een moord aan, dat durfde hij toch niet goed wagen.

De ‘Lorraine’ naderde de linie.

Ieder, die ooit een groote zeereis gemaakt heeft, weet, dat het passeeren van de line voor de matrozen een pretje is. Er werden dan ook geheimzinnige toebereidselen gemaakt tot den beruchten zeedoop.

‘Wat een vreemde gewoonte is dat toch!’ zei Miss Aurett.

‘Het is een zoo oud gebruik, dat er daarom alleen wat vóor te zeggen zou zijn,’ antwoordde een uit het gezelschap, men kan den oorsprong er

[pagina 13]
[p. 13]

van niet goed meer verklaren, maar men denkt, dat het een overblijfsel is van eene godsdienstige gewoonte der oude zeevarende volken.’

‘Ik heb eens gelezen,’ merkte Miss Aurett op, ‘dat aan boord van de schepen van Christoffel Columbus geen zeedoop heeft plaats gehad; dan kan het toch niet zoo'n heel oud gebruik zijn.’

‘Dat geloof ik toch wel,’ zei Lavarède, ‘onze oudste zeelieden hebben er melding van gemaakt. Jean de Léry spreekt er in 1557 over als over eene oude gewoonte, die lang vóor zijn tijd al gevolgd werd.’

‘Mijnheer Armand heeft gelijk, mijn kind,’ zei Sir Murlyton, ‘en ik voor mij geloof, dat wij deze gewoonte van de Noormannen hebben overgenomen, want er bestaat eene overlevering uit de 12de eeuw, dat bij het omvaren van zekere kaap de Noordsche zeelieden zich een stortbad moesten laten welgevallen onder dezelfde vormen als nu onder de linie de zeedoop wordt toegediend.’

‘Aandig, dat ik nu eens zal kunnen zien, hoe dat toegaat,’ zei Miss Aurett, ‘maar ik zou niet graag willen, dat men mij op die manier doopte.’

‘O, daarvoor behoeft u niet bang te zijn, uw Papa zal morgen u en zich zelf wel vrijkoopen. Daarenboven is hier iemand aan boord, die nog nooit de linie gepasseerd is, en zoo iemand wordt bij voorkeur voor de plechtigheid uitgekozen. Het kost mij éen woord aan den schipper en dan wordt Bouvreuil in de kuip gestopt voor het traditioneele bad.’

Zoo gebeurde het ook. Den volgenden morgen kwamen vier mannen, als dienaren van God Neptunus allerzonderlingst toegetakeld, Bouvreuil halen. Het hielp hem niets, of hij al tegenstribbelde, hij moest mee. De officieren deden dien dag een oogje toe, dat hoorde er bij en Don José liet hen ook begaan, het speet hem volstrekt niet voor Bouvreuil.

De passagiers stonden allen op het achterdek, de muziek speelde een triomfmarsch en voor iodereen aan boord was het groot feest behalve voor het ongelukkige slachtoffer, dat gedoopt zou worden.

De plechtigheid begon met een geweldig musketvuur, en weldra verscheen de liniegod met zijne vrouw aan den arm - dat was een scheepsjongen, die eene van spaanders gemaakte krulpruik op had - gevolgd door vele hofbeambten. Zij hadden de gekste kostumes aan en de meeste volgelingen hadden een langen vlasbaard. Terwijl de zeegod op den troon bij den grooten mast plaats nam, strooiden de matrozen uit het want handenvol boonen op het dek. Toen werd er door den god een aanspraak gehouden tot de passagiers en zeelieden, die nog nooit onder de linie waren geweest, waarin hij hun mededeelde, dat hij uit vaderlijke voorzorg hun hoofd en hun ledematen eens onder handen wilde nemen, om hen voor migraine en rhumatiek te vrijwaren. Toen werden zij een voor een door twee gerechtsdienaren naar eene met eene plank overdekte en met draperiën versierde kuip gebracht. Men liet dan een geldstukje glijden in de hand van de mannen van het gerecht, werd even aangeraakt met de roe, kreeg een flesch eau de cologne in den hals of in de mouw en daarmee was men er af.

Dit eerste gedeelte van de grap werd haastig afgespeeld. Het scheepsvolk wachtte ongeduldig, tot Bouvreuil aan de beurt zou komen. Deze had geen erg en toen de gendarmes hem kwamen halen, ging hij goedschiks mee om zich voor den god van den drietand te laten voeren. Nu ging er van alle kanten een uitbundig hoera! op.

Bouvreuil keek verwonderd om zich heen. Hij zag niets dan vroolijke gezichten; de matrozen hadden vreeselijke pret en onder de passagiers merkte hij het stralende gezichtje van Miss Aurett op, die met Lavarède tranen lachte, terwijl Sir Murlyton moeite had om zijne deftigheid te bewaren.

Bouvreuil begon toen een onheil te vermoeden. Als iemand zijn tegenstander zoo vroolijk ziet kijken, dan is dat voor hem een slecht teeken. Hij beproefde dadelijk den dans te ontspringen, maar zijne bewakers hielden hem stevig vast en drukten hem wat onzacht op de plank, die over de kuip lag. Tegenspartelen hielp hem niet. De stevige vuisten van de twee gerechtsdienaars hielden zijne armen vast en een ander greep hem om het middel en belette hem van de plank af te springen.

Toen hield er een een grooten spijker op en deed, alsof hij dien met hamerslagen in zijn hoofd wilde drijven. Onder andere omstandigheden zou Bouvreuil begrepen hebben, dat dit maar voor de leus, uit gekheid gebeurde, maar hij was op dat verwenschte schip al zoo voor den gek gehouden en als een verschoppeling behandeld, dat hij zijn hoofd kwijt raakte en begon te gillen en te trappen, alsof zijn leven werkelijk bedreigd werd. Toen schaterden allen het uit, de gewaande spijker was van brood gemaakt, dat men gekneed en toen geverfd had.

Bouvreuil had zich door zijn vrees belachelijk gemaakt, hij voelde dat en werd er nog woedender om. Als Lavarède den blik vol haat had opgevangen, dien Bouvreuil hem toewierp, dan zou hij reden gehad hebben om zich ongerust te maken, maar hij zag er niets van, want hij vertelde aan zijne Engelsche reisgenooten eene geschiedenis en had alleen oogen voor Miss Aurett, die glimlachend naar zijn verhaal luisterde.

Het arme slachtoffer was nog niet aan het eind van zijn lijden. Er kwam nu iemand met een groote nijptang, om zijne nagels uit te trekken, zoo als hij zeide. Maar hij trok er alleen Bouvreuils schoenen mee uit.

Een derde kwam met een zaag en deed, alsof hij Bouvreuil's hals wilde afsnijden. Een vierde verfde met een hard bezempje zijn gezicht wit en zwart. En toen lieten de gendarmes hem los.

Bouvreuil dacht, dat het nu uit was en deed eene poging om op te staan. Zijne pijnigers hadden die beweging afgewacht om de plank om te wippen, en daar tuimelde nu onze geldman in de kuip, waarin vet en zwartsel en peper en meer zulke heerlijkheden dooreengemengd waren.

Bouvreuil deed nu eene wanhopige poging om er uit te komen. Hij greep zich met beide handen aan den rand van de kuip vast, maar op hetzelfde oogenblik werd de slang van eene perspomp op

[pagina 14]
[p. 14]

hem gericht en werd hij gedoopt door een dikken gelen straal, terwijl de matrozen uit het want de emmers water op hem leeggooiden, die zij daartoe mee naar boven hadden genomen.

Bouvreuil proestte en snoof en brulde en verweerde zich als een wanhopige, maar alle aanwezigen schudden van het lachen. Zelfs de Engelschman deed er nu aan mee en de scheepsdokter moedigde de matrozen aan.

‘Toe maar jongens, dat is goed voor hem. Alleen een stortbad kan hem genezen van zijn kwaal.’

En dat werd natuurlijk niet tegen doove ooren gezegd. Maar de menschelijke krachten houden niet alles uit. Het volk lachte te zeer, om het werk goed te kunnen doen. De matrozen lieten de slang zakken en de twee gerechtsdienaars hielden hem niet meer tegen. Vlug als de wind profiteerde Bouvreuil van de gelegenheid om te ontkomen. Met éen sprong, waartoe men hem bij zijne dikte nauwelijks in staat zou hebben geacht, was hij overeind en maakte, dat hij wegkwam.

Maar wat zag hij er uit!

Druipnat, bevend, doodelijk angstig, gezicht en handen onbeschrijfelijk vies, en al zijn kleederen kleverig en tegen zijn lichaam geplakt. En daarbij was hij zoo vreeselijk boos, dat hij al die menschen, die zoo'n pret om hem hadden, met zijn vuist dreigde. Hij nam de wijk tusschendeks, waar Lavarède hem droge kleeren liet brengen, Bouvreuil's eigen kleeren, die voor het vertrek van de boot in hut No. 10 bezorgd waren.

Maar die vriendelijkheid stemde hem geenszins zachter jegens Lavarède. Een uur later, toen hij schoon gewasschen en gekleed weer aan dek kwam, vroeg hij aan Don José: ‘Hebt u laatst niet gezegd, Mijnheer, dat men in Amerika zich heel gemakkelijk van zijne vijanden kan ontdoen?’

‘Dat hangt van den prijs af, dien men er voor over heeft,’ gaf de ander lachend ten antwoord. ‘Lui, die durven zijn er genoeg bij ons.’

‘Dan zullen we er later misschien nog eens over spreken.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken