Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met een kwartje de wereld rond (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met een kwartje de wereld rond
Afbeelding van Met een kwartje de wereld rondToon afbeelding van titelpagina van Met een kwartje de wereld rond

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.21 MB)

Scans (26.46 MB)

ebook (6.05 MB)

XML (0.70 MB)

tekstbestand






Illustrator

Lucien Métivet

Vertaler

Louise Victorine Nagel



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

reisverhalen
vertaling: Frans / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met een kwartje de wereld rond

(1919)–Henri Chabrillat, Paul d' Ivoi–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

III.
Nieuwe moeielijkheden.

De beide eerste dagen gingen voor Lavarède alleraangenaamst voorbij. 's Morgens kwam hij dadelijk aan dek en zocht er het gezelschap van Sir Murlyton en Miss Aurett. Zij hadden alle drie zooveel gereisd en vonden altijd nieuwe stof tot gesprek. Maar één onderwerp werd nooit aangeroerd. Nooit werd de naam van Mlle Penelope genoemd. Miss Aurett veroorloofde zich geenerlei toespeling op het huwelijksplan, waarover de heer Bouvreuil gesproken had en Lavarède sprak er van zelf niet over, om de eenvoudige reden, dat hij nooit aan Mlle Penelope dacht.

In een van hunne gesprekken vroeg Lavarède eens: ‘Hoe komt het toch, dat u als vreemdelinge zoo goed onze taal spreekt?’

‘Voor mijne opvoeding heeft Papa mij in Frankrijk op school gedaan bij madame Laville in Choisly-le-Roy. Ik ben ook dikwijls in Parijs geweest, Papa heeft er lang gewoond, toen hij er aan het hoofd stond van een succursale van ons Londensch handelshuis.’

‘Dan kan ik u bijna als eene landgenoote beschouwen, dat verhoogt nog mijne sympathie voor u.’

Miss Aurett scheen verlegen te worden onder dit compliment en het was maar goed, dat Sir Murlyton hen kwam roepen om aan tafel te gaan. Aan boord van de Fransche stoomschepen is alles even weelderig ingericht en men eet er zoo goed, als in de fijnste restaurants van Parijs.

Lavarède werd door iedereen met den naam ‘Bouvreuil’ aangesproken en algemeen aardig gevonden. Hij was zoo geestig en gevat en kon zulke grappige anekdotes vertellen, dat men zijn amusant gezelschap zeer waardeerde.

‘Hoe goed, dat wij u aan boord hebben gekregen!’ zei een van de officieren eens tegen hem.

‘Het scheelde maar weinig, of ik was te laat gekomen. Maar wie kon ook vooruit weten, dat ik zoo zou opgehouden worden.’

‘Hoe dat? als het ten minste niet onbescheiden is zoo te vragen?’

‘Volstrekt niet, ik kan het u best vertellen Eerst in Parijs en toen te Bordeaux werd ik achtervolgd door iemand, die stijf en sterk beweert, dat hij Bouvreuil is en dit zelf zoo vast gelooft, dat hij geen idee heeft, dat hij gek is. Voor mij is dit lastig genoeg, maar overigens doet hij niemand kwaad. Hij heet, geloof ik, Lavarède, want zoodra hij mij ziet, wordt hij woedend en zegt, dat ik Lavarède ben. Bij zoo'n aanval van woede is een douche voldoende om hem te kalmeeren, en gelukkig ben ik zelf nog altijd bedaard gebleven.’

‘Dat is altijd de wijste partij, als men met iemand te doen heeft, die op éen punt gek is.’

‘Niet waar? Zoo iemand is al ongelukkig genoeg. Maar ik heb er eene portefeuille bij ingeschoten en in Bordeaux heeft het mij veel moeite gekost van hem af te komen, bijna had ik de boot er door gemist. Zijn wij nu op weg naar Lissabon?’

‘Neen, onze eerste aanlegplaats is Santander’

‘Komen er daar nog passagiers aan boord?’

‘Wij kunnen er geen meer plaatsen, alle hutten zijn in gebruik behalve een, maar die is per telegraaf besteld door een reiziger, die op de Azorische eilanden aan boord zal komen.’

‘Een Franschman?’

‘Dat denk ik niet, naar zijn naam te oordeelen, “namen” kon ik wel zeggen, want hij heet: Don José de Courramazas y Miraflor.’

Na twee dagen kwam de Spaansche kust in het

[pagina t.o. 8]
[p. t.o. 8]


illustratie
‘Een eerewacht deed hem uitgeleide’ (blz. 11)


[pagina 9]
[p. 9]

gezicht en weldra lag de boot in de haven van Santander.

De reizigers hadden tijd om aan wal te gaan en te genieten van de schoonheid van het landschap en den helder blauwen hemel. Sir Murlyton ging met zijne dochter en Lavarède ook de hoofdkerk bezichtigen. De nieuwe indrukken hielden hunne gedachten nog bezig, toen er iets gebeurde, dat Lavarède uit zijn rust deed opschrikken.

Een laag rijtuigje op hooge wielen kwam in vliegende vaart aanrijden. Er zat een heer in, die er erg verwilderd uitzag, zijn haar zat verward, zijn baard was in drie dagen niet geschoren en zijne blikken staarden zoo wezenloos, dat men hem voor een krankzinnige of voor een boosdoener moest honden.

Het was Bouvreuil.

Hij sprong uit het rijtuig, rende de plank op en schreeuwde, op het dek gekomen:

‘De kapitein? Waar is de kapitein?’

‘De kapitein is nog aan den wal,’ zei een der matrozen, ‘hij laat zijne papieren afteekenen, zoodra hij aan boord is, worden de touwen losgegooid.’

‘Maar wie vervangt hem dan hier aan boord?’

De officier van dienst schoot toe. Hij had juist met Lavarède staan praten en deze had nog even tijd om hem in te fluisteren: ‘Dat is die gekke man, van wien ik u verteld heb.’

In zijne agitatie zag Bouvreul Lavarède niet dadelijk. Hij ging op den officier af en zeide: ‘Mijnheer, ik ben Bouvreuil, voor hut No. 10.’

De ander lachte, maar zei zoo beleefd mogelijk: ‘Mijnheer Bouvreuil is te Bordeaux al aan boord gekomen.’

‘Maar ik ben Bouvreuil,’ schreeuwde de ongelukkige bankier, ‘Bouvreuil van Parijs.’

‘En onze passagier dan? houdt u dien misschien voor Mijnheer Lavarède?’ vroeg de officier met een veelbeteekenend, ondeugend lachje.

‘Lavarède!’ riep de ander woedend, ‘is die hier? die dief, die schurk!’ En als twee matrozen hem niet stevig vastgegrepen hadden, dan zou hij Lavarède misschien te lijf zijn gegaan.

‘Hij wordt wild,’ zei de officier tot Lavarède, ‘zal ik hem een stortbad laten geven?’

‘Neen, laat mij maar eens met hem praten,’ was het antwoord.

‘Zooals u wilt. Maar een douche helpt misschien beter.’

Bouvreuil had intusschen Sir Murlyton ontdekt.

‘Deze Engelsche heer kent mij, hij zal u kunnen zeggen, of ik een indringer en een leugenaar ben of niet.’

‘Papa,’ zei Miss Aurett zachtjes tegen haar vader, ‘Papa, denk er aan, u moogt geen partij kiezen tegen Mijnheer Lavarède, het is een zaak van eer.’

‘Ja, maar....’

‘Als u hem eene moeielijkheid in den weg legt, dan verliest u alle aanspraak op de vier millioen.’

‘Ja, dat is waar.’

Bouvreuil richtte het woord tot Sir Murlyton: ‘Vertel u hun eens, wie ik ben.’

‘Ik mag het niet zeggen,’ antwoordde de Engelschman met de grootste kalmte.

Bouvreuil uitte een kreet van woede. ‘Het is om gek te worden!’ schreeuwde hij.

‘O, dat ben je al lang,’ riep een van de omstanders.

Op dat oogenblik kwam Miss Aurett op eene goede gedachte. Lavarède noemde haar in stilte zijn reddenden engel.

‘Mijnheer Bouvreuil,’ zeide zij tot den jongen man, ‘vraag hem eens, hoe hij hier in Santander komt? het is misschien interessant dat te hooren,’ voegde zij er niet zonder bedoeling bij.

Deze tusschenkomst van Miss Aurett verschafte Lavarède een dubbel voordeel. De officieren werden in de meening bevestigd, dat de jonge man de echte Bouvreuil was en hij zelf zou zich gemakkelijker kunnen verdedigen, als het bleek, dat zijn tegenstander in Bordeaux met de politie had te doen gehad. Hij voelde opnieuw, hoe gevaarlijk zijne positie was, als hij de rol, die hij nu eenmaal speelde, niet kon volhouden. Zijne gewaande veiligheid had niet lang geduurd. Intusschen was Kapitein Kassler aan boord gekomen en had order gegeven tot vertrek. De beide Bouvreuils werden meegenomen naar Amerika.

De echte Bouvreuil had in Bordeaux allerlei ongelukken gehad. Ten eerste had hij de vracht van de kist moeten betalen heen en terug van Parijs tot Bordeaux, en daarbij nog de reis voor zijn persoon, want in zijn drukte om Lavarède te vervolgen had hij zijn kaartje 1ste klasse verloren en niemand had hem willen gelooven, dat hij het in Parijs wel gehad had. Brommende had hij aan alle eischen voldaan, Lavarède uit den grond van zijn hart verwenschende.

Hij meende nu van alles af te zijn en hoopte nog op de boot te kunnen komen. Maar de douanen en de commissaris van politie hadden nog wat te reclameeren. Er moest proces-verbaal van opgemaakt worden. Bouvreuil gaf er den brui van, nam zijne beenen op en liep zoo hard hij kon naar de aanlegplaats van de boot.

Maar de politie-a-genten zetten hem achterna en haalden hem in. Bouvreuil duwde een der agenten krachtig op zij, liep een beambte van de douanen omver, maar werd ten laatste toch gegrepen en achter slot en grendel gebracht om zijn verzet tegen de openbare macht. Zoo ging de dag voorbij. Geen wonder, dat hij woedend was, als hij aan Lavarède dacht, die hem nu toch ontsnapte.

Eindelijk kwam er een commissaris om hem te ondervragen. Op aanwijzing van Bouvreuil telegrafeerde hij naar Parijs en vroeg om inlichtingen bij de politie aldaar.

‘Een rijke grondeigenaar en bankier,’ luidde het antwoord.

Op verzoek van de aandeelhouders in de Panama-maatschappij werd Bouvreuil eindelijk vrijgelaten om zijne reis te kunnen voortzetten. Toch moest hij nog eene hooge boete betalen en de noodige fooien geven. De ‘Lorraine’ was weg en dus moest hij per spoor naar Santander reizen. Met alles en alles kwam het oponthoud hem op meer dan duizend gulden te staan.

Dat was bitter.

En hoe meer Lavarède lachte bij het verhaal van al die ongelukken, zooveel te driftiger werd

[pagina 10]
[p. 10]

Bouvreuil. En hoe driftiger hij werd, hoe meer hij de toehoorders bevestigde in het idee, dat hij niet goed bij het hoofd was. Hij liet zich in zijn drift zulke leelijke scheldwoorden ontvallen, dat Sir Murlyton het noodig vond hem een vuistslag te geven, en men weet, wat dat bij een Engelschman beteekent.

‘Ik duld zoo iets niet in het bijzijn van mijne dochter.’

Maar Bouvreuil, die door den schok gevallen was, kreunde: ‘Is die ook al tegen mij? ik dacht, dat hij mijn bondgenoot was. Die Lavarède is de duivel in persoon.’

‘Als u den heer Bouvreuil bedoelt,’ zei Miss Aurett, ‘dan past die benaming toch niet goed, want hij spreekt juist in uw belang met den kapitein.’

‘Met den kapitein? in mijn belang? wat zal hij mij nu weer leveren?’

En met éen sprong was hij overeind.

Lavarède stond werkelijk met den kapitein over zijn tegenstander te praten. De ‘Lorraine’ was onderweg, men kon dien ongelukkigen dwaas toch niet in zee gooien. Voorzichtigheidshalve zou men hem op de ziekenzaal laten overnachten, hij mocht eens wild worden; op den dag wilde men hem bezigheid verschaffen, hij kon de stokers helpen en kolen dragen.

Toen Lavarède hem spotachtig den uitslag van dit onderhoud meedeelde, volgde er weer een aanval van heftigen toorn.

‘Ik wil niet als een arme passagier behandeld worden. Ik ben de rijke Bouvreuil, ik heb geld,’ en terwijl hij dit zeide, zwaaide hij met eene portefeuille.

‘Is dat uwe portefeuille?’ vroeg de officier aan Lavarède, ‘die zullen we hem afnemen.’

Maar Armand hield hem daarvan terug.

‘Doe dat niet Mijnheer. Laat u hem die portefeuille voorloopig maar houden. Als u maar even zien wilt, of mijn passage-bewijs er nog in is.’

Miss Aurett en Sir Murlyton zagen elkander goedkeurend aan. Lavarède hield zijn tegenstander wel voor den gek, maar een dief was hij niet.

Van Santander naar de Azoren had de ‘Lorraine’ zeven dagen reis. De arme Bouvreuil kon het werk als stoker geen week lang uithouden. Hij had er zich eerst met alle macht tegen verzet, dat hij kolen zou scheppen, maar dat hielp hem niets, hij moest zijn leed geduldig dragen. Na drie dagen echter was hij zoo afgemat, lat hij zelfs geen kracht meer had om zich te beklagen, als er een officier in het vooronder kwam. De hitte van de machinekamer was nadeelig voor zijne longen, die aan zulk eene hooge atmosfeer niet gewend waren. Lavarède die toch medelijden met hem had, wist gedaan te krijgen, dat hij van dienst wedr vrijgesteld, en in de ziekenzaal verpleegd zou worden, ook vroeg hij voor hem verlof, nu en dan aan dek te mogen komen, om wat frissche lucht in te ademen.

‘Aan dek wel,’ zei de officier, ‘maar vooruit, nooit op het achterdek bij de passagiers; vooruit kunnen de matrozen hem in het oog houden, men kan niet te voorzichtig zijn.’

‘Daarom moet hij ook maar niet meer in de machinekamer komen, hij zou, als hij misschien iets verkeerds deed, de veiligheid van de passagiers in gevaar brengen,’ meende Lavarède.

Door dit argument zocht hij zijn slachtoffer te bewaren voor het gevaar van geroosterd te worden bij de heete stoomketels. De officier begreep de juistheid van Lavarède's redeneering, maar in het gevoel van zijn verantwoordelijkheid, bedacht hij nog iets anders.

‘Ik zal hem laten opsluiten tot aan de eerstvolgende landing. Op de Azoren zullen wij hem door de Portugeesche politie naar den Franschen consul laten brengen, die in Ponte Delgado woont op het eiland San Miguel. Die zal dan wel zorgen, dat hij weer naar Frankrijk wordt teruggebracht.’

Dit laatste plan was natuurlijk zeer naar den zin van Lavarède, maar hij drong er op aan, dat men hem de vrijheid zou laten en hem verlof zou geven aan dek te komen. Hij wilde niet op zijn geweten hebben, dat hij Bouvreuil aan zijne gezondheid schaadde.

‘Nu goed,’ zei de officier, ‘in de boeien zal ik hem niet laten slaan, zoolang hij niet wild is, ik zal hem ook niet laten opsluiten, maar hem voortdurend laten bewaken.’

Bouvreuil moest zich buigen voor het recht van den sterkste, maar het laat zich denken, hoe verbitterd hij was tegen Lavarède, toen hij dezen in een schommelstoel op het achterdek een sigaar zag zitten rooken en hem met onderscheiding zag behandelen, terwijl hij zelf gelijk gesteld werd met de equipage en den scheepskost voor lief moest nemen.

Lavarède genoot zonder gewetenswroeging van dit gemakkelijke, weelderige leven. Zijne reis begon goed, hij had nog niet gehandeld tegen de bepalingen van het testament en was alle moeielijkheden tot nog toe gelukkig te boven gekomen.

Sir Murlyton moest dit toegeven. Maar volhardend als een echte Engelschman, wachtte hij geduldig. Hij kende de macht van het geld en ook de zwakheid van menschen, die geen geld hebben, en het zou hem dus niet verwonderen, als het testament geschonden werd en dan zou hij dadelijk zijn rechten op de vier millioen geldig maken.

Den 4den April was de ‘Lorraine’ bij het eiland Flores. Gewoonlijk werd daar niet gestopt, maar nu moest er een hooggeplaatst ambtenaar uit een van de staten van Middel-Amerika aan boord komen. Lavarède was vroeger al eens op de Azorische eilanden geweest. Hij vertelde aan Miss Aurett, die heel gaarne naar hem lustterde, de legende, dat er op de Azorische eilanden geen vergiftige dieren gevonden worden en dat ze er niet kunnen aarden. ‘Maar het zou misschien onvoorzichtig zijn, daar de proef van te nemen,’ voegde hij er lachend bij.

Miss Aurett vroeg hem naar de bevolking dezer eilanden.

Er woont een mooi menschentype. Het zijn blanken met prachtig zwart haar. Zij stammen af van Mauren, Portugeezen en Vlamingers. Dit laatste is minder bekend. De moeder van Karel den Stoute, Isabella van Bourgondië, kreeg deze eilanden van haar oom, Alfons V van Portugal; zij zond er Vlaamsche volksplanters heen. Daar-

[pagina 11]
[p. 11]

om heetten zij gedurende eenigen tijd Vlaamsche eilanden. Azoren worden zij genoemd naar de vele haviken, die de eerste Portugeesche kolonisten er vonden.’

Eene groote schare van nieuwsgierigen stond de aankomst van de ‘Lorraine’ af te wachten. De passagier, die aan boord moest komen, was een mager, olijfkleurig heer, van wien veel ophef gemaakt werd, omdat hij bij de vrouw van den gouverneur van San Miguel, dus ook bij den gouverneur zelf, in hooge gunst stond. Don José de Courramazas y Miraflor was van geboorte een Columbiaan, maar tengevolge van eenige avontuurlijke reizen was hij burger geworden van Venezuela en van tijd tot tijd ook van Costa-Rica.

In zijn nieuw vaderland had hij de partij gekozen van een generaal tegen een dokter, het doet er niet toe, hoe zij heetten. Bij de jaarlijksshe omwenteling, die dank zij de pronunciamiento (uiting van den volkswil) van de twee keer altijd eenmaal gelukt, werden de vrienden van den generaal geslagen en had Don José zich naar Europa moeten inschepen.

En zooals de meeste avonturiers was hij dadelijk naar Parijs gegaan. Wat hij daar had uitgevoerd, hooren wij misschien later. Na een poos bedacht hij zich, dat de vrouw van den gouverneur op San Miguel familie van hem was. En toen ging hij daar wat uitrusten om betere tijden af te wachten.

Die tijden kwamen. De pronunciamiento had weer plaats en toen moesten de aanhangers van den dokter op hunne beurt de vijk nemen naar Europa of Noord-Amerika. En toen kregen de vrienden van den generaal de goed bezoldigde betrekkingen. Zoo gaat het in de republieken van Middel- en Zuid-Amerika, ieder op zijn beurt.

Don José de Courramazas y Miraflor werd daarop Gouverneur van Cambo en telegrafeerde aan den vertegenwoordiger van zijn land in Parijs, dat deze passage voor hem moest nemen op de eerst vertrekkende Fransche stoomboot.

Die vertegenwoordiger is altijd dezelfde persoon, hoe ook de uitslag van de omwentelingen de regeering moge veranderen. En dat is goed ook, want nu hij voortdurend gouverneurs en burgerlijke en militaire autoriteiten ziet gaan en komen, is deze Amerikaan goed op de hoogte van de reisgelegenheden en kan dus op een oogenblik gemakkelijke de noodige aanwijzingen geven. Als hij voor Don José niet onmiddellijk plaats had besteld op de ‘Lorraine’, dan had de toekomstige gouverneur van Cambo eerst van de Azoren naar Madera moeten reizen op eene kleine goederenboot. En dan zou hij de verdere reis per Amerikaansche stoomboot hebben moeten doen, waar men niet het minste respect heeft voor de regeeringsbeambten van de republieken in Spaansch-Amerika. Zij veranderen veel te dikwijls, dan dat zij aanzien zouden genieten.

Voor Don José's prestige bij de Azorische bevolking was de omstandigheid, dat de ‘Lorraine’ voor hem alleen aanlegde, heel voordeelig. Eene eerewacht deed hem uitgeleide en het was een heele drukte, eer hij aan boord was.

Het plan aangaande de terugzending van Bouvreuil werd toen ter sprake gebracht. Maar er was geen consul, hoorde men, daar de oude reeds vertrokken was en er nog geen ander in zijne plaats was benoemd. Gelukkig was er in het gevolg van den gouverneur een inlander, die tijdelijk belast was met de waarneming van alles, wat de Fransche belangen betrof.

‘Wij hebben toevallig een Franschman aan boord gekregen, die aan aanvallen van waanzin lijdt, wilt u ons van hem afhelpen?’ vroeg een der officieren.

De Azorische koopman had daar niet veel zin in.

‘Wat zou ik hier met hem moeten beginnen?’

‘Hem houden tot er eene gelegenheid is, om hem naar Frankrijk in te schepen.’

‘Maar Mijnheer, dat kan nog zoo lang duren, u weet wel, dat de Fransche booten niet geregeld de Azoren aandoen. In dien tusschentijd moet men hem toch den kost geven, en wie zal dat betalen? Ook heb ik hier geen gelegenheid om hem op te sluiten, als hij een vlaag van woede mocht krijgen. Mij dunkt, het zou beter zijn, als u hem maar aan boord hieldt, u zult hem zelf veel eerder in Bordeaux kunnen terugbrengen, dan wanneer u mij de zorg daarvoor opdraagt.’

De officier begreep, dat de man gelijk had, maar hij wilde graag van de verantwoordelijkheid af zijn.

‘Ik zou hem nog liever aan de politie-agenten overgeven, die daar staan.’

Maar nu kwam Don José voornaam en edelmoedig tusschenbeide.

‘Neen Mijnheer,’ zei hij, ‘de Portugeesche politie behoeft zich hiermee niet te bemoeien.’ En tegelijk gaf hij hun een teeken zich te verwijderen.

‘Ik neem dien ongelukkige onder mijne bescherming,’ voegde hij er bij, ‘ik verbind hem aan mijn persoon voor de heele reis.’

‘Maar als hoedanig?’ vroeg de kapitein.

‘Als mijn bediende.’

‘Dus draagt u de kosten voor zijn onderhoud?’

‘Ja, kapitein.’

‘En is u niet bang voor een aanval van woede?’

‘Ik hoop, dat die zal uitblijven, en anders zal ik hem met zachtheid behandelen.’

‘Kent u hem?’

‘Ik heb hem te Parijs ontmoet. Toen heeft hij mij een dienst bewezen, nu kan ik hem dien vergelden.’

‘Mij goed, Mijnheer, maar u is verantwoordelijk voor wat hij doet. Ik hoop, dat uwe edelmoedigheid u niet zal behoeven te berouwen.’

De plank werd ingehaald. Don José wisselde de laatste groeten met zijne bloedverwanten en weldra was de ‘Lorraine’ weer in volle zee.

Lavarède had stilzwijgend het heele tooneel bijgewoond, en nu liep hij peinzend op het dek, zich afvragende, waarom die vreemdeling zich het lot van Bouvreuil had aangetrokken.

Miss Aurett was ook hier weer de voorzienigheid, die op het rechte oogenblik hem met hare hulp ter zijde stond. Zij had opgemerkt, dat Don José zeer verbaasd had gekeken, toen bij Bouvreuil zag en dat deze toen zijn wijsvinger op de

[pagina 12]
[p. 12]

lippen had gelegd. Dat had hare nieuwsgierigheid gaande gemaakt en toen zij ongemerkt de gelegenheid had gehad om te luisteren, had zij hare ooren wijd opengezet en het volgende gesprek mee aangehoord:

‘Ik kan mijne oogen niet gelooven, dat je zoo'n persoon van gewicht bent geworden!’

‘Dat begrijp ik, maar ik bid u, houd u stil, mijne positie, mijne toekomst hangt er van af.’

‘O, verraden zal ik je niet, je weet, dat ik daar mijne redenen voor heb. Maar je kunt mij een dienst bewijzen.’

‘Tot iederen dienst bereid.’

‘Ik heb er groot belang bij, hier aan boord te blijven, ze willen mij aan wal zetten, maak, dat dat niet gebeurt. Ik wil desnoods wel je bediende worden. Ze noemen me hier Lavarède....’

Verder had Miss Aurett het gesprek niet gehoord, maar Lavarède, aan wien zij dit alles vertelde, wist nu zooveel, dat er een geheim bestond tusschen Bouvreuil en den nieuw aangekomene en dat hij in plaats van een, twee vijanden had aan boord. Zijn toestand werd er te hachelijker om.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken