Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met een kwartje de wereld rond (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met een kwartje de wereld rond
Afbeelding van Met een kwartje de wereld rondToon afbeelding van titelpagina van Met een kwartje de wereld rond

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.21 MB)

Scans (26.46 MB)

ebook (6.05 MB)

XML (0.70 MB)

tekstbestand






Illustrator

Lucien Métivet

Vertaler

Louise Victorine Nagel



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

reisverhalen
vertaling: Frans / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met een kwartje de wereld rond

(1919)–Henri Chabrillat, Paul d' Ivoi–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

VII.
In Costa-Rica.

Een heele week lang kon Lavarède ongestoord nadenken over de vraag of rijkdom werkelijk te verachten is, want hij moest de reis te voet afleggen, terwijl Sir Murlyton, wien het loopen spoedig was begonnen te vervelen, eenvoudig een muilezel gekocht had van een inlander, dien zij op hun weg waren tegengekomen.

Hoewel niet geheel van harte had Armand toch een vroolijk gezicht gezet onder dit geval.

[pagina 23]
[p. 23]

En voor dat goede humeur werd hij beloond, want de negende dag bracht uitkomst.

Op een schaduwrijk plekje van de Savanna zag Lavarède twee mannen liggen, die er erg haveloos uitzagen. Dicht bij hen graasden twee fraai gezadelde muilezels, wier koperen tuig schitterde in de zon.

‘Zijn dat drijvers?’ vroeg Lavarède aan Ramon.

‘Zij zien er niet naar uit en dragen ook niet het kostuum. Een van de twee is een Zambo en de ander een Indiaan van een stam, die heel ver van hier woont, zuidelijk van het kanaal. Ik denk, dat ze die muilezels gestolen hebben. We zullen dat eens onderzoeken.’

En plotseling op hen af gaande, zeide hij:

‘Dank je wel vrienden. dat je ons onze muilezels gebracht hebt; wij wachtten ze hier, maar onze mannen zie ik niet.’

En zonder er iets meer bij te voegen, nam hij een van de muilezels en sprong in den zadel en Lavarède nam den anderen.

De Zambo keek zijn metgezel verwonderd aan, Ramon hernam:

‘Zijne Genade zal u een paar piasters geven voor uwe moeite.’

De beide mannen waren onmiddellijk overeind en hielden hunne hand op.

Lavarède deed, alsof hij heel verontwaardigd was.

‘Jelui schelmen,’ riep hij in het Spaansch en hief zijn stok tegen hen op, ‘jelui woudt mijne muilezels stelen.’

‘Neen, neen, uwe Genade.... Hyeronimo, de ezeldrijver van Costa Rica heeft ze ons gezonden en ons een goeden prijs beloofd, als wij....

‘Gaat dien dan maar halen bij den rechter van Galdera.’

En weg rende hij, gevolgd door Ramon, die zijne gewone deftigheid vergat en uitgelaten vroolijk was, omdat zij de bedriegers hadden bedrogen.

Zij wisten nu, dat de muilezels van een drijver in Costa Rica waren, Hyeronimo genaamd, dien zouden ze wel kunnen opsporen. Hij moest in dienst zijn van een voornaam heer, als zij mochten afgaan op de pracht van zadels en tuig.

Eenige dagen later zei Ramon tot Lavarède, dat hij nu dicht bij zijne woonplaats was en hem gebracht had, waar hij wezen wilde, nl. op de grenzen van het Columbisch grondgebied. ‘Voor u ligt de weg naar Costa Rica, vandaag nog zult gij daar aankomen. De twee muilezels, die wij aan de dieven hebben afgenomen kunnen nu door u en de jonge dame bereden worden. Uw vriend heeft er ook een, dus zult gij de reis gemakkelijk en vlug doen. Iloë en ik keeren tot de onzen terug; ik ben blij, dat ik u als gids heb mogen dienen en u van dienst heb kunnen zijn, mag ik u een hand geven?’

De eenvoud van dien man en zijne belangelooze hulpvaardigheid hadden voor Armand iets aandoenlijks. Hij drukte hem hartelijk de hand.

‘Ramon,’ zeide hij, ‘gij hebt mij een grooten dienst bewezen en als wij u misschien nooit wederzien....

‘Wie weet? misschien ontmoeten wij elkaar nog wel eens.’

‘Ik zal u nooit vergeten, Ramon, en als ik ooit iets voor je doen kan, denk er dan aan, dat ge mij ten allen tijde tot wederdienst bereid zult vinden, al was ik aan het andere eind van de wereld.’

Ramon gaf nog eens de verzekering van zijne trouw en genegenheid en toen scheidden zij.

Nu zij zulke flinke muilezels hadden, kwamen onze reizigers goed vooruit. Een oogenblik werden zij verschrikt, daar zij een dof onderaardsch gerommel meenden te hooren. Hunne verbeelding was daarbij misschien in het spel, maar het zou in eene streek, waar minstens zestig maal in een jaar aardschokken gevoeld worden, anders niet onmogelijk zijn geweest, als ze iets van de vulkanische werking van den bodem hadden bespeurd.

De a vond viel. Van alle kanten verhieven zich de rotsen. Een ellendig wachthuis, waar de soldaten nauwelijks een schuilplaats vonden, duidde de grensscheiding tusschen de republieken van Columbia en Costa Rica aan. De Columbische grenswacht bestond uit drie krijgslieden. Zij lietien de drie reizigers ongemoeid.

Honderd meter verder maakte de weg een hoek. Armand, die voorop reed, ontdekte, beschut door een rotswand een groep menschen, muilezeldrijvers en ook eenige soldaten. Lavarède hield den teugel in en gaf aan Sir Murlyton een teeken voorzichtig nader te komen.

Op hetzelfde oogenblik klonk er een verward geschreeuw. Al de drijvers waren opgevlogen.

‘Daar zijn ze.’

‘Dat zijn onze muilezels, ik kan het zien aan het tuig.’

‘Waar is Hyeronimo? gaat hem roepen, laat hem dadelijk hier komen.’

‘Intusschen zullen we deze luitjes maar naar kapitein Moralès brengen.’

In een oogwenk waren Lavarède en zijne reisgenooten door de mannen omsingeld en twintig stevige armen hielpen hen van hunne muilezels af. Onder veel stompen en stooten werden ze toen voor den kapitein gebracht, die tegen een boomstam geleund, een cigarette rookte. Men had hun geen oogenblik tijd gegund om aan het woord te komen en de zaak op te helderen.

Naast den officier zat een man met een grooten mantel om. De kraag was zoo hoog en de rand van zijn hoed zoo breed, dat er van zijn gezicht zoo goed als niets te zien kwam. Hij fluisterde zijn' buurman iets in en deze stond toen onmiddellijk op.

‘Stilte,’ riep hij gebiedend. ‘Laat onmiddellijk die jonge dame en haren achtenswaardigen vader los en kijkt een andermaal beter, wie gij gevangen neemt.’

De ezeldrijvers weken terug.

‘Señorita, Señor,’ vervolgde de kapitein tot den heer Murlyton en zijne dochter, ‘ik ben hier met mijne soldaten op bevel van den nieuwen gouverneur Don José Miraflor y Courramazas, om u tot geleide en eerewacht te dienen. Deze muilezels waren voor Uwe Genaden bestemd.... Maar wij wachtten slechts twee reizigers en vinden in uw gezelschap een derden..’

‘Wie zijt gij?’ vroeg hij Armand.

[pagina 24]
[p. 24]

‘Armand Lavarède, vrij burger van de Fransche Republiek, op reis - voor mijn pleizier.’

Hyeronimo kwam hard aanloopen.

‘Die Fransche heer,’ riep hij, ‘zat op een van mijne muilezels, die ik sedert eenige dagen mis. Ik beschuldig hem van diefstal.’

‘Gij vergist u, mijn vriend; voor eenige dagen was ik nog niet hier en wat uw' muilezel aangaat, of liever uwe muilezels, want er zijn er twee, die hebben wij u volstrekt niet ontstolen, integendeel wij hebben ze aan de dieven afgenomen. Deze heer en de jonge dame kunnen getuigen, dat ik de waarheid zeg.’

Terwijl hij het geheele voorval vertelde, sprak de man met den grooten mantel weer zachtjes tot den officier.

‘Dat is goed en wel,’ besliste kapitein Moralès, ‘maar ik ben geen rechter en mag geen uitspraak doen. Ik ben de kommandant van het geleide, wij zullen de gasten van den gouverneur met al de onderscheiding behandelen, die wij hun verschuldigd zijn.... Maar den Franschman neem ik gevangen, omdat hij van diefstal beschuldigd is; te Cambo kan hij zich voor den rechter verantwoorden.’

Er was niets aan te doen. De schijn was tegen Armand. Hij begreep dit, schikte zich in zijn lot en ging goedwillig met de soldaten mee. Het viel hem tegen, dat hij te voet moest gaan, maar Miss Aurett bespaarde het hem.

‘Mijnheer,’ zeide zij tot den officier, ‘een van de muilezels is het eigendom van Papa, ik zie, dat niemand er gebruik van maakt, zoudt u zoo vriendelijk willen zijn uwen gevangene daarop te laten rijden? Wij kennen hem goed, hij is een eerlijk man en het is een misverstand, als hij voor een dief gehouden wordt.’

‘Aan dezen uwen wensch kan ik voldoen,’ zeide Kapitein Moralès beleefd. ‘Mijn order luidt, u in alles ter wille te zijn.’

En zoo had Lavarède ten minste den troost, dat hij niet behoefde te loopen.

‘Dezen avond reizen wij niet ver,’ vervolgde de officier. ‘Als wij de Rio Coto en de Rio Colorado over zijn, houden wij stil aan den voet van de Cordillera de las Cruses. Daar is eene boerenwoning, waar kamers en een souper voor u besteld zijn.’

Miss Aurett vond deze onverwachte beleefde ontvangst in verband met den naam van Don José een weinig verontrustend, maar daar haar vader en Lavarède bij haar waren, onderdrukte zij haren angst.

De man, die den grooten mantel om had, was onbemerkt, door zijn ezel wat in te toomen, zoover achter gebleven, dat hij eindelijk vlak naast den gevangene reed. Eerst sprak hij niet, maar lachte schamper, zoodat Armand op hem begon te letten. Het duurde niet lang, of uit de vermomming klonk in goed Fransch: ‘Wel, mijn waarde heer, nu geloof ik toch, dat ik mijne revanche heb voor het gebeurde op de ‘Lorraine.’

Armand kon een kreet van verbazing niet onderdrukken.

‘Bouvreuil!’

‘Juist Mijnheer, die ben ik.’

‘Wat een gelukkig toeval, dat ik u hier in deze afgelegen streek ontmoet, Mijnheer de grondeigenaar!’

‘Steek den gek maar...., wie het laatst lacht, lacht het best.... morgen zal het blijken, of het toeval voor u gelukkig mocht heeten.’

‘Hebt u samen met dien mooien vriend van u een nieuwen boevenstreek bedacht?’

‘Die vriend van mij is hier heer en gebieder, hij vertegenwoordigt het bestuur en daar hij mij niets weigeren kan, zijt gij in mijne macht.... Voor hem het rijke Engelsche meisje, voor mij de slanke Parijzenaar.’

‘Zoo!’ zei Armand schijnbaar kalm, maar niet precies verrukt over die mededeeling.

‘En nu wil ik u wel vooraf zeggen, wat uw lot zal zijn.’

‘Wel ja, voorspel de toekomst eens, Wijze uit het Oosten.’

‘Dat kan ik gemakkelijk. Morgen wordt gij veroordeeld wegens diefstal tot een jaar gevangenisstraf. Twaalf maandjes hier buiten te wonen is zoo erg niet en koud zult gij het niet hebben.... maar - uwe weddenschap is dan verloren en daarmee de millioenen van het testament.... Na dat jaar rust trouwt gij met Penelope en wordt mijn schoonzoon.’

‘Brrr!....’ zei Lavarède. ‘Maar,’ - voegde hij er bij, ‘zulk eene verzwaring van straf staat niet in de wet van Costa-Rica. Ik zal doen als Latude, die zoo lang in de Bastille zat, maar telkens poogde te ontvluchten.’

‘Het zal u niet gelukken, al doet ge nog zoo uw best; wij hebben nog andere middelen! Het was dom van u, Mijnheer Lavarède, door het land te reizen, waar mijn vriend José prefect, gouverneur, dictator is!’

‘Zooals dat voor een regeeringsbeambte in een vrijen staat betaamt!’ antwoordde Lavarède met bijtenden spot.

In stilte gaf hij Bouvreuil gelijk, dat het dom van hem was, dat hij zich zelf in de macht zijner vijanden had gegeven, maar wat was er aan te doen?.... Voor dien avond er zich maar bij neerleggen, slapen en den volgenden morgen wakker uitkijken naar eene gelegenheid om zich te redden. Daartoe was hij vast besloten, toen de stoet bij de rancho del Golfito was aangekomen.

Bouvreuil liet hem geen honger lijden. In de zekerheid, dat hij het spel gewonnen had, was de ‘Gier’ zelfs zoo tam, dat hij Lavarède niet alleen aan tafel noodigde, maar hem door Hyeronimo afzonderlijk liet bedienen, en hem den zeer zwaren Spaanschen wijn liet schenken, dien men in Middel-Amerika bij voorkeur drinkt.

De boer en de boerin hadden zich uitgesloofd om aan de hooge gasten een goed maal voor te zetten. Noch Armand, noch de Engelschen hadden ooit een dergelijk menu gezien. Miss Aurett schreef het in haar zakboekje:

Bruine boonensoep met gestampte scheepsbeschuit.

Leguanen- of hagedisseneieren.

Gebraden papegaaien.

Komkommers in 't zuur.

Ingelegde peren, ananas enz.

En dat alles besproeid door Alicante en andere Spaansche wijnen.

[pagina t. o. 24]
[p. t. o. 24]


illustratie
Gérolans bracht hen aan de overzijde van Tabanilla, van waar men de nieuwe doorgravingen kon zien. (blz. 19)


[pagina 25]
[p. 25]

De heer Murlyton werd een weinig soezerig van den wijn en Lavarède, die het geheele gezelschap door zijne vroolijkheid vermaakt had, voelde zich plotseling zoo slaperig, dat hij niet wakker kon blijven. Dit was niet te verwonderen, want Bouvreuil had door Hyeronimo een slaapmiddel in Armands wijn laten doen.

Men bracht hem naar zijne kamer en ontkleedde hem, zonder dat hij er iets van merkte.

Midden in den nacht haalde Bouvreuil voorzichtig al zijne bovenkleederen weg. ‘Zie zoo,’ mompelde hij, ‘nu kan je de reis niet voortzetten, want zonder kleeren kan je niet ontvluchten en zonder geld koop je geen kleeren, man.’ Hij maakte van het gestolen goed een pakje en wierp dat buiten in den hollen weg. Nu had hij Lavarède toch leelijk beet gehad, hij had er schik van, dat zijn toeleg zoo goed gelukt was.

Den volgenden morgen, toen de Engelschen al in den zadel waren en het geleide was opgesteld, zag Kapitein Moralès, dat de Franschman nog niet present was.

‘Hij slaapt nog,’ zei Bouvreuil, ‘houd u niet voor hem op, als u Hyeronimo en een paar soldaten laat achterblijven, dan kunnen die hem voor den rechter te Cambo brengen.’

Een militair kent alleen zijn order. Hij moest den Engelschen heer en diens dochter zoo spoedig mogelijk naar het kasteel de la Cruz voeren; die Franschman en zijn diefstal gingen hem eigenlijk niets aan. Om Bouvreuil genoegen te doen, liet hij twee soldaten achter en begaf zich op weg.

Miss Aurett vertrouwde het spel niet, sedert zij Bouvreuil herkend had. Zij vroeg, waar Lavarède was.

‘Die slaapt zijn roes uit,’ was het antwoord van Bouvreuil, ‘hij is op de boerderij gebleven onder bewaking van Hyeronimo en twee soldaten.’

‘Maar wij mogen hem niet verlaten, Papa mag hem niet uit het oog verliezen.’

‘Neen, dat mag niet,’ zei Sir Murlyton, ‘we zouden beter doen, als we op hem wachtten.’

‘Dat zou niet beleefd zijn tegenover den gouverneur, die u zoo vriendelijk ontvangt. Lavarède komt ook stellig heden nog in Cambo, zijne bewakers hebben daartoe bevel.’

Kapitein Moralès werd 's avonds door den gouverneur geprezen, omdat hij zich zoo goed van zijne opdracht gekweten had.

Wat Don José zoo deftig zijn kasteel noemde, was eene hacienda, d.w.z. eene hoeve te midden van koffieaanplantingen en omringd door lichte cactusheggen. Zij lag aan den weg, die naar de goud- en kwartsmijnen voerde en naar Cambo de havenplaats, waar hij volgens zijn ambt verblijf moest houden.

Hij ontving zijne gasten met de beleefde manieren van een edelman, maar weldra kwam de aap uit de mouw en vroeg hij brutaal weg aan Sir Murlyton om de hand van zijne dochter.

‘De pastoor is in de kapel, die ik heb laten in orde maken, de huwelijksplechtigheid kan dadelijk plaats hebben.’

‘Mijne dochter is protestant,’ zei Sir Murlyton, die als het kon, bedaard wilde weigeren, ‘dat huwelijk zou niet geldig zijn.’

‘Door den Engelschen consul kan u de zaak verder in orde laten maken.’

‘Maar ik wil dat huwelijk niet,’ riep Miss Aurett. ‘De Engelsche wet....’

‘De Engelsche wet,’ lachte Don José, ‘die zal u hier weinig helpen.’

En hij gaf aan vier soldaten van de wacht een wenk, dat zij Sir Murlyton moesten binden.

‘Sluit hem op, tot hij zijne toestemming geeft.’

‘Nooit,’ riep Sir Murlyton.

‘Liever sterf ik dan met u te trouwen,’ zei Miss Aurett koel en trotsch, ofschoon zij innerlijk zeer bevreesd was.

‘Sterven zult u niet, maar uw vader, als u binnen een uur uw jawoord niet geeft.’

En met deze woorden ging hij met Bouvreuil heen.

‘Aan Lavarède gun ik haar niet,’ bromde Bouvreuil, ‘maar José maakt misbruik van zijne macht.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken