Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met een kwartje de wereld rond (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met een kwartje de wereld rond
Afbeelding van Met een kwartje de wereld rondToon afbeelding van titelpagina van Met een kwartje de wereld rond

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.21 MB)

Scans (26.46 MB)

ebook (6.05 MB)

XML (0.70 MB)

tekstbestand






Illustrator

Lucien Métivet

Vertaler

Louise Victorine Nagel



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

reisverhalen
vertaling: Frans / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met een kwartje de wereld rond

(1919)–Henri Chabrillat, Paul d' Ivoi–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

VIII.
De lotgevallen van een President.

Hoe ging het Lavarède in dien tijd?

Later dan anders was hij wakker geworden met een zwaar gevoel in zijn hoofd. Hij had moeite om zich voor te stellen, waar hij was, hij droomde nog half. Maar een heldere zonnestraal, die in zijne kamer viel, bracht hem in de werkelijkheid terug. Hij herinnerde zich de bedreigingen van Bouvreuil en maakte zich bezorgd over het lot van Miss Aurett. Nu was hij in eens klaar wakker en wilde opstaan. Maar wat eene vervelende gekke ontdekking! Zijne bovenkleederen waren weg.

‘Die ezeldrijvers, die soldaten.’ peinsde hij, ‘misschien is het eene dievenbende;’ maar toen ging hem door het hoofd, dat Bouvreuil hem die poets kon gespeeld hebben. En dat maakte hem woedend.

Hij aan 't roepen. De vrouw van den boer kwam haastig aanloopen. Hij vroeg haar, hoe laat het was.

‘Acht uur, uwe Genade. Van morgen vroeg zijn de anderen vertrokken, uwe Genade is alleen in onze woning achtergebleven.’

‘Maar onder mijn venster hoor ik stemmen.’

‘Dat zijn de soldaten, die uwe Genade bewaken.’

‘Soldaten? Veel eer! - of - groote voorzorg!’

‘Hyeronimo, de Dappere, is er ook bij.’

‘De ezeldrijver?’

In de Nieuwe wereld houden de vrouwen evenveel van een praatje als in de Oude. Lavarède kreeg dus gemakkelijk alles te hooren, wat hij van Hyeronimo weten wilde.

‘De ezeldrijver Hyeronimo?’ herhaalde hij, ‘waarom wordt hij de Dappere genoemd?’

‘O, dat weet het heele land zoo goed als ik; een jaar geleden heeft hij het teeken gegeven

[pagina 26]
[p. 26]

tot de pronunciamento, dat wil zeggen, hij heeft zich tegen de regeering verklaard.’

‘Och kom!’ zei Lavarède.

‘Ja,’ vervolgde zij, ‘en voor twee maanden, toen ze generaal Zelaya naar huis hebben gestuurd, om doktor Guzman te nemen, heeft hij ook het eerste schot gedaan.’

‘Dus heeft hij een geweer met dubbelen loop?’

‘Wat bedoelt u? ik begrijp u niet.’

‘Het doet er niet toe. Hij maakt dus revolutie en tegenrevolutie.... een rare sinjeur, dat moet ik zeggen!’

‘O, Señor, hij heeft zoo'n goed hart, hij zou geen beest kwaad doen.... hij schiet altijd in de lucht!.... Iedereen weet ook wel, dat wij hier in Costa-Rica veel vreedzamer zijn dan in de andere republieken, nog nooit is er hij onze omwentelingen een droppel bloed vergoten.’

Armand vond deze geschiedenisles erg vermakelijk.

Op de plaats werd een levendig gesprek gevoerd. De juffrouw keek uit het raam en zag een vierden persoon bij Lavarède's ‘eerewacht’.

‘Heer in den hemel!’ gilde zij verschrikt, ‘dat is generaal Zelaya!’

‘De vroegere president?’

‘Ja, Señor!’

‘Dezelfde, die door Dr. Guzman werd verjaagd?’

‘Natuurlijk, er zijn er geen twee.’

‘Zou hij weer terug willen komen?’

‘Ik weet het niet, maar ik ga hem gauw ontvangen, want hij was zeer bemind.’

‘Maar waarom heeft men hem dan weggejaagd?’

‘Wel, omdat hij de kolonels niet heeft willen bevorderen, hij vond, dat er generaals genoeg waren.’

‘Hoeveel zijn er wel?’

‘Drie honderd.’

‘En hoeveel soldaten is het leger sterk?’

‘Misschien vijf honderd.’

Lavarède proestte het uit en het verbaasde gezicht van de juffrouw deed hem weer op nieuw uitbarsten. Hij wist nu alles van den politieken toestand in dat landje en dadelijk had hij een idee. Zoodra hij alleen was, stond hij op en luisterde met aandacht naar het onderhoud, dat de generaal met zijne bewakers had. Hij hoorde den ex-president zeggen:

‘Hyeronimo, onze partij rekent op u. Die Guzman heeft geen enkele zijner beloften gehouden, hij moet geen President blijven. Maar het sein van den opstand moet Hyeronimo de Dappere geven. Wat is er? aarzelt ge?’

‘Excellentie,’ antwoordde de ezeldrijver, ik weiger niet bepaald.... maar ik wil eerst voldoende ingelicht worden.... is er gevaar bij?’

‘Niet het minste,.... in Cambo, de residentie van den gouverneur en zijn kasteel, zooals die Europeaan zijne hoeve noemt, wonen vele vrienden van ons. Onze partij is voorbereid en van hier tot Cambo zijn allen gereed om tegen Guzman op te staan, als wij “vrijen” hen daartoe oproepen. Zij weten wel, dat wij zullen slagen.’

‘Maar Excellentie,’ hernam Hyeronimo, ‘wat zou ik persoonlijk er bij winnen?’

‘Ge kunt vragen, wat gij wilt, voor u zelf en voor deze twee mannen, je helpers zeker?’

‘Neen Excellentie, wij zijn toevallig bij elkaar gekomen, wij moeten een wakend oog houden op een Franschman, dien Don José van daag liever niet ontvangen wilde op het kasteel.’

‘Laat dien Franschman maar in den steek, voor Don José's zaken behoeft ge niet hier te blijven. Ik reken stellig op u, Hyeronimo, en ga vooruit om de omwenteling nog verder voor te bereiden.’

En dit zeggende wierp hij den ezeldrijver eene beurs toe en reed weg. De drie mannen bleven besluiteloos staan.

Maar Lavarèdes besluit was genomen. Waarom wilde Don José hem van het kasteel verwijderd houden? dan had hij zeker niet veel goeds in den zin. Bouvreuil had zoo iets gezegd van een plan, dat Miss Aurett betrof. Armand moest, het kostte wat het wilde, naar het kasteel de la Cruz. Het gevaar, dat Miss Aurett misschien bedreigde, liet hem geen rust.

Hij bekommerde er zich weinig om, dat hij geen bovenkleederen aan had. Gewapend met een stevigen rieten stoel, ging hij naar de binnenplaats en zeide tot Hyeronimo:

‘Vriend, ik heb alles gehoord, en als ge wilt, ben ik van de partij.... kom, ik volg u tegen Don José.’

Maar tot zijne groote verbazing schudde Hyeronimo van ‘neen’. En de soldaten haalden hunne schouders op, als wilden zij zeggen, dat zij er niets aan konden doen.

‘Neen, Señor,’ zei de ezeldrijver, ‘ditmaal zal ik het teeken tot den opstand niet geven. Die Don José zal zich niet zoo gemakkelijk laten afzetten, want hij heeft nog geen geld gehad en met leege handen zal hij niet willen heengaan. En dan - wij hebben daar ook eens aan gedacht - omdat hij in Europa geweest is, zal hij niet zoo vreedzaam zijn als wij hier in Costa-Rica, hij zal op ons schieten en dan zal er bloed vloeien. Wij zijn vast besloten, dat het niet het onze zal zijn.’

‘Ik heb mijn leven voor de goede zaak veil,’ riep Lavarède, ‘als gij niet wilt, dan zal ik het teeken geven.’

De drie mannen zagen hem verbaasd aan. Zij vonden hem heldhaftig, ridderlijk, maar heel dwaas.

Lavarède maakte met zijn stoel eene dreigende beweging. Het was een stevig meubel van bamboes, dat een gevaarlijk wapen kon worden in de hand van een toornig man. De drie ‘vreedzamen’ waren het stilzwijgend eens, dat zij dien Europeaan niet boos moesten maken.

Toch wilden zij eenige wijze voorzorgen nemen.

‘Als de samenzwering van generaal Zelaya gelukt,’ zeide Hyeronimo, ‘dan is alles goed, maar als de zaak verkeerd uitkomt, dan vergeeft Don José mij niet, dat ik u heb laten ontsnappen, om te Cambo het teeken van den opstand te gaan geven.’

‘En ons ook niet,’ voegden de soldaten er bij.

Lavarède fronste zijn voorhoofd en stampte met den stoel op den grond. Een van de soldaten - hij was niet bijzonder krijgshaftig van natuur,

[pagina 27]
[p. 27]

want zijn stam hield zich uitsluitend met landbouw bezig - bedacht er iets op.

‘Als Mijnheer ons wilde vastbinden, onze voeten wilde samenbinden, dan zal het voor iedereen duidelijk zijn, dat wij Mijnheer niet hebben kunnen volgen en dat wij dus zijne medeplichtigen niet zijn.’

‘Mij wel,’ zei Armand, ‘maar ik heb geen tijd, bindt elkaar maar vast, zoodra gij slechte tijding hoort.’

‘Uwe Genade is wel goed.’

‘Maar Hyeronimo, je moet mij een muilezel geven, den besten, dien ge hebt.’

‘O Señor, mijne broodwinning.’

Lavarède zwaaide zijn' stoel.

‘Neem den besten maar,’ riep de ezeldrijver. ‘Matagna is de beste, die daar! 't is net een Engelsch paard.’

‘In orde, nu moet ik ook nog kleeren hebben, waarin ik mij aan de menschen vertoonen kan, want zelfs in dit warme klimaat kan ik toch in dit luchtige kostuum geen oproer gaan maken.’

‘Maar uwe Excellentie wil mij toch niet van mijne kleeren berooven?’

‘Van je bovenkleeren, zeker. Dat zal eene goede verontschuldiging voor je zijn, als je vervolgd mocht worden, omdat je mij hebt laten ontsnappen. Kom, goedschiks of kwaadschiks, trek ze uit.’ En de stoel kwam onrustbarend dicht bij den verbluften Hyeronimo.

‘Je hebt nog een leeren kostuum onder je fluweelen pak, geef hem het fluweelen maar,’ zei de soldaat, die het denkbeeld van het vastbinden geopperd had.

Hyeronimo wierp hem een boozen blik toe, maar toen Lavarède met den stoel weer een dreigend gebaar maakte, begon hij toch het mooie bovenpak uit te trekken. Het was volstrekt niet vreemd, dat hij zoo warm gekleed was, want de muilezeldrijvers moeten verdacht zijn op de groote afwisseling van temperatuur, waaraan zij bij hunne tochten in het gebergte bloot staan.

Lavarède trok het fluweelen kostuum aan, leende van den boer een hoed en zag er weldra uit als een inwoner van Costa-Rica.

‘Zeg eens, Hyeronimo,’ vroeg hij, ‘wat is eigenlijk het teeken tot den opstand?’

‘Drie schoten.’

‘Leen mij dan je revolver.’

‘Ik heb er geen!.... en als ik er een had, zou ik haar toch niet aan uwe Genade geven.’

‘Waarom niet?’

‘Omdat u, als Europeaan, misschien op de menschen zoudt vuren.’

‘Komaan,’ zei Armand lachend, ‘dan moet ik maar een geweer zien te vinden, dat van zelf afgaat.’

En met deze woorden sprong hij op den vluggen muilezel, die den weg van de hoeve naar de goud- en kwartsmijnen dwars door het gebergte, zonder de minste aanwijzing van den kant van zijn berijder in korten tijd aflegde.

Onderweg zag Lavarède telkens groepjes menschen, die hem schenen te verwachten. Zij herkenden den muilezel van Hyeronimo en riepen: ‘Leve de Bevrijder!’

‘Bevrijder!’ dacht Lavarède, ‘daarbij behoort een kleine aanspraak.’

En daar hij vlot Spaansch kon spreken en als journalist heel goed wist, welke soort van redevoeringen bij de menschen geestdrift opwekken, was hij dadelijk voor een speech klaar.

‘Hyeronimo de Dappere is op weg om de bevolking van Oostelijk Costa-Rica tot den opstand te bewegen, ik roep de volken van het Westen daartoe op. Volgt mij naar La Cruz, weg met de tirannen!’

‘Hoera voor de Vrijen!’ antwoordden de samenzweerders.

Dat gezegde aangaande Hyeronimo was wel uit de lucht gegrepen. Maar niets steunt de menschen zoo zeer in het voornemen om tegen ‘de tirannen’ op te staan, dan te weten, dat anderen daarmee reeds begonnen zijn.

Bij iedere hoeve, bij iedere boerenwoning voegden zich partijgangers bij hem. In alle plaatsjes, waar hij doortrok, werd de troep, die hem volgde, grooter. Op een paar mijlen afstand van La Cruz gebood Lavarède over eene aanzienlijke schare, die hij door zijn warm woord wist te bezielen. Een bewijs, dat, als het gemakkelijk is Engelsch te kunnen spreken, als men reizen wil, het toch ook geen kwaad kan de taal van Oud-Castilië te kennen en te verstaan.

Zijn legertje noodzaakte hem stapvoets te rijden, maar tijd mocht hij nu niet verliezen, dus verzon hij eene krijgslist, om alleen gauwer vooruit te kunnen komen.

‘Vrienden,’ zeide hij ‘laten wij ons hier in groepjes verdeelen, dan kunt gij bij gedeelten het kasteel de la Cruz binnendringen. Geeft elkaar maar een wachtwoord. Ik ga vooruit, want het is niet meer dan plicht, dat de aanvoerder het eerst op de plaats des gevaars is. Volgt mij met voorzichtigheid en wacht het afgesproken signaal af.’

Door het hoofd eener anti-regeeringsgezinde partij was in Costa-Rica nog nooit op deze wijze gesproken, Lavarède of ‘La Bareda’, zooals hij daar genoemd werd, werd luide toegejuicht.

‘Leve de Bevrijder! Leve La Bareda!’

De echos van de Cordilleras weerkaatsten deze kreten, en terwijl de ‘Bevrijder’ op zijn muilezel zich haastig wegspoedde, kwamen nog eene menigte partijgenooten van de bergen, om de militaire wandeling mee te maken, die het begin was eener revolutie.

Lavarède had in zijn haast vergeten zich een revolver te verschaffen. Hij liet zijn ezel zoo hard mogelijk draven en stond weldra op het voorplein van het zoogenaamde ‘kasteel’. In eene benedenkamer stond Don José dreigend voor Miss Aurett.

‘Dus - wilt gij uw vader niet redden en mijne vrouw worden? Er blijft u niets anders over: òf uw vader wordt ter dood gebracht òf gij wordt mijne vrouw.’

Buiten op de plaats klonk een hoefslag. Miss Aurett liep naar het raam en herkende Lavarède. Dat was hulp in den nood. In hare blijschap riep zij: ‘Armand!’ en vergat, dat zij hem anders ‘Mijnheer Lavarède’ noemde.

Lavarède was met één sprong in de kamer

[pagina 28]
[p. 28]

‘Mijnheer,’ zeide hij diep verontwaardigd, ‘u durft veel wagen, maar zoolang als ik leef, zult u deze jonge dame niet krenken.’

José zag geel van woede. Bij de eerste woorden van Lavarède had hij een revolver te voorschijn gehaald, die hij krampachtig vast hield, terwijl hij haastig eenig huisraad tusschen zich en Lavarède schoof. Het zien van dien revolver bracht Armand op een niet onaardigen inval.

‘Ik heb geen wapen,’ dacht hij, ‘maar ik laat hem met zijn revolver zelf het teeken tot den opstand geven.’

En toen begon hij met de grootste koelbloedigheid zijn gewapenden tegenstander te tergen en voor den gek te houden.

‘Voorzichtig, José! je wordt al bleek, je bent bang, treffen zal je me op die manier niet.’

José werd werkelijk bleek, niet van angst, maar van drift. Hij strekte zijn arm en trok de revolver af. Te gelijk met het schot klonk een angstkreet van Miss Aurett. Maar Lavarède had zich niet bewogen en was ongedeerd.

‘Ik had het u wel gezegd,’ smaalde hij.

Met de armen over elkaar bleef hij spottend Don José staan aankijken. Deze richtte nog eens, en nu beter.

‘Weer gemist!’ riep Armand, maar ditmaal maakte hij onwillekeurig eene beweging en op zijn linker schouder zag Miss Aurett bloed. In een oogwenk stond zij vóór hem, en nu aarzelde Don José toch.

Maar het derde schot moest nog vallen. Lavarède schoof dus zacht het moedige meisje op zijde en begon weer te schimpen.

‘Lafaard!’ riep hij, ‘schiet nog eens, je durft niet.’

Als onder een zweepslag trilde Don José van toorn. Vaalbleek richt hij langzaam zijn revolver op nieuw, recht op het hart van zijn tegenstander. Met een boozen lach drukt hij op den haan, het schot gaat af. Maar de kogel heeft eene andere richting gekregen. Miss Aurett heeft met gevaar van haar leven Don José's arm omhoog geduwd en Lavarède daardoor gered. De derde kogel vloog in den muur.

Een glans van vreugde gleed over het gezicht van de beide jongelieden. Miss Aurett was voldaan over den goeden uitslag van haar waagstuk en Lavarède over iets anders nog.

Op het derde schot klonken onmiddellijk oproerige kreten buiten op het voorplein. De omwenteling, die slechts op dit teeken gewacht had, begon.

Don José was er zoo door verschrikt, dat het Lavarède gemakkelijk viel hem te ontwapenen. Eenige mannen drongen het vertrek binnen en van het voorplein en de binnenplaats klonk een geroep om La Bareda.

Maar Lavarède is gewond, zeer licht, wel is waar, zoodat een in der haast aangelegd verband voldoende is om het bloeden te doen ophouden, doch die wond maakt hem tot martelaar van de goede zaak. Hij heeft zijn bloed er voor gegoten en in de oogen van de partijgangers van Zelaya en Hyeronimo is hij een held. Zij noemen hem ‘generaal’ en vragen zijne bevelen.

Het eerste, waaraan Lavarède denkt, als hij een weinig tot zich zelf gekomen is na het bloedverlies, is de bevrijding van Sir Murlyton. Zijn bevel wordt dadelijk uitgevoerd. Don José, die door de mannen stevig wordt vastgehouden, moet het lijdelijk aanzien. ‘Bindt den gouverneur met dezelfde koorden, waarmee de Engelschman gebonden werd,’ beval Lavarède, en ook daartoe waren de mannen gaarne bereid. Zoo gaat het bij iedere omwenteling, de paleizen en gevangenissen blijven hetzelfde, er komen alleen andere menschen in.

‘Wacht nog even,’ riep Sir Murlyton, toen men Don José wilde binden, ‘ik moet eerst met hem boksen.’

‘Daar is geen bezwaar tegen,’ zei Lavarède deftig. De wijze koning Salomo had niet met meer waardigheid recht kunnen spreken.

Don José werd nu naar de binnenplaats gebracht en daar sloten de mannen een dichten kring om hem en Sir Murlyton. En nu kreeg José een behoorlijk aantal stompen geheel naar de regelen van de kunst. Vol blauwe plekken, met dikke oogen en een gezwollen gezicht ontkwam hij eindelijk aan de woede van den Engelschman, die niettegenstaande zijn heftigen toorn toch bedaard gebleven was.

‘Ik ben voldaan,’ zei hij kalm.... ik heb den smaad, dien hij mij heeft aangedaan, gewroken.’

‘En Mijnheer Lavarède is voor mij in de bres gesprongen, Papa,’ zeide Miss Aurett.

‘O!’ riep haar vader, ‘hij is op en top een gentleman.’

En hij schudde Lavarède hartelijk de hand.

Bij den ingang van het kasteel, of juister gezegd bij het hek van de hoeve was een tumult. Men had iemand voorzichtig het huis uit zien sluipen, die niet geantwoord had, toen de wacht hem had aangeroepen. Een paar vlugge bergbewoners hadden den vluchteling spoedig achterhaald. Zij brachten hem voor den ‘generaal’. Bevend en verlegen stond de gevangene voor den ‘Bevrijder’.

Deze begon hartelijk te lachen.

‘Ha, ha, ha! hoe vindt u dat, Mijnheer Bouvreuil? De rollen worden gauw en gemakkelijk omgekeerd in dit land, niet waar?’

‘Dat heb ik gemerkt, toen de menigte u daar straks toejuichte; daarom wilde ik maar van hier gaan.’

‘Uwe booze geweten ried u dat zeker. Maar zonder een woord Spaansch te kennen zoudt u de vlucht toch hebben moeten opgeven. Zeg eens, hooggeachte heer, gisteren liet u mij als dief gevangen nemen, als ik u nu van daag liet fusileeren?’

‘O neen, ik bid u, hier zijn uwe quitanties, het bewijs, dat ik afstand doe van alle schuldvorderingen, mijne banknoten.... en mijne dochter kunt gij bovendien krijgen.... Daar, neem alles wat gij wilt, uit mijne portefeuille.’

‘Ik heb uw geld niet noodig,’ zei Lavarède, ‘wat zou ik er mee doen? ik heb een kwartje op zak, dat is voldoende.’

De omstanders konden dit gesprek niet volgen, daar het in het Fransch werd gevoerd, maar zij begrepen aan de bewegingen en uiterlijke tee-

[pagina 29]
[p. 29]

kenen, dat La Bareda geld weigerde en dat bewonderden zij. Toen Lavarède, ditmaal in het Spaansch, Bouvreuil nog toeriep: ‘Wij zijn hier geen afzetters, maar vrije burgers,’ steeg de bewondering tot geestdrift en aan het ‘hoera!’ kwam geen einde.

Als hij een teeken gegeven had, dan zouden Don José en Bouvreuil door de eigen soldaten, die hun den vorigen dag gehoorzaamden, met kapitein Moralès aan het hoofd, ter dood zijn gebracht, maar dat wilde de Bevrijder niet. Ter wille van het lieve Engelsche meisje had hij die rol gespeeld en eene omwenteling bewerkt, hij wist niet voor wien of wat. Bloed mocht er niet voor vloeien, geen misdaad zou haar bezoedelen.

‘Neen,’ zeide hij met plechtigen ernst tot Bouvreuil en Don José, ‘voor uw leven behoeft gij niet bevreesd te zijn. Ik zegen mijne lichte wonde, omdat zij mij het vertrouwen van al deze dappere lieden heeft doen verwerven, maar ik wil niet, dat er diepere geslagen worden. Intusschen begrijpt gij wel, dat ik u liever niet meer op mijn weg wil ontmoeten. Er is mij te veel aan de voortzetting mijner reis gelegen, dan dat ik mij niet van u beiden zou trachten te ontslaan. Kapitein Moralès, met sterk geleide brengt u deze beide heeren over het gebergte naar de kust van den Atlantischen oceaan. U moet bij hen blijven tot ze in Puerto-Limone ingescheept zijn, waarheen komt er niet op aan, als het maar op het eerst vertrekkende schip is, dat hen ver van Costa-Rica brengt. U zult er wel veertien dagen voor noodig hebben, vervoeg u dan in de hoofdstad San José, waar u eene belooning wacht voor den gewichtigen dienst. Uwe order zal u schriftelijk uitgereikt worden. Het geld, dat de twee gevangenen mij aanboden, zal toereikend zijn om hunne reis te betalen en tevens in het onderhoud van uw manschappen te voorzien. Ik heb gezegd. Leve de republiek der Vrijen!’

‘Nu hij zoo dom is, ons niet ter dood te laten brengen,’ fluisterde José Bouvreuil in, ‘is or nieta verloren.... Ik ken het land goed en weet den weg, ik verzeker u, dat wij binnenkort met dien Franschman zullen kunnen afrekenen.’

Toen Sir Murlyton nog eens nadacht over al het voorgevallene, kwam hij tot de overtuiging, dat Lavarède hem en zijne dochter niet alleen een grooten dienst bewezen had, maar dat dit tevens eene zeer belangelooze daad was, daar zijne reis er door was vertraagd. Dankbaar als hij was, vond hij het zijn plicht Lavarède er aan te herinneren, dat hij met een ander doel op reis was gegaan, dan om Don José weg te jagen.

‘Ik ben bereid om van het jaar de dagen af te tellen, die u verliest door het voorstaan van de persoonlijke belangen van mijne dochter en van mij,’ zei hij eerlijk.

Maar Lavarède wilde daarvan natuurlijk niet hooren. ‘Dat zijn van die kleine tegenspoeden, die men moet verwachten, als men zonder geld reist.’

‘Nu goed dan, maar wat wilt ge nu verder doen?’

‘Natuurlijk voortzetten, wat ik hier begonnen ben.’

‘De revolutie!’

‘Zeker.... Op welke andere wijze zou ik in dit afgelegen gedeelte van de Cordilleras gemakkelijker en vlugger vooruit komen? Ik kan niet beter doen dan aan de omwenteling haren loop te laten. En al wilde ik niet, ik zou toch mee moeten naar de hoofdstad San José. Ik kan met Ledru-Rollin zeggen: “ik ben hun aanvoerder, dus moet ik hen volgen.” Gelukkig ligt San José in noordelijke richting, juist in mijn weg, want ik moet immers naar San Francisco. In San José vraag ik den nieuwen president als loon voor mijne moeite, dat hij mij op de eene af andere manier behulpzaam zij om daar te komen.’

‘Hebt ge overwogen welke moeielijkheden u wachten, eer ge in San Francisco aankomt?’

‘Neen, geen zorgen voor den tijd.’

‘Denk eens aan, eerst heel Middel-Amerika door, waar geen berijdbare wegen zijn en geen spoorbanen; door Nicaragua, San Salvador, Guatemala, en dan nog heel Mexico.... Ge komt er nooit.’

‘Vooral niet,’ riep Lavarède vroolijk, ‘als ik niet begin. Voorwaarts dus!’

Hij gaf aan zijne volgelingen een teeken, besteeg zijn muilezel en begaf zich op weg, gevolgd door eene groote menigte partijgenooten. Eerlijk gezegd was het oproer heel onschuldig en de tocht volstrekt niet gevaarlijk. Veeleer was het een triomftocht. In alle plaatsen, waar La Bareda doortrok, knalden voetzoekers en betwistte men elkander de eer van hem te logeeren en te onthalen, hem en zijn staf. Wie het 't eerst verteld had, wist men niet, maar algemeen geloofde men, dat de Engelsche dame Lavarède's vrouw en de lange, stijve heer zijn schoonvader was. En als de menschen dat aan elkaar vertelden, dan keken ze elkaar goedkeurend aan en knikten en maakten allerlei teekens, die onze reisgenooten niet begrepen. Miss Aurett wilde er het hare van hebben en toen zij aan den voet van den berg Dota in eene hoeve nachtverblijf vonden, zocht zij, terwijl Lavarède door haar vader geholpen werd aan een nieuw verband, van hare gastvrouw te weten te komen, wat die vergenoegde blikken en gebaren beteekenden.

‘Zij hebben misschien betrekking op de keuze van een president. Die wordt voor vier jaar gekozen en is niet herkiesbaar. Hij moet vijf en twintig duizend gulden kapitaal hebben, minstens dertig jaar oud zijn en getrouwd. Zoo is het vastgesteld bij constitutie van den 22sten Dec. 1871.’

‘Mooi,’ dacht onze guitige Engelsche. ‘Mijnheer Armand heeft den gestelden leeftijd, hij is erfgenaam van vier millioen en zijne vrienden meenen, dat hij getrouwd is. Ik moet ze maar in dien waan laten.... het zou heel grappig zijn, als ze hem kozen tot president.’

De reis werd onder dezelfde gunstige voorteekenen voortgezet. Binnen twintig dagen deed de ‘Bevrijder’ zijn intocht in San José, waar de tijding van zijne komst reeds verbreid was. De klokken luidden, de twee kanonnen, die in de stad voorhanden waren, bulderden, het volk juichte en de burgers, klein en groot, wachtten gemoedelijk, wel wetende, dat er tegen den volkswil toch niets te doen was.

[pagina 30]
[p. 30]

Ongeveer twee honderd man waren Lavarède gevolgd, toen hij Cambo had verlaten; toen hij in San José aankwam, waren er zes duizend. Op het grootste stadsplein stonden aan de eene zijde het leger bestaande uit ongeveer vijf honderd man, aan den tweeden kant de afgevaardigden van Punt-Arena, Orosi, Angostura, voorop die van Cartago, de stad die met San José wedijverde om de eerste te zijn van het land. Allen waren gekomen om den ‘Bevrijder’ welkom te heeten en toe te juichen. Tegenover de troepen stonden de militaire autoriteiten, generaals en kolonels in menigte. De vierde zijde van het carré werd ingenomen door de hoofden van de zegevierende staatkundige partij.

Het volk stond dicht opeengepakt bij alle uitgangen en riep luid: ‘Hoera!’ Eene gonzende menigte vulde de daken van het paleis van justitie, van het presidentshuis, van de kerken, van het weeshuis en het universiteitsgebouw. Overal, waar er maar een plaatsje was, zaten partijgenooten of nieuwsgierigen. Het getal der bevolking was dubbel zoo groot als anders en dertig duizend stemmen riepen: ‘Leve generaal La Bareda! Leve de Bevrijder, onze President!’

‘Wat roepen ze daar?’ vroeg Armand ongerust.

De voorzitter van de twaalf afgevaardigden van de republiek trad naar voren.

‘Zij zeggen, hooggeëerde generaal, dat de volkswil u, die door uwe Fransche afkomst ons verwant zijt, tot president heeft gekozen. Leve de republiek! Leve de president La Bareda!’

Lavarède wist niet wat hij hoorde.

‘Hoe jammer, dat ik niet op een zwart paard zit!’ roep hij onwillekeurig, ‘dan zou het spel volmaakt zijn.’

‘Wat bedoelt u daarmee?’ vroeg Miss Aurett.

‘O niets,’ was het antwoord, ‘eene herinnering aan eene politieke gebeurtenis in mijn eigen land.’

De autoriteiten complimenteerden toen Miss Aurett, die zij voor de vrouw van den president hielden. Dit alles amuseerde haar kostelijk. Haar papa wilde daartegen protesteeren, wat trouwens onder al dat gejuich toch niet zou zijn gehoord, maar Miss Aurett zeide:

‘Papa, u moogt Mijnheer Lavarède in niets tegenwerken, help de menschen dus niet uit den droom, dat zou niet fair zijn tegenover hem.’

De heer Murlyton bleef in groote verbazing het levendig, veelkleurig tooneel staan aanstaren, dat voor zijne Engelsche oogen en ooren al heel ongewoon was. Hij maakte echter geenerlei opmerking.

Armand werd eerbiedig verzocht de revue te houden over het leger. Het kleine aantal soldaten verwonderde hem eerst, maar hij herinnerde zich nog in tijds, wat de vrouw hem dien morgen dienaangaande verteld had.

‘Als Costa-Rica in vredestijd,’ zei hij tot den officier, die hem tot adjudant diende, ‘vijf honderd man op de been brengt, waar zijn dan de andere manschappen?’

‘Excellentie, dit zijn al de soldaten, de anderen staan aan de overzijde als kolonel of generaal, al naar dat het lot hun gunstig is geweest bij vroegere uitingen van den volkswil en eene nieuwe presidentskeuze.’

‘Ik dank u,’ zeide Lavarède, die zich onder die mededeeling gelukkig ernstig hield, ‘ik zal doen, wat van mij verwacht wordt.’

En zich voor het front plaatsende, riep hij in zuiver en welluidend Castiliaansch:

‘Soldaten, gij hebt niet op het volk willen schieten, wij zijn allen broeders.... deze dag moet voor iedereen een gelukkige dag zijn.... Vraagt van mij, wat gij wilt.... Daar ik vooraf niets beloofd heb, zal het mij gemakkelijk vallen geen van mijne beloften te schenden.... Wat wenscht gij van mij?’....

‘Bevordering!’ riepen zij als uit eenen mond.

‘Ik geef ze u! gaat allen over tot de rechterzijde, ik benoem u tot generaal. Leve de vrijheid!’

‘Leve La Bareda!’

Die kreet werd niet alleen geuit door de soldaten, terwijl ze den looppas namen om aan de overzijde te komen, waar de hooggeplaatsten stonden, maar ook door het volk op de daken en balcons en terrassen; het had bij dit tooneel begrepen, dat gelijkheid nu geen ijdele klank was. Lavarède ging met zijne vrienden naar de presidentswoning, waar zijne vertrekken in gereedheid waren gebracht. Tegen den avond werd de geheele stad elektrisch verlicht. Lavarède hoorde, dat dit niet eene bijzondere illuminatie was, maar dat San José al sedert vijf jaar elektrisch licht had.

‘Ik zie,’ zeide hij tot den raadsheer Rabata, - zijn secretaris - ‘dat mijne hoofdstad volstrekt niet achterlijk is.’

‘Veel minder, dan u misschien denkt; want als uwe Excellentie even aan de telephoon wil luisteren, zal zij hooren, dat er al een komplot gesmeed wordt.’

‘Een komplot om mij te dooden?’

‘Hier?.... neen dat nooit!.... maar om u te doen heengaan.’

‘Wel, dat treft goed, aan dat komplot doe ik mee, ik heb mijn dag goed besteed, want ik heb velen gelukkig gemaakt.... en daar ik, als president, alles doen mag, zal ik ook wel mogen heengaan.’

‘De president van onze republiek komt nooit buiten de grenzen.’

Dat viel Armand tegen. ‘Hoor eens, mijn waarde heer secretaris, ik ben niet van plan hier te beschimmelen. Laten wij nu maar eerst gaan slapen, dan zullen wij morgen ochtend nog eens over mijn vertrek praten.’

‘Maar de constitutie?’

‘'t Zal de eerste constitutie niet zijn, die geschonden wordt!.... Ik ben bovendien een vreemdeling, niet genaturaliseerd...., ben niet getrouwd.’

‘Maar de afgevaardigden hebben op u gestemd en het volk....’

‘Wat hamer!’ vloekte Lavarède, ‘als ik nu toch niet hier wil blijven?.... ik zou er te veel bij verliezen.... vier millioen!.... Zooals ik gezegd heb, kom u morgen nog eens praten, tijd brengt raad.’

‘Ik eerbiedig uwe orders, Excellentie. Maar

[pagina 31]
[p. 31]

eer ik u naar de eetzaal geleid, waar de hooge personages en uwe familie u wachten....’

‘Mijne vrienden, meent u, familie heb ik hier niet.’

‘....Wilt u niet, voor dat u gaat soupeeren, iets meer weten van het komplot? De directeur van uwe politie heeft de telegraaf- en telephoon-draden nog niet laten doorsnijden.’

‘Dat is waar ook, ik moet even luisteren.’ Het paleis was door eene elektrische geleiding verbonden met de woning van den ex-president Dr. Guzman. Drie mannen waren daar in levendig gesprek; Lavarède ving het volgende op: ‘Het is uw eigen schuld Guzman,’ zeide generaal Zelaya. ‘Als gij niet toegegeven hadt aan de eischen van de partij der zwarten, zou men uwe regeering niet zoo spoedig omvergeworpen hebben.’

‘Neen, ùw schuld, generaal!’ antwoordde Dr. Guzman op deze beschuldiging. ‘Indien u de beweging niet hadt voorbereid in de meening, dat zij ten uwen gunste zou geschieden, dan zou die vreemde gelukzoeker geen succes gehad hebben.’

‘En als ik,’ jammerde Hyeronimo, ‘zelf het teeken gegeven had, dan zou ik nu president zijn in zijne plaats!’

Zij zwegen eensklaps. Driftig klonk de schel.

‘De verbinding met het presidentshuis bestaat nog’ klonk een stem door den telephoon.

De ontevredenen verbleekten. Zij dachten, dat hunne zaak verloren was.

Generaal Zelaya vroeg wat er was.

‘Hulp voor u, om La Bareda af te zetten.’

‘Zijt gij dan iemand uit de omgeving van den president?’

‘Uit de naaste omgeving. La Bareda zelf.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken