Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een Bataafs driemanschap (ca. 1943 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Een Bataafs driemanschap
Afbeelding van Een Bataafs driemanschap   Toon afbeelding van titelpagina van Een Bataafs driemanschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.22 MB)

Scans (72.18 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Illustrator

Eduard Veterman



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een Bataafs driemanschap

(ca. 1943 )–A.M. de Jong–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 2]
[p. 2]


illustratie
Odo kwam half overeind...
(Blz. 22)


[pagina 5]
[p. 5]

I. Een kleine inleiding

Ruim tweeduizend jaren geleden speelt mijn verhaal.

Ons land zag er toen heel anders uit dan nu. De bodem was grotendeels bedekt met dichte wouden. De rivieren stroomden vrij naar zee. Als in voor- of najaar het water te hoog werd, vloeide het over de oevers, want dijken waren er nog niet. Evenmin als grote steden en dorpen. In de wouden leefden wilde dieren: wolven, vossen, everzwijnen, beren en lynxen met hun gepluimde oren; herten, gevogelte, hazen en konijnen in overvloed en ook de oeros, het wilde rund met zijn machtige lichaamsbouw en geweldige kracht, graasde er vrij en in het verborgene.

Maar al waren er dan geen grote steden en dorpen, mensen woonden er wel. Een goede twintig jaar geleden waren zij uit het oosten komen aantrekken met hun vrouwen en kinderen, paarden en vee; al hun bezittingen voerden zij mee in logge karren, die door zware ossen getrokken werden; de wielen waren alleen maar grote ronde schijven.

Deze mensen waren Germanen. Zij hadden moeilijkheden gehad in het land, waar zij vandaan kwamen. Niemand weet eigenlijk precies welke moeilijkheden. Maar het was erg genoeg geweest om hele stammen te doen opbreken, zoekend naar een streek, waar zij zich konden nederzetten in veiligheid en rust, om verder te leven naar de oude wijs.

Grote mensen, blank van huid en blond van haar meestal, met blauwe ogen, sterke, breed gebouwde lichamen. Zij waren over de Rijn gekomen en hadden zich gevestigd in de lage landen tussen de rivieren. Daar was de grond vruchtbaar; zij konden er koren en andere veldvruchten verbouwen en er waren malse weiden voor hun vee. De rivieren leverden overvloedig vis en in de bossen konden zij jagen naar hartelust.

Tot hun komst was het land alleen bewoond geweest door de dieren des velds. Zo konden zij ongestoord bezit

[pagina 6]
[p. 6]

nemen van de grond, hun huizen en hoeven bouwen en leven naar hun aard zonder iemand te benadelen of door iemand lastig gevallen te worden. In de geschiedenis heten deze mensen Bataven of Batavieren. Misschien omdat zij hun nieuwe land Bat-ouwe (Betuwe) noemden, wat naar de geleerden zeggen ‘goede grond’ betekent.

Deze oude Germanen waren heidenen. Zij geloofden aan een hele reeks goden en godinnen, waarvan zij vele boeiende verhalen wisten te vertellen. Eigenlijk waren die goden voorstellingen van natuurkrachten. De oppergod was Wodan, die maar één oog had. Maar dat oog was dan ook de zon. Hij droeg een blauwe mantel en die kon iedereen zien, want dat was de blauwe hemel. Donar was de god van de oorlog en van de donder; die reed met zijn zware wagen over de wolken en je hoorde de geweldige wielen rollen; daarbij smeet hij met zijn hamer naar de aarde, en dat kon je zien, want dat was de bliksem, en waar de hamer van Donar insloeg, gebeurden ongelukken. Zo waren er nog veel meer, en behalve de goden waren er nog talloze goede en kwade geesten, die bossen, velden en water bevolkten en waarvoor de mensen steeds op hun hoede moesten zijn.

Ook de Germanen geloofden aan een leven na de dood. Wie goed geleefd en dapper gestreden had, kwam in de hemel, die zij Walhalla noemden, en de anderen gingen naar de onderwereld, het duistere schimmenrijk, waar de godin Hel regeerde. In het Walhalla werd een feestelijk leven gevoerd; net zoals de Germanen zich de goden voorstelden als groter en machtiger mensen, zo stelden zij zich het leven in de hemel voor als een heerlijker aards leven, waar de vreugde geen einde nam.

De Batavieren waren als alle Germanen zeer op hun vrijheid gesteld. Alle volwassen mannen waren gelijk en hadden mee te spreken over de belangen van het geheel. Zij kozen hun eigen aanvoerder, die ‘de voorste’ of vorst genoemd werd, en de beste onder de besten, de dapperste onder de dapperen zijn moest. Er werd recht gesproken door

[pagina 7]
[p. 7]

den vorst en enkele wijze mannen, die daarvoor ook verkozen werden. Dat gebeurde onder een heilige eikeboom, waar een stenen tafel was opgericht, en iedereen kon erbij tegenwoordig zijn. Geschreven wetten waren er niet, maar iedereen wist, wat hij wel doen mocht en wat verboden was en welke straffen er stonden op verschillende misdrijven.

Als er belangrijke besluiten genomen moesten worden, die de hele stam aangingen (een beslissing over oorlog of vrede bijvoorbeeld), werd er een volksvergadering gehouden in het heilige woud, waar de priester woonde en een altaar voor de goden was opgericht. Daar raadpleegde de priester de goden: hij gooide stokjes omhoog, waarin verschillende tekens gegrift stonden; en uit de neergevallen stokjes en de ligging der figuren kon hij de wil der goden aflezen, want natuurlijk bestuurden de goden de val der stokjes en maakten zo bekend, wat hun mening was. Ook werden offerdieren geslacht, en uit de loop van hun bloed en bepaalde kenmerken in hun ingewanden kon de priester ook alweer opmaken hoe de stemming der goden was en of zij de stam goed of slecht gezind waren. Meestal gebeurde, wat de goden door bemiddeling van den priester aanrieden. Maar de mannen waren en bleven vrij te beslissen, wat zij doen wilden, desnoods dwars tegen de raad van den priester in.

De vrije mannen onder de Germanen waren jagers, vissers en krijgslieden. Werken op het land of in huis beschouwden zij als vernederend voor een vrij man. Dat moesten de vrouwen en de slaven maar doen. Want zij hadden ook slaven. Dat waren mannen, die in de oorlog krijgsgevangen gemaakt waren en daarmee hun vrijheid en hun rechten hadden verloren. Zo'n slaaf kon later weer vrij worden; dat hing van de goedgunstigheid van zijn meester af, en van zijn eigen verdiensten natuurlijk ook. Een vrijgelaten slaaf werd een laat genoemd. Hij was een vrij man, maar niet zo in aanzien als een vrij geborene en vooral de

[pagina 8]
[p. 8]

dommeren onder de mensen zagen een beetje op hem neer en vonden zichzelf veel voornamer, omdat hun vader toevallig geen slaaf geweest was en zijzelf nooit krijgsgevangen gemaakt waren.

Lang heeft men geloofd, dat de Batavieren veel wilder en onbeschaafder waren dan in werkelijkheid het geval is geweest. Zij kenden integendeel al vele dingen, die wij eerst meenden, dat zij ontbeerden. Zij liepen niet in dierenvellen rond, maar in zelfgeweven linnen en wollen kleren; al zullen zij in de winter wel pelzen gedragen hebben voor de warmte. Zij woonden niet in zulke primitieve hutten als vroeger werd aangenomen. Men heeft op sommige plaatsen uit opgravingen geleerd, dat zij flinke hoeven hadden met ruime vertrekken en bijgebouwen voor het vee. Natuurlijk waren dat houten gebouwen, want het stenen bakken hebben zij eerst van de Romeinen geleerd, maar zulke armzalige hutjes als wij vroeger dachten, waren het helemaal niet.

De huizen stonden verspreid, maar voor de veiligheid was er meestal een versterkte plaats met hoge aarden wallen, waarbinnen men in tijd van gevaar zich gezamelijk terug kon trekken om aanvallen af te slaan en te redden wat er te redden viel.

Scholen voor de kinderen bestonden niet, want lezen en schrijven waren kunsten, die de Batavieren nog niet kenden. De meisjes bleven bij moeder thuis en leerden, wat een goede Germaanse vrouw kennen moest: huishouden, koken, spinnen, weven en naaien en hoe het land te bewerken. De jongens werden opgevoed tot wat zij als vrije mannen zijn moesten: goede jagers en vissers, krijgslieden doorkneed in alles wat de oorlog toen met zich bracht; zij leerden zwemmen, paardrijden, schieten met pijl en boog, werpen met de lans, vechten met zwaard en schild, worstelen en hardlopen, tot zij een krachtig, goed ontwikkeld lichaam hadden, waarvan zij elke spier beheersten. Als zij een jaar of zestien, zeventien waren en tot stevige knapen opgegroeid, konden zij opgenomen worden onder de vrije mannen met al de

[pagina 9]
[p. 9]

rechten, die aan deze waardigheid verbonden waren. Maar daarvoor moesten zij in onderlinge wedstrijden tonen, wat zij waard waren; en wanneer zij in kracht en behendigheid tekort schoten, moesten zij nog een jaartje verder oefenen eer zij de erenaam van ‘man’ kregen. Ook voor de jongeren waren er geregeld wedstrijden, waarin zij tonen konden wat zij geleerd hadden en hoever zij al gevorderd waren in de bekwaamheden, die een goed Germaan behoorden te sieren.

Kracht en behendigheid waren dus in hoog aanzien bij de Batavieren. Maar niet minder werd er gelet op een goed karakter. Een jongen behoorde eerlijk te zijn in zijn handelingen, oprecht en zonder gemene streken. Ridderlijk in elke kamp en edelmoedig tegenover den overwonnene, zonder wrok als hij zelf overwonnen was. Het spreekt vanzelf, dat dit niet altijd zo geheel vanzelf ging. Ook onder de Germaanse jongens kwamen mooie en lelijke karakters voor. Ook zij moesten met schade en schande wijs worden, met vallen en opstaan leren hoe zij zich te gedragen hadden om achtenswaardige mannen te worden. Ook hun ouders hadden vaak heel wat te stellen met hun zoontjes, die wilde streken uithaalden zonder te berekenen, wat de gevolgen zouden zijn. Ook onder hen heersten afgunst en zij probeerden elkaar soms de loef af te steken op minder mooie manier. Ook de jonge Batavieren kenden haat en jaloezie, waren dwaas en dom in hun trots en afkeer, en slechte karakters kwamen ook onder hen voor. En ook daar voerden al deze dingen tot betreurenswaardige botsingen en soms tot leelijke daden en ongelukken.

Dit alles zullen wij in de loop van ons verhaal duidelijk genoeg zien. Daarom praten wij er verder maar niet meer over, en beginnen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken